Introduction
Algemene inleiding
Jacob Cats (1577-1660) was eenenveertig jaar toen hij in 1618 debuteerde met zijn Silenus Alcibiadis, sive Proteus, later Sinne- en minnebeeldengenoemd. Hij woonde te Middelburg, was stadsadvocaat en inmiddels dertien jaar getrouwd. Zijn emblematische werken droegen wezenlijk bij aan de ontwikkeling van de Nederlandse emblemataliteratuur die de aan het begin van de zeventiende eeuw tot grote bloei kwam.
Voor zijn omvangrijke bundel putte Cats deels inspiratie uit zijn onmiddellijke omgeving, maar hij hield daarbij wel permanent een oog gericht op zijn boeken. Herhaaldelijk speelde hij een spel met herkenbare en alledaagse beelden, én ontleningen aan de literaire en beeldende traditie. De vraag is dan welke uitbeeldingen nieuw zijn, en welke reeds bestonden; en in het laatste geval, wat Cats daar eventueel aan toevoegde. Voor de -huidige- lezer lijken de stofkeuze en duidingen van sommige emblemen door hemzelf bedacht, maar voor een belangrijk deel waren bepaalde toepassingen al gevonden. Deze tekstuitgave probeert niet alleen de teksten van Cats zo goed mogelijk te begrijpen door ze van annotaties, vertalingen en toelichtingen te voorzien, maar ook inzicht te bieden in de manier waarop hij zijn bronnen gebruikte.
Aan de ene kant greep de Zeeuwse emblematicus in woord en beeld terug op (emblematische) voorgangers en sloot hij zich aan bij traditionele voorstellingen; anderzijds bracht hij een vernieuwing aan door ongebruikelijke motieven in te voeren en één afbeelding van een amoureuze, maatschappelijke en godsdienstige verklaring te voorzien. Zijn boek bevat aldus een invloedrijke ethica waarin over de meest uiteenlopende zaken zinvolle gedachten en wijze lessen zijn te vinden. De betekenis die de Sinne- en minnebeelden literair- en cultuurhistorisch heeft gehad, kan moeilijk worden overschat. De invloed van Cats' gedachtengoed reikt tot over de landsgrenzen, zowel in als buiten de literatuur.
Cats bestempelde de emblematiek als een aparte artistieke categorie, als een 'maniere van schrijven' (een genus scribendi). Het genre werd gekarakteriseerd door de wisselwerking van uitbeelden en uitleggen, door het proces van het verhullend onthullen, om al combinerend en redenerend een juist inzicht in het menselijk gedrag te krijgen. Het embleem presenteert de lezer een beeld, een nabootsing van de bestaande of denkbare werkelijkheid, wijst op de onderliggende waarheid of levensles en biedt handelingsnormen. Dit samengaan van woord en beeld, deze complementariteit tussen de beide zusterkunsten pictura en poesis, kwam uitstekend tegemoet aan een van de voornaamste doelen van de kunst: de zo gewaardeerde combinatie van leren en vermaken.
Ik hoop dat deze studie-uitgave een aanzet zal vormen tot een beter begrip van het werk van Cats en de Nederlandse emblematiek in het algemeen, en dat de aangeboden overwegingen verder worden bezien en uitgewerkt. Eén van de meest bekende humanistische beelden is dat van de bij die al vliegend door alle tuinen uit de mooiste bloemen het beste zuigt en zo aangename honing bij elkaar scharrelt. Zo zou, zo vond men, de dichter ook te werk moeten gaan, en zo deed Cats het ook. Hij leverde in de bloei van zijn leven een literair bloemstuk af, waaraan voor wie er gevoelig voor is, veel aangenaams te ruiken valt. Dat geldt niet minder voor een editeur die in enkele jaren heel wat terreinen af kan snuffelen, maar weet en er vrede mee moet hebben dat niet elke tuin zich helemaal prijsgeeft en zich naar zijn hand laat zetten.
Inhoud van de digitale editie
Naast de integrale Sinne- en minnebeelden, waarvoor corrupte plaatsen in de tekst werden gesignaleerd en opgelost, zijn alle Latijnse en Franse teksten in vertaling opgenomen.1 Verder zijn er annotaties bij typische woorden, uitdrukkingen of lastige passages. Op deze annotaties volgt telkens een algemene toelichting. Dit betekent behalve een karakteristiek van alle emblemen, ook informatie over de bronnen, literair- en cultuurhistorische achtergronden, en een bespreking van de prenten en hun beeldtaal, gekoppeld aan Cats' specifieke zingeving.
De Nederlandse inleiding is gericht op de ontstaans- en drukgeschiedenis van de bundel, op de opbouw van de emblemen, evenals op de gebruikte (tussen)bronnen en hun verwerking. De inleiding wordt afgesloten met een karakterisering van de bundel. Vóór de annotaties en de commentaar bij de preliminaria en de emblemen, is een verantwoording opgenomen.
Verder is er een compleet overzicht van de verschillen met de editio princeps uit 1618; een lijst van tekstcorrecties; de zeventiende-eeuwse Engelse vertalingen van de liefdesgedichten; evenals tekstvarianten in Jacob Cats' Klagende maeghden uit 1633.
Ontstaans- en drukgeschiedenis
Over de ontstaansgeschiedenis van Silenus Alcibiadis (1618), waarvan geen handschriften zijn overgeleverd, is niet veel bekend en de wijze waarop de bundel door de tijd heen is uitgegeven, de drukgeschiedenis, laat zich maar moeilijk precies reconstrueren. Het in hoofdstuk 2 van deel 3 opgenomen (genummerde) overzicht van de verschillende uitgaven die in de openbare collecties in Nederland en België evenals in de beschikbare bibliografieën zijn aangetroffen, moet dan ook beschouwd worden als een eerste poging de drukgeschiedenis van de Sinne- en minnebeelden in kaart te brengen. Naar dit overzicht wordt telkens met een B (= Bibliografie) verwezen.
Cats maakt in zijn postuum verschenen Twee en tachtig-jarig leeven, aen desselfs veertien kints-kinderen, dienende tot naricht van de selve kort melding over de plaats waar hij zijn eerste emblemen dichtte:
Ick had een buytenhuys niet verre van de stadt,Daer ick en mijn gesin een wijl in stilte sat [...].
Ick schoude stadts gewoel, en koos het eensaem velt,
Want daer was toen ter tijt mijn wesen naer gestelt [...].
Om buyten alle sorg te sitten in het groen,
Oock als ick ledig was genegen iet te doen.
Ick las, ick dicht', ick schreef, ick maeckte zinnebeelden,
Terwijl mijn kleyne jeugt ontrent de boomen speelden. 1
Op zijn Zeeuws buitenverblijf het Munnikenhof te Grijpskerke heeft hij zijn eerste emblematische werken, Silenus en Maeghden-plicht, gemaakt. Wanneer Cats deze buitenplaats, slechts enkele kilometers van Middelburg, in zijn bezit kreeg, is niet met zekerheid vast te stellen. Hij kocht het, evenals zijn woonhuis in Middelburg, van Balthazar de Moucheron. 2 En hoewel hij in zijn 'Voor-reden' zegt dat Silenus voor een deel uit jeugdwerk bestaat: ''teerste deel van dit boecxken meest is geweest het uytworpsel van onse blinde jonckheyt' (r. 41-42), geeft de evidente verwantschap met amoureuze embleembundels die tussen 1608 en 1617 waren verschenen, genoeg reden om deze opmerking te relativeren; als eenenveertigjarige vond hij het kennelijk nodig om bij het publiceren van zoveel amoureuze lyriek verzachtende omstandigheden aan te voeren. 3 Wat niet uitsluit dat er inderdaad jeugdwerk tussen kan zitten. De soms gebrekkig metrische verzen, die Cats in voor de uitgave 1627 zou herschrijven, wijzen duidelijk op een beginnend dichterschap.
Vanzelfsprekend zal de totstandkoming van de bundel enige tijd hebben geduurd. Het ontwerp van de titelprent draagt in ieder geval het jaartal 1616 en men mag ervan uitgaan dat Cats, toen hij die opdracht aan Van de Venne gaf, al een behoorlijk deel af had. De prozastukken, die voor het eerst worden opgenomen in de tweede uitgave in 1618 (nr. B.2), zijn waarschijnlijk in dat jaar geschreven.
De editio princeps verscheen in 1618 bij Hans van der Hellen (nr. B.1). Deze stads- en statendrukker, afkomstig uit Zierikzee, was tussen 1617 en 1664 werkzaam te Middelburg. In 1618 drukte hij behalve Cats' Silenus ook tweemaal diens Maeghden-plicht. Hij werkte in opdracht van uitgevers als Van de Vivere, Van de Venne en Roman, en drukte onder andere de prent 'De Synode van Dordrecht' met een gedicht van Cats (1619), evenals Cats' Self-stryt (1620 en 1621) en Tooneel van de mannelijcke achtbaerheyt (1622). De drukkerij was eerst gevestigd in 'De Fransche Galey' en later in ''t Wapen van Audenaerde'. 4 Elk van de 51 prenten (die drie maal werden afgedrukt) voorzag Cats drie keer in drie afdelingen van een specifieke betekenis door middel van Nederlandse, Latijnse en Franse motto's, gedichten en citaten. Wie naar Cats' naam zoekt, zal eerst wat moeten bladeren: hij valt voor het eerst onder de voorrede (3*4v).
Nog in datzelfde jaar verscheen een uitgebreidere editie, eveneens bij Van der Hellen in Middelburg (nr. B.2). Er zijn 102 prozaverhandelingen bijgekomen (in het Nederlands en Latijn) en de prenten worden nu nog maar één keer afgedrukt. In een afzonderlijk 'Ad lectorem' schrijft Cats dat de boekhandelaren bij hem waren komen klagen over de kosten van het boek, die door het driemaal afdrukken van de afbeeldingen buiten proportie waren gestegen; de kopers vonden de onnodig hoge prijs bezwaarlijk. Vandaar, zo zegt hij, dat voor een andere vorm werd gekozen. De lezer zal nu wel wat heen en weer moeten bladeren om er de corresponderende prenten bij te zoeken, maar als hem dit lastig lijkt, kan hij altijd nog exemplaren van de eerste uitgave voor een iets hogere prijs aanschaffen. Uit deze opmerking van Cats valt af te leiden dat de koper in 1618 tussen beide uitgaven kon kiezen.
Pas in de derde uitgave uit 1619 stond de naam van de auteur op de titelpagina. Het ging hier om een heruitgave van de tekst uit 1618, op de markt gebracht door Willem Jansz [Blaeu] (1571-1638): de vellen zijn die van Van der Hellen, terwijl de nieuwe titelpagina de drukkerij van Blaeu vermeldt (nr. B.3). De ondernemende Amsterdamse cartograaf, zeevaartkundige en drukker-uitgever Blaeu had inmiddels verschillende embleembundels uitgegeven, onder andere Hoofts Emblemata amatoria (1611), Visschers Sinnepoppen (1614) en Heinsius' Nederduytsche poemata (1616), evenals een nieuwe editie van de bundel Thronus cupidinis (1618).
Blaeu komt in hetzelfde jaar 1619 met een andere editie (nr. B.4). Het eerste deel is ongewijzigd gebleven; de delen 2 en 3 hebben echter een ander zetsel. Tot twee keer toe staat op de nieuwe titelpagina's voor de delen 2 en 3 per abuis het jaartal 1519. Dat gebeurt nogmaals in de heruitgave van deze editie die Blaeu in 1620 uitbrengt (nr. B.5).
Twee jaar later geeft hij Silenus wederom uit, nu in een geheel nieuw zetsel (nr. B.6). De titelpagina maakt dan melding van zijn toegevoegde naam 'Blaeu' en zijn nieuwe merk: ''tAmsterdam, by Willem Iansz Blaeuw, inde vergulde Sonnewyser', voorzien van het drukkersmerk met een hemelglobe en het motto 'Indefessus agendo'. 5
Op 13 november 1623 schreef Cats een brief vanuit Dordrecht aan de op dat moment zevenentwintigjarige Constantijn Huygens. Die had Cats kort daarvoor om advies gevraagd over een mogelijke drukker voor zijn eigen werk; terloops vermeldde hij ook gehoord te hebben dat Cats aan zijn emblemen aardig verdiend had. Gezien de datering van de brief en de belangrijke informatie die hij bevat over de bemoeienis van Cats met zijn bundel tot dan toe, wil ik op dit punt de drukgeschiedenis even onderbreken. 6
De produktie blijkt niet zonder problemen te zijn verlopen: 'Het is mij bekend dat sommigen menen dat ik met de uitgave van mijn Emblemata geld verdiend heb, en misschien had dit werk niet zonder enige winst (zo het de goden behaagt) kunnen verschijnen, als niet enkele nietswaardige lieden dit verijdeld hadden. Ik zal de zaak uitleggen. Op eigen kosten en zelfstandig ondernam ik die uitgave (hoewel niet ter zake kundig). Ik liet zelf koperplaten en afdrukken maken. Hiertoe was er in die tijd in Zeeland geen pers beschikbaar, en er was niemand die het zou kunnen drukken; ik heb nieuwelingen hiervoor aangesteld, die behalve onervaren (waardoor alles mis ging) ook te kwader trouw waren. Zozeer, dat talloze vellen bedorven zijn (maar elk blad is een boek op zich), bijna ontelbare vellen door kwade trouw zijn zoekgeraakt of op verkeerde posten zijn geboekt.' 7
Boek- en literatuurhistorici beweren dat Jan Pietersz van de Venne, de broer van Adriaen, in 1618 voor eigen rekening bij Hans van der Hellen de Sinne- en minnebeelden liet drukken, maar dit moet op een misverstand berusten. 8 De brief geeft duidelijk aan dat Van der Hellen de teksten wel drukte, maar de tweede drukgang van de gravures niet zelf kon verzorgen. Gelet op het vervolg van de brief doelt Cats hier zeker niet op de zojuist genoemde uitgaven die bij Willem Jansz verschenen, want hij zegt: 'Dit was er de oorzaak van dat ik alle exemplaren samen met de koperplaten aan Willem Janszoon [Blaeu] verkocht. Hij heeft mij, dat beken ik, naar behoren en in klinkende munt de beloofde som betaald. Maar ik geloof, dat als ik de rekening zou opmaken van alle onkosten en verliezen, ik weinig of geen winst zal overhouden, vooral als hierbij de tussentijdse rente geteld wordt. Ik had immers meer dan zeshonderd Vlaamse ponden uitgegeven, die ik noodzakelijkerwijs in gedeelten en pas na lange tijd terugkreeg. Op grond daarvan heb ik mijn werken in handen gegeven van de gebroeders Van de Venne, die het fraai met prachtige exemplaren, boeken en andere smaakvolle zaken vergoeden, ofwel op een andere wijze, als zij dat juist achten; zij dragen alle kosten, zij voegen koperplaten in, waar mij dat juist lijkt.' 9
Cats heeft destijds zelf de onkosten gedragen en die liegen er niet om. Zeshonderd Vlaamse ponden, wat neerkomt op f 3600, was een aanzienlijk bedrag. Omstreeks het jaar 1600 lag het gemiddelde jaarinkomen van een ambachtsman rond de ¦ 200,-; de uitgave van de Emblemata betekende dus een investering van zo'n achttien jaarinkomens. Pas na deze ervaringen heeft hij besloten zijn belangen te laten behartigen door de Van de Vennes. De opmerking dat waar hem dat juist lijkt gravures werden ingelast, geeft aan dat Cats zich inliet met de illustraties. Tot zover de brief.
In 1624 verscheen, zonder naam van een drukker of uitgever en zonder plaats, voor het eerst een uitgave in duodecimo (nr. B.7). Tot op dat moment waren alle edities in kwarto. Deze uitgave is de eerste goedkopere editie geweest (er zouden er meer volgen) en zij mikte ongetwijfeld op een breder publiek dan tot dan toe werd bereikt. De bundel is sterk ingekort: afwezig zijn alle prozastukken en alle citaten. Wanneer Van de Venne in 1629 de lezers waarschuwt voor roofdrukken en vraagt geen 'slecht en kladdich uytgekomen' uitgaven van de emblemen te kopen, zal zijn oproep gericht zijn tegen edities als het onderhavige (zie voor deze waarschuwing nr. B.10).
De volgende stap in de drukgeschiedenis biedt een verrassing. Het gaat namelijk om de uitgave die zonder opgave van jaar bij Blaeu uitkomt, tevens de laatste onder zijn impressum (nr. B.8). Het meest opvallend aan deze editie is wel de compositie, want de verschillende afdelingen zijn hier in elkaar geschoven. De tekst gaat terug op die van 1618-2 (nr. B.2), terwijl de structuur, een prent direct gevolgd door alle drie de uitleggingen, conform de uitgave van 1627 (nr. B.9) is. Voor de datering zijn er daarom twee mogelijkheden: óf deze editie van Blaeu is van ná 1627 en grijpt over deze uitgave heen terug op zowel de prenten als de teksten van vóór 1627; óf ze is van vóór 1627.
De laatste veronderstelling vindt steun in de toegekende privileges. Blaeu had op 21 augustus 1619 het privilege ontvangen van Van der Hellen en dat aan de Van de Vennes draagt de datum 22 maart 1625 (het zou vervolgens tussen 26 juli 1626 en 24 november 1628 worden 'uitgeleend' aan Pieter van Waesberge te Rotterdam). Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat wanneer de gebroeders Van de Venne een algemeen privilege hebben gekregen voor de werken van Cats, een gerespecteerde firma als Blaeu zo'n privilege zal hebben geschonden. In plaats van de ooit voorgestelde datering voor deze uitgave, namelijk 1630, komt de periode tussen 1622 (nr. B.6) en begin 1625 wellicht dichter in de buurt. 10 11
Als deze reconstructie klopt, betekent dit dat de 'nieuwe' structuur van de bundel waarover Cats in het voorwoord van 1627 spreekt, reeds voor die omwerking door Blaeu is bedacht. Cats zou dan door de typografische en structurele oplossing in deze Amsterdamse uitgave op het idee kunnen zijn gebracht de opbouw van de nieuwe bundel, die in 1627 uitkomt bij Pieter van Waesberge, te veranderen en die omzetting vanuit zijn ideële standpunt te verantwoorden (nr. B.9). Cats heeft naar eigen zeggen door het ineenschuiven van de afzonderlijke delen de structuur inzichtelijker willen maken en willen voorkomen dat de jongeren alleen maar het amoureuze deel zouden lezen en de rest voor gezien zouden houden; hij schrijft exemplaren onder ogen te hebben gehad waarvan alleen het eerste deel gelezen was. 12
Deze uitgave met als titel Proteus ofte minne-beelden verandert in sinne-beelden, is voorzien van één titelprent waarop de getroonde Cupido de centrale plaats inneemt. Van de prenten, die alle nieuw zijn en spiegelbeeldig ten opzichte van de editio princeps, zijn er vier zonder kunstenaarsnaam, zes voluit gesigneerd (de tweede draagt bovendien de datering 1626) en hebben 42 het monogram JS van de graveur Jan Gerritsz. Swelinck. Met het emblematische genre was Swelinck vertrouwd, want kort daarvoor, in 1625, had hij de titelprent voor Zacharias Heyns' Emblemata gestoken en ook in Johan de Brunes Emblemata uit 1624 zit een door hem gesigneerde prent; korte tijd later duikt zijn monogram weer op in Cats' Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt.
Cats voegde aan de bundel tevens een nieuw (openings)embleem toe en liet de tweede prent ingrijpend veranderen. De twee eerste picturae, naar ontwerp van Adriaen van de Venne, zijn een stuk groter dan de andere die nagenoeg dezelfde doorsnede hebben als de prenten van de 1618-uitgave, (± 12 - 12,5 cm.). De verandering van de tweede prent met de hoekmedaillons heeft de voorstelling onmiskenbaar verlevendigd en de aanwezigheid van twee modieus geklede paren aan het begin van het boek is de aantrekkelijkheid ten goede gekomen. Bovendien werd de bundel uitgebreid met een Engelse vertaling van de amoureuze gedichten. 13
Opvallend aan deze editie uit 1627 zijn verder de telkens wisselende adressaten in de gedrukte opdrachten: in totaal werden elf varianten aangetroffen. Er zijn er met een opdracht 'Aende Eerentfeste Achtbare wijse Voorsienige seer discrete Heeren, Mijne Heeren Schoutet Burgermeesteren Schepenen Raden ende Regeerders der wijt vermaerde Coop-Stadt tot Rotterdam' (verreweg in de meeste gevallen); met dezelfde aanloop: 'tot Dordrecht', en 'tot Deventer'; 'Aende Eerentfeste Achtbare wijse Voorsienige seer discrete Heeren, Mijne Heeren Schoutet Burgermeesteren Schepenen Raeden ende Regeerders der Stadt Briel' (hier moest de vermelding 'koopstad' achterwege blijven); aan de Staten van Rotterdam; 'Aende edele moghende heeren, mijne heeren de staeten 's landts van Wtrecht'; 'Aende wijse Voorsienige Heeren, de Heeren Bewint-hebberen van de Oost-Indische Compagnie Residerende tot Middelburch'; 'Aende Edele Mogende Hoogh wijse Hoogh geleerde, ende Voorsienighe Heeren, Mijne Heeren de President ende Raeden vanden Hoogen Raet van Hollant Zeelant ende West-Vrieslandt'; 'Aende Dooluchtige [sic] Hooghmogende Heeren, Mijne Heeren de Staten Generael vande Vereenichde Nederlantse Provintien'; 'Edele wijse Voorsienige Heeren, Mijne Heeren van de Reecken-kamer des Generaliteyts der Vereenichde Nederlantse Provintien'; en: 'Aende achtbare wijse voorsienige heeren, de heeren bewint-hebberen vande West-Indische compagnie residerende tot Amsterdam'. Met deze lange reeks varianten in de dedicatie bestrijkt de bundel een bijzonder breed opdrachtgebied. 14
Deze drukstrategie van exemplaren met wisselende opdrachten kan bijzonder lucratief zijn geweest. Het was gebruikelijk dat de Staten en vooraanstaanden tegen een financiële vergoeding opdrachten voor boeken accepteerden. Deze zogeheten 'vereeringen' waren vaak behoorlijk hoog. Prikkelend, maar nog nauwelijks onderzocht, is de vraag naar de mate en wijze van subsidiëring van auteurs en boekhandelaars-drukkers-uitgevers. Toegekende bedragen konden afhankelijk zijn van het aantal te leveren of geleverde exemplaren. 15 Het zou aardig zijn na te gaan of er daadwerkelijk door de verschillende 'gedediceerden', opgenomen in Proteus, is betaald. Misschien werpt dit tevens licht op de vraag wie er in dat geval beter van is geworden: was het Swelinck die de opdracht ondertekende, Van Waesberghe die het werk uitgaf, Cats zelf, of een combinatie van een van deze mogelijkheden? De archieven van de Staten Generaal, de provinciale Staten en die van de genoemde instanties: de Gecommiteerde Raden, Gedeputeerden en bewindhebbers, kunnen hierop eventueel antwoord geven.
Goedkoop zal de uitgave zeker niet zijn geweest. Bij de berekening van de velprijs moet men er wel rekening mee houden dat de eindprijs van toepassing kan zijn geweest op het gehele werk in een bundel van in plaats van op een deel ervan (het 'hoofdwerk'). Dit verschil verklaart waarom men op uiteenlopende prijzen per vel is uitgekomen, variërend van 2,36 stuivers tot 1,32 stuivers, voor de in 1625 eveneens bij Pieter van Waesberghe verschenen embleembundel Emblemata van Zacharias Heyns. De uitgave vertoont wat betreft papier, vormgeving, het gebruik van verschillende lettertypes en de vele prenten, sterke overeenkomst met Cats' twee jaar later verschenen Proteus. 16 17
In één van de zesendertig exemplaren uit 1627 die ik onder ogen heb gehad, heeft het gehele A-katern een afwijkend zetsel. Nagenoeg de meeste afwijkingen zijn aan te merken als evidente fouten, wat zou betekenen dat dit katern een vroeg stadium in de totstandkoming van de editie vertegenwoordigt. Omdat voor deze uitgave het nieuwe openingsembleem voor de eerste keer werd gedrukt, is mijn vermoeden dat we hier met een voorstadium in de drukgang te maken hebben: gecorrigeerd ná deze druk, wordt het katern in die nieuwe versie vervolgens opnieuw gezet en voor de overige afdrukken gebruikt. Het blijft wel gissen waarom er een geheel nieuw zetsel is gemaakt en niet is gecorrigeerd op de pers (wat gezien de veranderingen toch mogelijk was geweest). Misschien is het eerste zetsel vanaf de galei in pastei gevallen. 18
Cats' vaste illustrator Adriaen van de Venne is zelf medeverantwoordelijk voor een nieuwe fase in de drukgeschiedenis. In 1629 bieden hij en de drukker-boekverkoper Joost Ockerss. in Den Haag een uitgave aan met nieuwe afbeeldingen in een afwijkend formaat: de prenten zijn rechthoekig en eenvoudig van stijl (nr. B.10). Wat deze uitgave ook interessant maakt, is dat de prozateksten (alléén de Nederlandse zijn opgenomen) een eigen faux-titre hebben en worden gescheiden van de prenten en gedichten door ander literair werk van Cats. Het gevolg is dat de prenten met de gedichten nu beschouwd worden als de emblemen en de prozastukken die verderop staan afgedrukt fungeren als verklaringen. Misschien heeft dit uit elkaar zetten van prent en gedicht enerzijds, en prozacommentaar anderzijds, iets te maken met het gangbare structuurprincipe binnen raadselboekjes. 19 De uitgevers schrijven in de tekst die aan de verklaring voorafgaat onder meer: 'Indien datter sommige mochten wesen die de gedichten om de kortheyt niet konnen vatten, sullen hier in ten vollen onderricht werden.' Daarnaast waarschuwen ze de lezer met klem voor onwettige nadrukken die in de handel zijn gebracht. 20
De prenten uit 1629 worden opnieuw gebruikt in een ongedateerde editie waarvan naar mijn weten slechts één exemplaar is overgeleverd. Het gaat om een boekje in de Glasgow University Library (Stirling Maxwell Collection) waarin, behalve de Nederlandse en Franse amoureuze gedichten, ook de Engelse vertalingen zijn opgenomen (nr. B.11). Die Engelse gedichten waren voor het eerst achter de uitgave van Proteus 1627 afgedrukt. Totdat meer informatie over de makers van de titelprent wordt gevonden, want die kan nog van belang zijn, moet deze uitgave in of na 1629 worden gedateerd. 21
Tot 1655, het jaar waarin de verzamelde werken voor het eerst zijn gepubliceerd, komen behalve dit unieke bundeltje, nog tien verschillende, ongedateerde, uitgaven op de markt (de nrs. B.12-B.21). In die werken zitten meestal kopieën van de embleemprenten van een, ten opzichte van de gesanctioneerde edities, duidelijk mindere kwaliteit. Bovendien zijn telkens de Latijnse (en vaak ook de Franse) teksten evenals de citaten prijsgegeven. Befaamde autoriteiten vielen weg en de lering werd steeds minder dwingend aangeboden. Het blijft fascinerend te zien hoe in de loop van de tijd uitgevers naar eigen inzicht delen hebben weggelaten, zonder daardoor iets onbegrijpelijks aan te bieden. Gevolg is dat met deze goedkope en kleine bundels, een bijzonder groot publiek zal zijn bereikt. De koper van de Sinne- en minnebeelden, uitgekomen tussen de jaren '30 en '50 van de zeventiende eeuw, kreeg iets geheel anders in handen dan degene die de bundel in de jaren twintig van die eeuw had gekocht. In de praktijk kwam het dus neer op: iedere voet zijn eigen schoen. Tot de vroege negentiende eeuw blijven de embleemprenten in ieder geval wel gehandhaafd.
Men kan zich afvragen of Cats zich ook met de latere uitgaven van zijn werk heeft beziggehouden. Voor zijn verzameld werk ligt dat voor de hand, maar er zijn vele edities waarin van de oorspronkelijke opzet niets meer is terug te vinden. Medeweten, laat staan medewerking, lijkt in deze gevallen uitgesloten.
Er zijn binnen die anoniem uitgebrachte werkjes enkele reeksen te onderscheiden. Het gaat dan om edities die direct in elkaars lijn liggen. Door middel van handschriftelijke aantekeningen en bijgebonden werken (maar dat laatste geeft veel minder zekerheid), kunnen sommige uitgaven met meer of minder precisie worden gedateerd.
Emblemata ofte minnelycke, zedelycke, ende stichtelycke sinnebeelden (nr. B.12) heeft dezelfde titelprent en embleemprenten als van het boekje uit 1624 (nr. B.7); het is ook identiek qua opzet. Er is hier evenwel sprake van een geheel nieuw zetsel en een ander voorwerk. Misschien is deze uitgave, gelet op de herschreven voorrede, van (iets) latere datum, dus in ieder geval na 1624. Een bijgebonden werk draagt het jaartal 1632.
De editie Poëtische wercken van den Heer Iacob Catz, met de gegraveerde titel Minnelijcke, zedelijcke, ende stichtelijcke sinne-beelden met der selve ghedichten (nr. B.13) zal tussen 1632 (bijgebonden werken) en 28 juli 1634 (een aantekening van de bezitter Julius Tijdloos) zijn uitgekomen. Deze uitgave gaat voor wat betreft de structuur, namelijk de uit elkaar gehaalde gedichten en prozafragmenten, terug op bundel verschenen bij Van de Venne (nr. B.10) en zij staat bovendien in één lijn met de volgende editie in de reeks, die ook als titel Poëtische wercken draagt en dezelfde prenten heeft (nr. B.14). De bijgebonden werken zijn hier 1635 gedateerd.
Omstreeks datzelfde jaar verschijnen nog drie uitgaven. Ze zijn alle drie getiteld Emblemata ofte minnelycke, zedelycke, ende stichtelycke sinnebeelden. Door D.I. Catz. (B.15) en deze liggen in één lijn met de nrs. B.7 en B.12. Wel zijn er andere platen gebruikt. In een van de exemplaren is geschreven: 'Dirck van Heuvel 1635'. De tweede is op het eerste gezicht gelijk aan de eerste, maar heeft duidelijk een ander zetsel (nr. B.16). De derde in de reeks heeft wederom een nieuw zetsel, evenals een afwijkende titelprent (nr. B.17). De datering van de laatste twee is moeilijk vast te stellen.
Iacobi Catzii I.C. Silenus Alcibiadis sive Proteus, voorghestelt in minn'- en zinne-beelden, met de sedelijcke en stichtelijcke verklaringe, tegen-over yder beelt ghestelt verschijnt zonder plaats en zonder jaar; het werk is mogelijk tussen 1640 en 1645 uitgebracht (nr. B.18). Hierin bericht een 'Tot den leser' [A1v] dat de tekst voor oudere lezers in een grotere letter is gedrukt (slechts voor twintig prozastukken is dat ook daadwerkelijk het geval): 'Gunstighe leser, alsoo ick dit Werck over eenige Iaren met kleyne Letter hadde Gedruct, soo is my van verscheyden Oude Lieden geseyt dat zyt wat grover van Letter wenschten te zyn, daerom hebbe ickt, tot yders dienst, met grover Letter Ghedruckt.' De twee volgende edities in de drukgeschiedenis gaan waarschijnlijk op deze terug.
De eerste verschijnt in Gouda bij Pieter Jansz Rammaseyn (Petrus Rammazenius). Hij biedt de bundel Silenus Alcibiadis sive Proteus, voorghestelt in minn'- en zinne-beelden, als mede zijn Maeghden-plicht, en andere wercken aan (nr. B.19). De boekdrukker en boekbinder Rammaseyn (geboren te Gouda, aldaar in 1619 gehuwd en er in 1651 begraven), vestigde zich aan de zuidzijde van de Korte Groenendaal 'in 't verguld A.B.C.' Er zijn zo'n vijftig door hem gedrukte uitgaven bekend. Wannneer hij Silenus Alcibiadis precies uitbrengt, is niet duidelijk. Het zal, gelet op de vorige editie en het bijgebonden werk, ook tussen 1640 en 1645 zijn. Deze eenvoudige uitgave waarin grote delen in een gotische letter zijn gedrukt, zal niet al te duur zijn geweest. Het embleem is telkens verdeeld over drie pagina's, met weer alleen de Nederlandse gedeelten. Zoals uit de ondertitel blijkt, gaf Rammaseyn gelijktijdig Cats' Maeghden-plicht uit. 22
De volgende uitgave (nr. B.20) stemt in opbouw overeen en is te beschouwen als een heruitgave van de druk bij Rammaseyn. Zij verschijnt onder dezelfde titel, maar nu in Dordrecht bij Maerten de Bot(h). Deze Maerten, waarschijnlijk een zoon van Adriaen Jansz de Both, was in de jaren 1644-1645 'teghen over de Vriesestraet Inde Nieuwe Kerkbijbel' te vinden; in 1645 wordt hij 'boeckvercooper' genoemd. Rond deze tijd (de bijwerken dragen ook het jaartal 1645) kan vermoedelijk De Bots uitgave van Silenus worden gedateerd. Blijkbaar heeft De Bot de gedrukte vellen of het zetsel van Rammaseyn overgenomen (de tekst is namelijk identiek), het opschrift op de gegraveerde titel aangepast en de gravures (zelf) afgedrukt, want de prenten zijn beter ingeïnkt; sommige lijken zelfs te zijn opgewerkt. 23
De laatste in de reeks ongedateerde edities heeft als gegraveerde titel Iac. Catzii. Silenus Alcibiadis sive Proteus dit zijn zedelijcke verclaeringen over sijne sinne beelden (nr. B.21). Voor deze uitgave lijken de prenten van nr. B.14 te zijn gebruikt. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om de editie die wordt vermeld in de boekhandelscatalogus van Broer Jansz uit 1646: 'De Heer J. Cats Proteus, Maegden-plicht, Self-strijdt, etc. verciert met schoone kopere Platen. t'Amsterdam by Theunis Jacobsz, in 8'. 24 In een van de bijgebonden werken staat: 'Gedrukt tot Harderwyck, by Egbert Arentsen. 1644'. Deze Egbertus Arnoldus van Nunspeet (werkzaam tussen 1644 en 1651; gestorven 1652) drukte in 1650 onder meer voor de boekverkoper Wilhelmus Bosch. 25
Het eerste verzameld werk van Cats werd in 1655 te Amsterdam onder de titel Alle de wercken door Jan Jacobsz Schipper (1617-1669) uitgegeven (nr. B.22). Van 1639-1669 bracht de gereformeerde Schipper, die woonde op de Prinsengracht en later op de Keizersgracht, vele uitgaven op de markt, waaronder werken van Calvijn, Jonston, Drexelius en Bosio. In zijn verzoek om privilege voor het uitgeven van Cats, gericht aan de Staten van Holland, valt te lezen hoe breed en omvangrijk Schippers afzetgebied was: 'Sulx dat met sijn suppliants kennisse meer als dertigh off veertigh duysent exemplaaren van eeniger derselver wercken, in eenigen tijt herwaarts waaren vercierdt, eenige in de Fransche, Engelsche ende Hoogduytsche taalen waaren overgeset, ende by alle soorten van menschen tot in de abdijen ende cloosters, ende in de bibliotheecken van allerley gesinten waaren toegelaaten.' Schipper kreeg op 23 maart 1655 een privilege voor 16 jaar voor de onuitgegeven werken van Cats; op 13 september 1658 van de Staten-Generaal een privilege voor 13 jaar, nu voor alle werken. 26
De eerste Alle de wercken is een uitermate fraaie uitgave in folio. Van dit, terecht met trots gepresenteerde, boek moeten naast de gewone oplage zeven met zilveren muiters en sloten versierde exemplaren zijn vervaardigd. De iconografie van deze bandversieringen gaat terug op de Trionfi van Petrarca: op de muiters, de versieringen op het voor- en achterplat van de band, staan een bellenblazend jongetje, een figuurtje dat zijn gezicht met een kap bedekt, een slang in een ringvorm en de vogel Phoenix; op de sloten voorstellingen van de Dood die de Tijd overwint en van het Laatste Oordeel. 27
Hoewel de uitgever in 1658 spreekt over slechts vijf van deze bijzondere exemplaren, gekoppeld aan de plaatsen die voor Cats' (maatschappelijke) leven van belang zijn geweest, te weten Brouwershaven, Zierikzee, Middelburg, Dordrecht en de Staten van Holland en West-Friesland, weten we inmiddels dat ook de Staten-Generaal een exemplaar kregen aangeboden en dat de auteur zelf eveneens een exemplaar met de sloten in zijn bezit heeft gehad. Dit brengt het totaal op zeven.
Van deze exemplaren voorzien van prachtige edelsmeedkunst zijn er nog vier bekend en intact. Ze zijn aanwezig in het stadhuis van Brouwershaven, het Gemeentearchief van Dordrecht, en het Prentenkabinet van Museum Boymans van Beuningen te Rotterdam (dit is het exemplaar opgedragen aan de Staten van Holland en West-Friesland). 28 Het exemplaar uit de nalatenschap van Cats, dat is gebonden in een lichtbruine band, is thans in particulier bezit bij een van de nazaten van Rhijnvis Feith. De herkomst van dit Gelderse exemplaar is overtuigend.
In de in 1658 bij Schipper verschenen tweede uitgave van Alle de wercken -de eerste had blijkbaar goed verkocht- zit een prent waarop de sloten en muiters staan afgebeeld (nr. B.23). Verder informeert de uitgever ons in zijn 'Voorbericht' over het feit dat Cats' verzen zijn opgenomen in Johannes Gruterus' Polianthea sive Florilegio, en dan volgen Schippers zo vaak geciteerde woorden als het om de oplagecijfers van het werk van Cats gaat: 'Van 't Huwelijk weet ik by de vijftig duysent gedrukt te tellen, van d'Emblemata, Maegdeplicht, Zelfstrijt en Manlijke achtbaerheyt, weet ik so naau 't getal niet, maer kan d'een door d'ander weynig min zijn; de Spiegel van den ouden en nieuwen Tijdt, stel ik op 25 duysent vast: de Trouring, hoewel verscheyde jaeren na d'andere werken uytgekomen, overtreft dat getal: en is in twee besondere Steden weer op de pers [...].' 29 Wanneer we Schipper hier op zijn woord geloven, is het aantal van tegen de 50.000 verkochte exemplaren van Cats' Emblemata ongehoord hoog. Wel moeten we erop bedacht zijn dat een uitgever die binnen korte tijd twee monumentale verzamelwerken op de markt brengt, de cijfers om bestwil naar boven heeft afgerond en iets te hoog heeft ingeschat. Toch ondersteunen de thans bekende feiten Schippers schattingen. 30
Een jaar later verschijnt in Dordrecht bij Jacobus Savry 'wonende in 't Kasteel van Gent' opnieuw een Alle de wercken (nr. B.24). Deze uitgave in kwarto-formaat bevat dus de laatste tijdens het leven van de auteur verschenen Sinne- en minnebeelden. Schipper, bij wie het copyright berust, koopt op 30 september 1658 bij Hendrik Hondius (boek- en kunstverkoper in de Hofstraat te Amsterdam) de bij Savry uitgegeven editie. De prijs bedraagt zeven gulden. Hij wilde dit exemplaar kennelijk gebruiken als bewijs om aan te geven dat Savry onrechtmatig had gehandeld en hem gerechtelijk vervolgen. 31 32
Verrassend is het dan te zien dat Schipper blijkbaar de restpartijen in zijn bezit krijgt, want het zijn dezelfde Dordtse vellen die in de volgende uitgave van het verzameld werk uit 1661 worden gebruikt: Alle de wercken, van de heer Jacob Cats, ridder, stadthouder van leenen, groot-zegelbewaerder der ed: heeren Staten van Hollant en West-Vrieslandt, oudt raedtpensionaris van Hollandt, &.c. t'Amsterdam, by I.I. Schipper, op de Keizers-gracht, 1661. Met privilegie voor 16 jaren (nr. B.25). De toevoeging aan het eind maakt nog eens extra duidelijk bij wie het recht op uitgeven lag. 33 34
De laatste bij Schipper uitgekomen editie is van 1665, getiteld Alle de wercken, zoo oude als nieuwe, van de heer Jacob Cats, ridder, oudt raedt-pensionaris van Hollandt, &c. Vermeerdert met des autheurs tachtigjarigh leven, en Bedenckingen op Zorgvliet (nr. B.26). Het gaat hier om een nieuw zetsel en de kleine embleemprenten zijn hoogstwaarschijnlijk afdrukken van dezelfde platen die voor de editie nr. B.15 of B.16 werden gebruikt.
In de achttiende eeuw zijn de Sinne- en minnebeelden in tien verschillende edities op de markt gebracht: in 1700 en 1712 eerst als onderdeel van Alle de wercken in folio (nrs. B.27 en B.28); vervolgens in twee kleinere uitgaven: in 1717 en 1720 (nrs. B. 29 en B.30) en daarna weer in de grootse folio-editie: Alle de wercken. Amsterdam 1726, waarvoor nieuwe platen werden gemaakt (nr. B.31). Bij de editie 1720 startte een reeks: de werken die hierop volgden, bescheiden in omvang, liggen in elkaars verlengde. De titelprent en de embleemprenten werden steeds opnieuw gebruikt, maar er was wel sprake van nieuwe zetsels (nrs. B.32, B.33 en B.34). Aan het eind van de eeuw werden in Gent en Amsterdam nogmaals twee verzamelde werken uitgebracht (nrs. B.35 en B.36). Voor de laatste achttiende-eeuwse uitgave, in 19 delen, trad Rhijnvis Feith op als editeur.
De negentiende eeuw zorgde wederom voor een grote variëteit aan edities: nu werden uitgaven gepubliceerd waarin voor het eerst de embleemprenten achterwege bleven, zoals in de Dichterlijke werken uit 1828 (nr. B.37). 35 Verder verscheen bij een andere Amsterdamse uitgever in 1834 een heruitgave van de editie van Feith (nr. B.38). De prenten hieruit werden vervolgens opnieuw gebruikt voor de in Deventer uitgekomen Dichtwerken van Jacob Cats, naar de behoeften van den tegenwoordigen tijd ingerigt. Zij verschenen in negen delen tussen 1843 en 1854 (nr. B.39).
Met een 1861 gedateerd voorwoord presenteerde W.J. Hofdijk Vader Cats uitgegeven voor het Nederlandsche volk. Het werk, zonder embleemprenten, kwam uit bij H.C.A. Campagne in Tiel (nr. B.40). Dan volgt het laatste hoogstandje in de drukgeschiedenis van Cats' Alle de wercken. Het betreft de indrukwekkende uitgave die een jaar later, in 1862, werd bezorgd door Johannes van Vloten, destijds hoogleraar te Deventer. Het werk werd uitgegeven te Zwolle door de erven J.J. Tijl. In deze tweedelige folio-uitgave zijn de embleemprenten op staal gegraveerd door Johan Wilhelm Kaiser (nr. B.41). Ze hebben vaak grote veranderingen ondergaan: doorgaans zijn de details die een centrale positie innamen tot onderdeel van een voorstelling geworden en zijn paartjes toegevoegd die nadrukkelijk aandacht vragen voor de emblematische interpretatie. Verder zijn fictionele elementen, zoals wolkenhanden, gewijzigd. 36 Belangwekkend voor de receptie van Cats en voor de literatuur-sociologie in het algemeen is de bijgevoegde lijst van intekenaren, waarbij de woonplaats (land) en het beroep van de kopers werden vermeld. 37
Bij de uitgever H.A.M. Roelants te Schiedam verscheen behalve een Al de werken van Jacob Cats. Met eene levensbeschrijving van den dichter. Volksuitgaaf. S.a. [1870], een verzameld werk onder dezelfde titel, met als extra aanduiding: 'Oorspronkelijke spelling', eveneens zonder jaar van uitgave, maar te dateren in 1876. In beide gevallen werden de Sinne- en minnebeelden flink bekort: op een zeer volle bladspiegel staan verdeeld over twee kolommen alleen de Nederlandstalige verzen. Er zijn wederom geen embleemprenten (nrs. B.42 en B.43). W. Wolterink bezorgde in 1880 de laatste negentiende-eeuwse uitgave (nr. B.44). Hierin werden zinkografieën opgenomen, gemaakt naar de nieuwe prenten van Kaiser uit 1862.
In onze eeuw liep het aantal edities van de Sinne- en minnebeelden drastisch terug tot twee. De samensteller E.v.O. maakte het in 1905 wel erg bont door hele stukken tekst weg te snijden. Hij repte in zijn inleiding (zijn doelgroep is 'den ongeletterden middenstand') met geen woord over het weglaten van de prenten (nr. B.45). De tekstuitgave die J. Bosch in 1960 maakte, is de laatste geweest (nr. B.46). Hij liet de prenten en de Nederlandstalige teksten uit 1627 afdrukken en gaf behalve woordannotaties summiere verwijzingen bij de door Cats genoemde auteurs.
Tot slot vermeld ik volledigheidshalve twee vertalingen uit de achttiende- en negentiende eeuw. De Duitse editie getiteld Des unvergleichlichen Holländischen Poëten Jacob Cats, Rittern und Raht-pensionarii von Holland und West-Friesland &c. Sinnreiche Wercke und Gedichte verscheen in acht delen te Hamburg tussen 1710 en 1717. Met name op het gebied van de aankleding zijn er op de (ongesigneerde) prenten, die telkens per acht op één pagina staan, aardige verschuivingen te zien. De mode uit de Gouden Eeuw heeft plaats gemaakt voor een vroeg-achttiende-eeuwse kleding waarbij de karakteristieke steekhoed een van de nieuwe elementen vormt. 38
In Engeland maakte Richard Pigot in 1860 een luxe editie: Moral emblems with aphorisms, adages, and proverbs, of all ages and nations from Jacob Cats and Robert Farlie. Het boek, dat zowel in 1862 als in 1865 (onveranderd) zou worden herdrukt, geeft een combinatie van enkele embleembundels van Cats omdat de editeur Pigot behalve uit de Sinne- en minnebeelden ook uit latere embleembundels van Cats heeft geput. De prenten gaan direct terug op de oorspronkelijke uitgaven, al heeft de graveur John Leighton zich wel enige vrijheden veroorloofd. Er treden perspectiefwisselingen op, figuren winnen aan gewicht en zo nu en dan krijgt een omgeving een neoclassicistische aanpassing. 39
Met dit overzicht in vogelvlucht van de vele verschijningsvormen is het onmogelijk nog van dé Sinne- en minnebeelden van Cats te spreken. Daarvoor heeft Cats' eersteling te veel gedaanteverwisselingen ondergaan. De dure bundel, fraai vormgegeven op een mooie kwaliteit papier, met verschillende lettertypen en vele, uitgewerkte, gravures, ondergaat in de loop der tijd zoveel veranderingen, met zo nu en dan uitschieters naar boven en beneden, dat men nauwelijks over een en hetzelfde boek voor een bepaalde lezersgroep kan spreken. Deze verschuiving in uiterlijk en functie in de loop der tijd laat zich vergelijken met wat is opgemerkt over het lezen van chapbooks binnen diverse sociale groepen: veel van de boekjes voor het volk waren aanvankelijk geen boeken van het volk, maar begonnen hun carrière als elite-literatuur. 40
Prijsverschillen moeten invloed hebben gehad op het publieksbereik. De prijs van het boek werd sterk beïnvloed door de produktieprijs, die weer bepaald werd door de de lonen van de zetters, drukkers en correctors, door de kosten van illustraties, maar vooral door de papierprijs. Meestal was de eindprijs afhankelijk van de prijs per ongevouwen vel (ook wel 'bladt' genoemd). Voor particulieren waren de kosten van het innaaien nogal eens als gebruikelijke dienstverlening opgenomen in de eindprijs. Een uiteindelijk hoge prijs voor een boek kon relatief gezien, namelijk wanneer men de gemiddelde velprijs berekent, toch redelijk zijn. Om de particuliere eindprijs te bepalen vermenigvuldigden de boekverkopers de produktiekosten met ongeveer een factor twee.
Het Houwelyck van Cats was in 1647 bij een boekhandel in twee uitgaven te koop: voor vijf gulden in een kwartijn (de editie Haarlem 1642) en voor 1 gulden en vier stuivers in een duodecimo-editie (de uitgave uit 1636 of 1642), zoals blijkt uit de magazijnscatalogus met gedrukte prijzen van de Amsterdamse boekverkoper Hendrick Laurensz. 41 Johan de Brunes Emblemata uit 1636 moest 3 gulden en 12 stuivers kosten en Ripa's Iconologia in 1656 vijf gulden, wat neerkomt op 1,2 stuiver per vel. Aan het eind van het eerste kwart van de zeventiende eeuw bedraagt, zo blijkt uit de prijzen in fondscatalogi, de gemiddelde velprijs van ongeïllustreerde werken zo'n 0,6 stuiver.
Het is begrijpelijk dat illustraties de prijs van een boek opdreven. Bredero's Groot lied-boeck uit 1622, een quarto-oblong, kostte in 1628 1 gulden en 14 stuivers (een prijs per vel van 0,85 stuivers), een indicatie dat het ging 'om een luxe-object voor liefhebbers die bereid waren om voor het grote formaat en de kopergravures het nodige te betalen.' 42 Het kan niet anders of de eerste uitgaven van de Sinne- en minnebeelden waren alleen betaalbaar voor een koopkrachtige elite.
Een groot deel van de vaak oneerbiedig uitgegeven Sinne- en minnebeelden zullen, evenals psalmboeken, almanakken en populaire liedboekjes bestemd zijn geweest voor eenvoudige mensen die slechts enkele boeken in hun bezit hadden. Uit boedel- en bibliotheekinventarissen kan men afleiden dat gezocht moet worden in kringen van bijvoorbeeld lijnslagers, stadsmetselaars, schoenmakers, koopmansboden, kalkbranders en schippers. 43
De hogere prijzen voor embleemboeken kunnen negatief gewerkt hebben op minder kapitaalkrachtigen, hoewel er na de editio princeps geen enkele uitgave meer verscheen waarin de prenten drie keer werden afgedrukt. De verleiding is groot om te veronderstellen dat juist voor de minder bedeelden vele, aanzienlijk goedkopere, (roof)drukken op de markt zijn gebracht. De verschuivingen binnen de titel: van Silenus Alcibiades, via Proteus, naar Sinne- en minnebeelden, evenals de nadrukkelijke vermelding edities aan te bieden met grotere drukletters voor mensen met slechte ogen, wijzen op een doelbewuste verruiming van de markt. 44 45
Voorwerk en embleemonderdelen
- Vooraf
- De titelprenten
- Het voorwerk
- De embleemprenten
- De opschriften
- De bijschriften (de gedichten en het proza)
- De citaten
Vooraf
Dit hoofdstuk gaat in op verschillende onderdelen van de bundel Proteus: in de eerste plaats de titelprent en de drempeldichters uit het voorwerk, vervolgens de geleding binnen de emblemen, dat wil zeggen de prenten, de motto's en de bijschriften, en ten slotte de citaten. De bedoeling is de aard en de functie van woord en beeld in het werk te karakteriseren. Een bespreking van de drie titelprenten uit 1618 gaat hieraan vooraf, omdat Cats er uitgebreid naar verwijst in zijn voorwoord en hij juist aan de hand van deze prenten voor een belangrijk deel zijn bedoelingen uiteen heeft gezet. Hoewel dit oorspronkelijke woord vooraf gehandhaafd bleef, werden de bijbehorende prenten niet meer afgedrukt. Ook zijn het deze vroegste titelprenten waarop in de latere uitgaven vaak wordt teruggegrepen. Voor de editie van 1627, die aan de basis ligt van deze studie-uitgave, herschreef Cats alle Nederlandse gedichten en bracht hij enkele andere veranderingen aan. In Bijlage 2 zijn die gedeelten opgenomen waar Silenus verschilt van Proteus, waardoor het mogelijk is beide uitgaven met elkaar te vergelijken.
De titelprenten
De titelprenten in Silenus uit 1618
In de eerste uitgave van 1618 heeft elke afdeling een eigen titelprent met een overeenkomstige opbouw: de personificaties van de liefde, de rechtvaardigheid en de godsdienst nemen telkens de centrale plaats in, aan beide zijden omringd door groepen figuren, waarboven putti vliegen. Onderin de architectonische omlijsting bevinden zich imprese -achtige voorstellingen.
Op die bij het eerste deel staan, van links naar rechts: enkele rijk geklede paren, waarna -gelet op de objecten die boven de hoofden uitsteken- ambachtslieden, vissers, soldaten en, rechts van de sokkel, een boerenpaar volgen. Bijna vertrapt tussen de benen zit een bedelaar. Links op de verhoging staat: 'AVenne Inventor. Anº 1618.'; rechts: 'Fran. Schillemans sculp.' (afb.
De kleding van het eerste paar wijst erop dat de man en vrouw deel uitmaken van een elitegroep: de vrouw draagt juwelen, een onder- en bovenrok en een platte kraag, uitbundige veren op haar hoed en een grote hoeveelheid kant. De modieuze vouwwaaier die zij vasthoudt, is een voor de Nederlanden zeer vroege afbeelding. 46 Zowel de onderrok van de vrouw als de broek van de man zijn met linten afgezet; de man draagt een plooikraag.
De kleding van de vrouw van het paar ernaast lijkt meer Spaans van snit; zij draagt een kapje, terwijl de vrouw net achter Cupido een muts met vleugeltjes op heeft. De visser, weer iets verderop, heeft een vrij grove, harige, muts op zijn hoofd. Een dergelijke muts was meestal gebreid of van vilt. Het boerenpaar op de voorgrond rechts draagt waarschijnlijk hoeden van stro; het hemd van de man is eenvoudig, zijn broek is op de knie versteld en behalve een messekoker heeft hij een geprononceerde braguette. 47 In de reeks valt duidelijk een verschuiving van arm naar rijk waar te nemen.
In het centrum van de prent torst Cupido de wereldbol (waarop het woord oceanus) als teken dat niemand zich aan de macht van de liefde kan onttrekken, zoals het werd samengevat in het dictum 'Amor vincit omnia'. Twee vliegende putti strooien bloemen uit. In het voorwoord gaat Cats in op de beide inzetten in de benedenhoeken die de vorm hebben van een devies. Bij de linker, een apothekerspot, staat 'Meliora, latent': Er zijn betere dingen, ze zijn verborgen. 48 Rechtsonder is het gebruik van een vijzelstamper te zien, met als onderschrift 'Tundatur, olebit': Laat het gestampt worden, dan zal de geur eruit te voorschijn komen. 49 Cats' commentaar bij deze voorstellingen is dat in de mooi versierde apothekerspot de nuttige, geneeskrachtige, kruiden zitten en dat door het fijnstampen van de peperkorrels aangename geuren vrijkomen. De betekenis is niet alleen amoureus (Cats verbindt 'Meliora latent' in de voorrede met het begrip ridiculum ), maar ook algemeen van aard: op het oog bevatten de emblemen enkel uiterlijke vermakelijkheden maar onder de oppervlakte zit een rijke inhoud.
Onder het voetstuk staat het opschrift 'Lusus Ingeny Juvenilis Lib. 1', ofwel: Het eerste boek, het spel van de jeugdige geest. Op de andere titelprenten in de editio princeps ontbreekt een dergelijke regel. Wel zijn er toevoegingen in de later in 1618 verschenen uitgave, waaraan respectievelijk een citaat uit Seneca en 1 Corinthiërs werd toegevoegd (zie deel 3, de Bibliografie, nr. B.2). De compositie sluit op enkele details aan bij titelprenten van eerdere liefdesembleembundels, zoals de Emblemata amatoria van Hooft (1611), de Emblemata amatoria (waarschijnlijk 1615) van Heinsius en Tronus/Thronus cupidinis (1617/1618), waar eveneens paartjes rondom een sokkel zijn gegroepeerd om eer te bewijzen: op de eerste twee wordt naast Cupido ook zijn moeder Venus vereerd (vgl. afb. 2). 50
Op de tweede prent in Silenus is Cupido vervangen door Vrouwe Justitia (afb. 3). Zij draagt de wereldbol en houdt een zwaard en een weegschaal vast. Links van haar staan afgevaardigden van de wereldlijke en rechterlijke macht met daarachter een menigte mensen, waaronder soldaten. Een hondje, mogelijk een symbool voor de trouw, ligt aan de voeten van een koning die zijn scepter voor zich uithoudt en daarmee naar de tekst op de sokkel wijst. Op de achtergrond staan enkele gebouwen, te onderscheiden zijn een paleis en een burcht.
De tekst op de rol die de bebrilde man vasthoudt, luidt: 'Imper[.] cesa // flavius [..] // imperatoriam // maiestatem // non solum // armis decor= // ratam sed et. // legibus opor= // tet esse arm= // atam. Ut // utrumq[ue] // tempu' (Keizer Caesar Flavius [...] de keizerlijke majesteit moet niet alleen met wapens getooid, maar ook met wetten gewapend zijn, opdat zij zowel in tijd ...). Deze zinsnede is ontleend aan de voorrede van de Institutiones van Justinianus, een werk waarmee men in de zeventiende eeuw bijzonder vertrouwd was. 51
Rechts van de sokkel wordt het belang van het onderricht verbeeld door een oudere leermeester en zijn leerlingen; de jongste zit te schrijven, de oudste heeft een boek in de hand. De geleerde, die met zijn handen een spreek- of telgebaar maakt, heeft een tabbaard aan met gevlochten tressen (brandebourgs), 52 terwijl het jongetje dat onderwezen wordt hozen (beenlingen) van geweven laken draagt met daarin een gebreide kous. Op de achtergrond wordt handel gedreven: twee mannen zijn tussen vaten en balen in gesprek (of onderhandelen) en achter hen is een uitzicht op een haven met schepen. Aan de kade, bij uitstek de plaats waar de handel bloeide, staat een voor een havenstad zo belangrijke kraan waarmee men laadde of loste, maar die ook kon dienen om masten in en uit een schip te zetten. Naast het treerad is de kraan voorzien van een beweegbare balk en meestal was er een as waarop de constructie kon draaien. 53
Cats' toelichting bij de inzetten van deze prent is als volgt. In de twee onderste hoeken ziet de lezer een waterpas van een ambachtsman en een zon, die met zijn stralen de rijpende wijndruiven heerlijk zoet kan maken, maar evengoed de wijn in de flessen een bedorven, zure, smaak kan geven. De beide krachten die de stralen van de zon in zich hebben, verbeelden het eigen karakter van de rechtmatigheid die immers het goede beloont en het kwaad straft. Ieder het zijne, 'Suum cuique', luidt hier het ciceroniaanse opschrift. 54 Zoals het waterpas zich voegt naar de grond waarop het staat, is de gang van het burgerlijk leven afhankelijk van een goede en rechtvaardige overheid en heeft ook de keuze op wie men bouwt belangrijke invloed. Het onderschrift brengt deze sociaal-politieke les kernachtig tot uitdrukking: 'Bonus cum bonis' (Goed met de goeden). 55 Op deze gravure houden de twee putti (lauwer)kransen boven de figuren.
In het tweede deel zullen dezelfde picturae uit het eerste worden betrokken op het functioneren van de mens in de maatschappij. Keer op keer beveelt Cats bepaalde wijzen van doen aan of keurt ze juist af. Thema's die besproken worden en die in de titelprent ook liggen vervat, zijn onder meer: handhaven van het recht, behoedzaamheid en bedrevenheid in het handelen, aanwenden van je kennis, oppassen voor eigendunk, tevredenheid met de eigen positie, en het belang van een goede opvoeding. Ter karakterisering van deze afdeling zou men kunnen spreken van een zedenleer voor het maatschappelijke, politieke en economische verkeer.
Op de titelprent van de laatste afdeling triomfeert het Geloof (afb. 4). Zij vertreedt de Dood en houdt, behalve de aardbol, enkele voor haar kenmerkende attributen vast, zoals het kruis, het boek en de toom. De iconografie ervan lijkt terug te gaan op een embleem van Theodore Beza uit 1580 (afb. 5). 56 Twee verwijzingen naar het boek Genesis zijn verwerkt: links de ark van Noach, na de zondvloed (Genesis 8:6), en rechts het brandende Sodom en Gomorra (Genesis 19:14-26). Geheel rechts staat de in een zoutpilaar veranderde vrouw van Lot en op de voorgrond loopt Lot met zijn dochters, die hun bezittingen op hun hoofd dragen. Zij werden, begeleid door twee engelen, uit de verwoeste stad gered. Links op de prent treedt Noach met zijn vrouw, zijn zonen en hun vrouwen uit de ark. 57 Deze ark -hij rust op de bergen van Ararat- is overkoepeld door een regenboog, wat opgevat kan worden als symbool van redding en goddelijke zegen. Boven elk van beide groepen vliegt een putto met een palmtak en een kroon.
Zon en vuur hebben hun parallel in de inzetten. Links de olifant, die onder het motto 'O lumen! O numen!' (O licht! o godheid!) aan de opgaande zon eer bewijst door op zijn knieën te gaan liggen. Hij verzinnebeeldt de ootmoed waarmee de mens zijn Schepper dient te aanbidden. 58 Het vuurijzer van de kuiper, afgebeeld in de rechter inzet, zorgt voor een heldere, opwaartse, vlam. Zo is ook de godsdienst -aldus Cats' uitleg- het enige middel om het goddelijke vuur van de ziel uit het aardse stof hemelwaarts te laten stijgen. Het onderschrift 'Ne procumbat humi' (Het moet zich niet naar de aarde keren) is mogelijk gebaseerd op Lucretius. 59 60 Links op de verhoging staat: 'AV. Venne inve [onderbroken door een schoen] 1618.'; rechts: 'F. Schillemans sculp.' Evenals de twee eerdere is ook deze derde prent, waar twee keer sprake is van een 'redding', programmatisch voor de afdeling die erop volgt. Telkens weer verwoordt Cats het geloof in de directe bemoeienis die God met de wereld heeft en als een ware calvinist ziet hij heel het leven onder de bestiering Gods. 61 Dit wordt nogal eens verbonden met de uit de stoa bekende lijdzaamheid ( patientia ) en de afkeer van de schone schijn. 'Het ware heil ligt elders en daarop moeten we ons voorbereiden door ons te onthechten', terwijl de verleiding permanent aanwezig is; door deugdzaam en nederig de vroomheid te beoefenen ( praxis pietatis ) kan de onrustige mens zijn aardse zondigheid evenwel binnen de perken houden. 62
De titelprent in Proteus uit 1627
De drie prenten zijn nu teruggebracht tot één afbeelding, ongesigneerd en ongedateerd, waarop slechts een paar eerder gebruikte elementen terugkomen. De titel in de cartouche middenboven wordt door Geloof en Rechtvaardigheid gedragen op een wolk. De tekst luidt: 'PROTEUS // of te // Minne-beelden // verandert // in // Sinne-beelden // Tot Rotterdam // By Pieter van Waesberge // boecvercooper An.º 1627 // Met Privilegie voor 15. Iaren.' Geloof, ook hier te herkennen aan het kruis, het boek met de zegels en de toom, vertrapt de Dood en Justitia houdt een zwaard en een weegschaal vast. Achter het schild vallen bundels licht.
Direct hieronder zit Cupido op een bolvormige troon, die hij op de prent uit 1618 nog droeg, op te vatten als de aardbol waarover hij almachtig heerst. Ook kan zijn positie op de bol, te verbinden met Fortuna- en Venusvoorstellingen, tevens wijzen op de onbestendigheid van de liefde. 63 Hij neemt de belangrijkste plaats in. Zijn vleugels staan rechtop en een kleed valt in plooien achter hem vandaan. Hij houdt, gezeten in een architectonisch prieel met aan het begin twee zuilen die uitlopen in vrouwenbustes, een scepter en een boog vast; zijn pijlkoker is nog net te zien. De boog die het met rozen omrankte prieel omspant, is bovenaan ui-vormig. Twee naar elkaar toe buigende dadelpalmen (zoals op de openingsprent van Maeghden-plicht) flankeren de getroonde Cupido.
Velen brengen de minnegod eer: (van links naar rechts) in de achtergrond een stoet van mensen, waarvan sommigen een tulband en ruime gewaden dragen en anderen slechts gehuld zijn in een lendendoek, met in de hand een boog. Zij lopen tegen een achtergrond van bossen en palmen. Op de voorgrond staan mensen met verentooien en speren, een enkeling heeft een tulband op het hoofd. Het uiterlijk van de twee paren die het meest op de voorgrond staan, wijst op een Europese afkomst. Gesuggereerd wordt dat in het defilé de bewoners van de verschillende werelddelen zijn vertegenwoordigd. De mannen van de voorste twee paren hebben uit ontzag hun hoed afgenomen. Bloemen en palmranken liggen tussen hen in op de grond. Het paar dat het dichtst bij Cupido staat en het meest Nederlands oogt, wordt gevolgd door twee schildpadden.
Op het middenplan, vlak voor Cupido, zitten twee konijnen, twee katten, twee honden en dansen twee apen die elk een bloem vasthouden. Meer in het midden speelt een leeuw met een leeuwin en zijn onder meer een ram, konijn, schaap, hert, os, geit en twee vossen te onderscheiden. Geheel rechts op de voorgrond staan twee paarden en een olifant. Verder naar achter, met een uitzicht over zee, zwemmen waterspuwende dolfijnen en walvissen evenals een waterman en watervrouw. In de lucht vliegen vogels van velerlei pluimage waaronder twee uilen, twee duiven, een arend, een ekster en een pauw. Niet alle dieren zijn te benoemen. Sommige van hen (ook op de embleemprenten overigens) vertonen stilistische overeenkomst met die in het werk van Jan Brueghel de Oude en Roelant Savery, en de dadelpalmen doen denken aan een uitbeelding van deze boom bij Martin Schongauer. De omtrektekening die van de prent bewaard is gebleven berust in het Museum Catsianum te Leiden (afb. 6). 64 65
Er bestaat enige samenhang met de titelprent in Otto Vaenius' Amorum emblemata uit 1608, hoewel daar alle levende wezens met pijlen doorschoten zijn (afb. 7). Zoals blijkt uit het onderschrift is die voorstelling gebaseerd op Seneca, Hippolytus ('Phaedra'), 334-338 en 348-353a, een koorpassage waar de almacht van Venus en de souvereiniteit van Cupido, die de gehele natuur met zijn pijlen treft, wordt bezongen. 66 Waarschijnlijk heeft Van de Venne zich voor enkele compositorische details door deze prent bij Vaenius laten inspireren. 67 Bovendien klinken in de machtige positie die Cupido inneemt ook andere klassieke tekstplaatsen door. Cats kan gedacht hebben aan Vergilius, Georgica, III, 242-244a:
Omne adeo genus in terris, hominumque ferarumque,et genus aequoreum, pecudes, pictaeque volucres,
in furias ignemque ruunt [...], 68
een passage die hij korte tijd later zou opnemen in zijn Spiegel (1632) en die hij werderom gebruikte in Johan van Beverwijcks Schat der gesontheyt. Hij bewerkte het fragment aldus:
Al het kleyn en grote vee,Al de visschen in de Zee,
Al de vogels in het wout
Wenschen om te zijn getrout,
Wenschen om te zijn gepaert,
Want 't is vee en menschen aert. 69
Dezelfde gedachte komt eveneens voor in andere bundels met liefdesemblemen die aansluiten bij de platonische en lucretiaanse gedachten over de (triomferende) liefde als natuurfenomeen, zoals bijvoorbeeld Heinsius, Vaenius en Hooft, en Cats werkt deze niet voor niets nogmaals uit in het nieuwe openingsembleem over de doorgekapte aal. In de inzet van Lucretius' De rerum natura (I, 1-23) wordt de voedende Venus ( alma Venus ) aangeroepen. Zij vervult alles wat ademt, verwekt en leeft van onontkoombare liefde.
Het voorwerk
Op de titelprent en een bijbehorend 'verklarend' gedicht volgen het privilege en de opdracht door Jan Swelinck. De bespreking hiervan, evenals die van de beide, deels theoretische, voorwoorden en het opdrachtgedicht 'Aen de Zeeusche Ionck-vrouwen', wordt gegeven in de annotaties en de commentaar.
De volgende personen figureren in Proteus als drempeldichter: Daniel Heinsius, Adriaen Hoffer, Johan Arcerius, Joost van Lier, Josuah Sylvester, Anna Roemers Visscher, Jacques Luyt, Samuel de Swaef, Leonard Peutemans en Jacob Hobius. In Silenus van 1618 komen Hoffer en Arcerius nog niet voor.
Wat opvalt is dat velen van hen in Leiden hebben gestudeerd (Heinsius, Hoffer, Van Lier, Luyt, Peutemans), tot de Middelburgse intelligentsia behoren (Luyt was er advocaat, Peutemans dokter en Van Lier en De Swaef onderwijzer), familiebanden hebben (Hoffer en Hobius) of in de directe omgeving wonen of verblijven: in Middelburg naast de zojuist genoemden ook Sylvester, in Zierikzee Hoffer en in Brouwershaven Hobius. Anna Roemers, die rond 1618 bijzondere achting genoot, is de enige vrouw in het rijtje. Cats bood haar het eerste exemplaar aan. Deze talentvolle vrouw kon ongetwijfeld als voorbeeldige lezeres worden beschouwd en de 'jonkvrouwen van Zeeland', voor wie Cats zo'n uitvoerig opdrachtgedicht had geschreven, zullen onder de indruk zijn geweest van Anna's erende verzen.
Enkele drempeldichters keren terug in het gedicht de 'Middelburchse lauwer-hof', waar de god Mercurius een 'loffelijck gevolch' van 'eerbaer wijse luyden' opmerkt. Het werd opgenomen in Adriaen van de Vennes Tafereel van sinne-mal en was aanvankelijk bedoeld om als drempeldicht bij de Zeeusche nachtegael te fungeren. De vrienden die de Middelburgse kunstwinkel, drukkerij annex uitgeverij van hem en zijn broer Jan Pietersz van de Venne bezochten, waren naast Jacob Luyt en Leonard Peutemans ook Jacob Hobius en Adriaen Hoffer, allen medewerkers aan de Zeeusche nachtegael. Met deze bundel hadden zij een adequate repliek gegeven op Cats' oproep een proeve te leveren van Zeeuws literair kunnen. 70 Leonard Peutemans, Joost van Lier en Jacob Luyt maakten ook lofdichten voor de Maechden-plicht uit 1618.
De drempeldichters prijzen unaniem Cats' geleerdheid en de kunstrijke manier waarop hij de bundel heeft gecomponeerd. Daardoor concentreert de lof zich telkens weer op de drievoudige toepassingen (in drie talen) waarvoor de dichter, het ligt voor de hand, driedubbele waardering verdient. De algemene strekking is dat Cats met zijn emblemen niet alleen aardige, maar vooral inzichtelijke voorbeelden aanreikt die iedereen, van jong tot oud, van nut kunnen zijn.
De embleemprenten
- Vooraf
- De onderwerpen
- De kleding
- De dieren en de vegetatie
- De wolkenhand
- De samenwerking tussen Cats en Van de Venne
- De graveurs
- Afzetters
Vooraf
Cats beschouwt in zijn definitie van het embleem de afbeelding als binnenkomer: de 'stomme beelden', 'geringe saecken', 'belachelijcke dingen [...] in dewelcke men de goede zeden als met vinghers wysen, ende met handen tasten kan [...]' zijn 'geen onbequaem middel (naer ons gevoelen) om alle leersame verstanden, met een sekere vermakelijckheyt, in te leyden, ende als uyt te locken tot veelderley goede bedenckinghen.' 71 Het zijn de vermakelijke prenten die de lezer het boek binnen leiden en hem prikkelen tot overwegingen die de moeite waard zijn. Zij zetten dus het emblematisch proces in werking.
Dezelfde gedachte formuleerde ook Marcus Antonius Gillis in zijn bewerking van Sambucus' Emblemata (1566): 'Welcke cieraten [nl. de emblemata], op datse niet alleenlijc den oogen en souden behagen mits hare constige ende costelicke frayicheyt, maer ooc den gheest des aenschouwers door eenige scherpsinnige leeringe vermaken souden: so hebben sommige seer wijslick sekere teeckenen ende figuren met luttel woorden daer by bedacht, om daer door des menschen aenmerckinge te verwecken tot het overpeysen wat alsulcx bedieden mochte.' In navolging van opmerkingen als deze zien de meeste emblematologen de rol van het beeld binnen het embleem als primair. 72 Of een lezer zich altijd in eerste instantie richt op de prent en pas daarna op een van de motto's, of andersom, is moeilijk te bepalen en het is de vraag of hij ieder embleem wel op dezelfde manier benadert. (Wordt hij wel verondersteld dat te doen?). In het algemeen is de dwingende invloed van beelden daarentegen onmiskenbaar. Het oog van een lezer die een krant of geïllustreerd boek ter hand neemt, wordt meestal eerst naar een afbeelding getrokken. 73
De volgende deelaspecten van de prenten komen hierna aan de orde: de onderwerpen, de kleding, de dieren, de vegetatie en de wolkenhand. Voorts wordt ingegaan op de samenwerking tussen Cats en Van de Venne. Tot slot worden enkele gegevens over de graveurs en over de twee ingekleurde exemplaren ter sprake gebracht; dit laatste onder het kopje 'Afzetters'.
De onderwerpen
Meer dan eens gaan de voorstellingen direct terug op een zinsnede, een versregel of een (literaire) tekstplaats en hoewel bijna altijd wordt gezegd dat op Cats' embleemprenten de nadruk ligt op mensen en alledaagse handelingen, staan op de afbeeldingen in de Sinne- en minnebeelden voor het merendeel de aard en het gedrag van dieren centraal. Dit gedrag dient dan wel om er menselijke deugden en ondeugden mee te illustreren en er vervolgens aanbevelenswaardig of verwerpelijk handelen aan te verbinden. Dieren doen bepaalde dingen of laten dingen na en Cats houdt zijn lezers telkens exemplarische spiegels voor, van uiteenlopende soort en wisselend formaat. Via de verrichtingen van een aap, die zijn jong bovenmatig liefkoost; een specht, die meent een boom binnen de kortste keren te kunnen doorpikken; een muis, die niet van het spek kan blijven en in de val loopt; een meeuw, die vast komt te zitten in een oester; een konijn, dat zich laat opjagen door een fret; een hond, die schrokt en nooit genoeg heeft; een egel, die spelende muisjes overvalt en het vogeltje trochilus, dat uit eigenbelang krokodilletanden schoonpeutert.
Daarnaast zijn er de realistisch voorgestelde, zeventiende-eeuwse mannen, vrouwen, paartjes en kinderen; in sommige opzichten lijken ze op de figuren die David Vinckboons heeft geschilderd en vertonen ze parallellen met figuren uit het rijke schilderkunstig werk van Van de Venne van vóór 1618. 74 75 Allen doen ze iets: roepen zodat het echoot, een vink uit een doosje laten ontsnappen, naaien en borduren, een ui geven om te schillen, een pieterman beetpakken en lachen om het gedrag van een zot. Met die handelingen of manieren van doen wijzen zij op eigenaardigheden in het karakter van de mens. Zij doen een appèl op kennis van de alledaagse werkelijkheid en op het gezond verstand en geven zo aan hoe men in amoureuze, morele en godsdienstige zin de zaken het best kan aanpakken. Ook personificaties zoals de bosgod Pan die een vuur omarmt en de rivier Alpheus die zich niet mengt met het water van de zee, vervullen deze functie.
Andere voorbeelden maken deel uit van een categorie die men 'wonderbaarlijke zaken in de natuur' zou kunnen noemen: de kracht van de bliksem die een zwaard in zijn schede kan treffen, een vis die beschenen door de zon niet meer onder water kan zwemmen en een strootje dat op de snaar van een luit spontaan gaat meetrillen wanneer een andere luit op een bepaalde toonhoogte wordt aangeslagen. Verder gaat Cats in op het doel en de werking van enkele bekende objecten, bijvoorbeeld een weerhaan, een kompas, een piramide en een slijpsteen. De bijbel speelt in de prenten nauwelijks een rol; alleen twee van de vier medaillons in het openingsembleem uit 1627 bevatten bijbelse voorstellingen, namelijk de geboorte van Eva uit Adams rib en hun verblijf in het paradijs.
Zo'n veertig keer zijn de voorstellingen gesitueerd in de buitenlucht en in min of meer reële landschappen, andere voorvallen spelen zich binnen af, soms in een moeilijk nader te definiren ruimte. Elementen die onnederlands aandoen zijn de rotsachtige ruïne (nr. c162703 ), de hoge rotsen langs de kust (nr. c162708 ), de palmboom achter een leeuw (nr. c162710 ), rotspartijen (op de nrs. c162720 en c162734 ), de piramide (nr. c162750 ), de nijlkrokodil evenals de krokodil die wordt bereden door de Dood (de nrs. c162734 en c162746 ), Pan die het vuur omarmt en de riviergod Alphaeus (de nrs. c162705 en c162723 ). De voorstelling van de vrouw die een fakkel boven een fontein houdt, heeft op zichzelf niets onnederlands, ook al blijkt het om de beek Dodona uit de oudheid te gaan (nr. c162744 ).
De contouren van de stadjes zijn minder referentieel dan men misschien op het eerste gezicht zou vermoeden en het is nauwelijks mogelijk om de weergegeven plekken in de werkelijkheid te lokaliseren. De pseudo-topografische voorstellingen wekken bij de (Nederlandse) lezer wel herkenning, zonder dat ze echt realistisch zijn. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de embleemprenten van Adrianus Hofferus waar een aantal lokaties in Zierikzee en omgeving is opgenomen. 76 Bovendien ziet het ernaar uit dat de meeste elementen in het bijwerk geen betekenisdragende functie vervullen: lopende figuren, dieren op het tweede plan (zoals rondvliegende vogels), schepen, 77 groepjes struiken en bomen, en stads- of dorpsaanzichten, waaronder torentjes, kerken en huizen. Het gevaar bestaat er meer in te zien dan verfraaiende entourage wat gemakkelijk kan leiden tot overinterpretatie. De genoemde 'aankleding' blijft in ieder geval in Cats' teksten onvermeld. Wat verder opvalt zijn de nadrukkelijk gestileerde luchten, zonnestralen en windvlagen.
De meer dan eens aangebrachte, gedrapeerde, gordijnen sluiten aan bij een gangbare wijze van voorstellen in de zeventiende eeuw. Zij hoeven niet bedoeld te zijn als onderdeel van de voorgestelde ruimte zelf, maar kunnen (ook) een doorkijk suggereren op een tafereel waarop, door het wegschuiven van de voorhang, zicht op 'de voorstelling' gegeven wordt. Of, ruimer geformuleerd: de wereld als schouwtoneel bezien kan worden. Een van de exemplaren van Proteus is geheel ingekleurd en bij het bekijken hiervan ervaart men meer dan eens het effect van het kijken door een (toneel)kijker, wat nog versterkt wordt wanneer de afbeeldingen als dia worden geprojecteerd. 78 De lezer krijgt zo de rol van toeschouwer. Ook de ingekaderde, ronde, vormen van de gravures dragen aan die snapshot -ervaring bij.
In latere uitgaven en navolgingen zijn er meestal afwijkingen ten opzichte van de vroegere picturae. Dit komt omdat hier doorgaans niet de embleemprenten uit de eerste luxere edities aan de basis hebben gelegen, maar wordt teruggegrepen op tussenedities, zoals die uit 1629 met de kleine, vierkante prentjes en de veranderde composities. Over wat er in de loop der tijd met de koperplaten van de verschillende uitgaven is gebeurd, zijn slechts weinig gegevens bewaard gebleven. 79
De kleding
De figuren op de prenten dragen conform de heersende mode van de vroege zeventiende eeuw kleding afgezet met dure linten, kostbare -stijf gesteven- kragen, hoedbanden, juwelen en kousebanden. 80 Naast plooikragen, waaronder 'molensteen'-kragen, worden aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw ook door de hogere standen eenvoudige platte kragen gedragen, meestal in combinatie met platte manchetten. Onder de kraag, op de borst, de mouwen of kousen, komen vaak rozetten voor. Soms bevestigde men een bestaande rozet aan de kous, maar meer dan eens werd een band in de vorm van een rozet gestrikt. De rokken draagt men naar Frans voorbeeld cylindervormig over een hoepelrok of 'fardegalijn' (ook wel 'wijvenspeck' genoemd). Als het linnen fijner wordt en het onmogelijk blijkt de kragen met stijfsel voldoende stevigheid te geven, ondersteunt men de kraag met een metalen, gouden of zilveren portefraes. Hieronder volgt een overzicht van de te onderscheiden kledingstukken op de prenten. Bij de duidingen van verschillende onderdelen is dankbaar gebruik gemaakt van het ingekleurde exemplaar van Proteus.
De titelprent van 1627. Voor de weergave van bepaalde (buitenlandse) figuren zoals de Moren, Indianen en Aziaten kan Van de Venne geput hebben uit kostuumboeken die aan het eind van de zestiende eeuw in omloop kwamen. Op de achtergrond van de huldestoet zijn verschillende naties uitgebeeld, waaronder een sultane. De Turkse vrouw met haar typische hoofddeksel (in het midden) zou wel eens ontleend kunnen zijn aan het in 1572 verschenen kostuumboek Omnium fere gentium, nostraeque aetatis nationum, habitus & effigies van J. Sluperius. 81 De uitbeelding van de visser met zijn harige muts vertoont gelijkenis met de Engelse visser die is opgenomen in C. Vecellio's Habiti antichi, et moderni di tutto il mondo. 82
De vrouw van het paar op de voorgrond houdt een stokwaaier vast; zij heeft een onder- en bovenrok aan en draagt losse, afhangende pronkmouwen, op haar rug is een rozet van stof bevestigd en in het haar (of mutsje) een veer. De steun voor haar platte kraag (de portefraes ) is hier goed te zien. Verder heeft de man insnijdingen in de mouwen en het rugpand, naar Frans voorbeeld.
Embleemprent c162701. Dit paar gaat zeer rijk gekleed. De vrouw draagt een dubbele platte kraag (die steunt op een portefraes ) en ze heeft in haar kapsel een aigrette, een spitse pen met een veervormig sieraad. Aan de voorkant van de kraag is een rozet bevestigd. 83 Aan de beenkappen van de man, bovenaan de laarzen, hangen nestels. Dit zijn -decoratieve- linten met een metalen punt. Ook de vele knopen op de broek wijzen op status, evenals de kostbare handschoenen, de dure hoedband (destijds zeer in trek), de veer en de sporen. De man heeft zijn gordel (die meestal gemaakt was van leer met metaal) van voren gestrikt. Opmerkelijk is de combinatie van degen en wandelstok.
Embleemprent c162702. Evenals het paar op de eerste embleemprent zijn de man en vrouw op de tweede bijzonder rijk en modieus gekleed. De vrouw heeft haar haar in een knoetje (chignon) samengebracht met daaroverheen een kapje met parels; zij draagt een dubbele platte kraag. Op haar mouwen en borst zijn rozetten aangebracht. Ze heeft bovendien een sjerp om -in het zeventiende-eeuws spreekt men over een 'sluyer'- met een rand van (waarschijnlijk) goudkant zoals ook op contemporaine schutterstukken is te zien. Haar onderrok is met linten afgezet. De man heeft een platte, afhangende kraag om en hij draagt een kouseband met rozet. Zijn broek zit vast aan het wambuis en aan zijn kleren hangen vele nestels.
Embleemprent c162703. De man draagt een schoudermantel en een onversierde, platte (linnen?) kraag. In het oog springend zijn de tressen, ook op de cape. Deze sluitingen, deel van het passement, worden brandebourgs genoemd. Vergeleken met de mannen op de eerste twee prenten, gaat deze wandelaar in de natuur eenvoudiger gekleed.
Embleemprent c162708. De kleding van de jongeman is tamelijk modieus: behalve een bepluimde hoed met een hoedband en een klein kraagje draagt hij een nauwsluitend wambuis en een wijde broek. Aan zijn broek hangen nestels en aan zijn benen strikken.
Embleemprent c162709. De borduurster draagt een grote plooikraag en een rechtopstaand kapje. De (doorzichtige) rand van zo'n kapje, vaak versierd met kant en/of borduurwerk, kan met ijzerdraad of 'laiton' omhoog worden gehouden.
Embleemprent c162713. De roker, een 'matroos' zoals in een van de bijschriften staat, draagt losse mouwen en een kleine plooikraag. Zijn manchetten zijn onversierd. Om zijn hoed zit een hoedrand. Wellicht wordt met de lijn over zijn buik een riem gesuggereerd.
Embleemprent c162719. Van de slachter, die een voorschoot draagt, zijn de mouw en de broek versteld. De trommelaar draagt een kolder (waarschijnlijk van buffelleer) en hij heeft aan zijn ene voet een schoen, aan de andere een laars. Mogelijk grijpen de takjes op de hoeden van de speellieden terug op een bestaand gebruik of op vroegere uitbeeldingen van dit thema.
Embleemprent c162720. Het type vissers- of matrozenmuts dat de man draagt en waarvan Cats elders zegt dat hij blauw is en van 'buyten ruygh' is ook te zien bij de visser op de titelprent van 1627. 84
Embleemprent c162721. Het meisje draagt een plooikraag, een kapje, een teruggeslagen bovenrok en een schort. Langs deze schort hangt een simpel tuigje, bestaande uit een beursje met een messekoker. 85
Embleemprent c162722. Aan de kleding van het paar -en natuurlijk ook uit hun bezigheid- valt af te leiden dat het om eenvoudige mensen gaat; ze zijn niet speciaal als vissers voorgesteld. De vrouw draagt een driekantige linnen hoofddoek met aan de uiteinden slippen die afhangen (dit soort doeken werd voornamelijk in Zuid-Holland gedragen) en bovendien een kletje: een vierkant uitgesneden kort jakje met halflange mouwen, dat met bont is afgezet. Ook het type huik dat de vrouw op de achtergrond draagt, kwam vooral voor in Zuid-Nederland. 86 De gaten die de man ooit in zijn kleren heeft gehad (op de knie en elleboog) zijn versteld.
Embleemprent c162724. Het buitenste jongetje, met zijn pronkmouwen en hoed met veren, gaat het rijkst gekleed. Alle drie de kinderen dragen gebreide kousen met geborduurde klinken, zoals blijkt uit het driehoekig inzetstukje bij de enkel. Het linkse jongetje heeft een messekoker aan zijn riem.
Embleemprent c162727. Het meest linkse jongetje draagt pronkmouwen; het ventje daarnaast heeft waarschijnlijk een (leren) voorschoot om, met een geprononceerde sluiting. Mogelijk is het een ambachtsjongen. Hij heeft, evenals de jongen die wegvlucht, gebreide kousen met klinken.
Embleemprent c162728. Doorgaans werd een broek met puntige uiteinden, zoals te zien is bij de man, gedragen door vissers of zeelieden. 87 Het meisje, met een vlecht over het hoofd, draagt een rijglijfje met een kletje. De manier van vouwen van de overschort is met stippellijnen aangegeven. Het betreft hier kleding die beslist niet bestemd was voor de burgerij.
Embleemprent c162731. De jongeman draagt een plooikraag, een leren kolder en mouwkappen die bij het wambuis horen. In 1641 merkt de inkleurder Van der Ley de kolder niet op en hij geeft de kleding één kleur, wat erop kan wijzen dat hij het onderscheid niet (meer) kende. De man houdt een bepluimde hoed in zijn hand en heeft een deel van zijn mantel over zijn knie gedrapeerd. De vrouw gaat zeer rijk gekleed: ze heeft een gigantische platte kraag (van achter gesteund door een portefraes ), ingesneden mouwen en een onderrok met linten van zijde. Zij draagt armbanden, een halsketting met een parel en parels in het haar.
Embleemprent c162738. Opvallend aan de kleding van de man zijn de knopen en lussen bevestigd aan de buitenkant van de schoudermantel, evenals de gestrikte kousebanden. De vrouw, die haar haar heeft opgestoken, draagt een grote platte kraag. Van der Ley heeft de rozet zo ingekleurd dat zij bevestigd lijkt aan een ketting. De (witte) schort met kant dient wellicht om het huiselijke van de handeling aan te geven. De kleding van zowel de vrouw als de man is afgezet met kostbare linten.
Embleemprent c162741. De vrouw draagt een kapje, een haarnaald met een pareltje en een redelijk grote plooikraag. Verder een schort die is afgezet met kant, kanten manchetten, rozetten op de voorzijde van haar jakje en een paar armbanden (men droeg er meestal twee, aan iedere arm één). De man heeft aan zijn mantel een versiering in dubbele stof met inkepingen en om zijn benen kousebanden. In zijn hand houdt hij een hoge hoed met een veer.
Embleemprent c162743. De man heeft om zijn hoed een hoedband met veer. Zijn mantel is afgezet met linten.
Embleemprent c162744. De vrouw, die haar bovenrok heeft opgeslagen, draagt een plooikraag, een armband en een oorbel met een parel. Haar pronkmouwen zijn versierd met franjes, haar hoed met veren en een hoedband.
Embleemprent c162745. De jongeman, met zijn hoed in de hand, gaat in tegenstelling tot de ouders modieus gekleed. Hun kleding was voor 1618 -en dus zeker voor 1627- beslist ouderwets te noemen. De moeder heeft een vlieger aan: een over het lijfje gedragen soort overjurk die van voren open is met een opstaande kraag en poffende mouwen. Aan de jurk zitten grote schouderkappen (bragoenen). Deze vlieger werd gewoonlijk gemaakt van zwarte of donkere stof en gegarneerd met zwart passement. De vrouw heeft op haar hoofd een zestiende-eeuws kapje. De vader draagt lange kousen met een bescheiden kouseband en een sjerp om zijn middel; een pofbroek als de zijne, werd in die tijd nauwelijks meer gedragen. De beide ouders hebben een gesteven en geplooide kraag om; die van de jongen, een nieuwer type, is veel losser.
De dieren en de vegetatie
Zoals uit de weergave van een aantal dieren blijkt, heeft Van de Venne niet altijd 'naar de natuur' getekend. De aap, de muizen, de schilpad, de nijlkrokodil en de bijen stemmen redelijk overeen met hun natuurlijk uiterlijk, maar er zijn ook 'fantasiedieren', bijvoorbeeld de weinig specifieke vlinder ( c162752 ), of onwaarschijnlijke uitbeeldingen, zoals de vreemd in elkaar gedraaide slang ( c162737 ). Wellicht tekende Van de Venne zo nu en dan uit het hoofd en baseerde hij zich in een aantal andere gevallen op een (geïllustreerd) dierenboek, een emblematische voorganger of fabelillustraties.
Een 'literaire' verbeelding doet zich kennelijk voor op embleemprent c162716, waar de grote zeelamprei (de hier te lande nooit geziene murene) een dolfijn-achtig uiterlijk heeft gekregen, terwijl het eigenlijk een slangvormige vis is. Als zodanig wordt hij vóór 1618 ook uitgebeeld. Het zou goed kunnen dat een vermelding bij Conrad Gesner of de Griekse geograaf Strabo voor dit uitzonderlijke formaat verantwoordelijk is geweest, want zij spreken van een vis die meer dan veertig kilo kan wegen. Het dier werd door Cats benoemd en zijn gedrag toegelicht, waardoor op voorhand mogelijke onbekendheid werd ingelost. Zo werd de waarschijnlijkheid geen geweld aangedaan. 88
Ook de planten zijn niet echt realistisch te noemen. Slechts twee van alle voorgestelde planten zijn herkenbaar, namelijk de Typha latifolia (nr. c162723 ) en de Iris pseudacorus (nr. c162732 ), beide waterplanten die passen binnen het verbeelde landschap. Het ziet er dus niet naar uit dat de plantaardige elementen op de voorgrond van de andere prenten naar het leven zijn getekend, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de vegetatie in de prentkunst naar het werk van Brueghel, die veel nauwkeuriger is. In de Sinne- en minnebeelden zullen de planten in de eerste plaats uit compositorisch oogpunt zijn gebruikt; specifiek symbolische betekenis lijkt evenmin een rol te spelen. 89
Kortom, Cats en Van de Venne hebben de lezer geen natuurgetrouwe staalkaart van fauna en flora willen aanbieden. Blijkbaar was niet zozeer de determineerwaarde van de prent belangrijk, maar ging het eerder om de suggestie van een bestaanbare plek en om de herkenning van de aard van een beestje.
De wolkenhand
In totaal zijn op de prenten in Proteus acht handen en één arm voorgesteld die uit een wolk komen. In alle gevallen heeft deze hand een object vast waarmee hij een handeling verricht:
- Een hand met een vismes kapt een aal doormidden (nr. c162701 ).
- Een hand kerft met een mes een inscriptie in een boom (nr. c162706 ).
- Doordat een hand een gedoofde kaars in de nabijheid van een brandende kaars houdt, ontsteekt de eerste opnieuw; bovendien slaan, op een inzet binnen de prent, twee handen een steen en een vuurijzer tegen elkaar waardoor vonken ontstaan (nr. c162717 ).
- Een hand slijpt een mes op een slijpsteen (nr. c162726 ).
- Een hand houdt kinderen een masker voor (nr. c162727 ).
- Een hand dompelt gloeiend staal in een waterbak (nr. c162736 ).
- Een hand houdt een hond een brok eten voor (nr. c162739 ).
- Een hand strooit noten voor dansende apen (nr. c162742 ).
- Een arm houdt een magneet onder een tafel waarop een kompas ligt (nr. c162749 ).
Verder komt de wolkenhand voor op de drie afzonderlijke titelprenten van de Silenus -editie uit 1618, telkens rechtsonder in de inzetten: op de eerste met een vijzelstamper, de tweede met een waterpas en de derde met een vuurijzer, en staat op de eerste versie van embleem c162702 (toen nog nr. I) een wolkenhand met een brandend stuk hout (zie afb.
B.F. Scholz heeft een uitvoerige analyse gegeven van het binnen de emblematiek, de devieskunst en de drukkers- en uitgeversmerken vertrouwde beeldtopos van de (bijna altijd omwolkte) benen, armen en handen zonder eigenaar. Dit beeldelement functioneert zelf zelden als symbolisch relevant motief maar richt de aandacht op een specifieke handeling of zorgt ervoor dat een object op de voorgrond treedt (een close-up -techniek die al was toegepast in de devieskunst en door iemand als Roemer Visscher). Binnen de religieuze kunst en de religieuze emblematiek is een dergelijke hand of arm bijna altijd de hand van God en kan de wolk gezien worden als picturale metonymia voor de hemel. Buiten een strikt godsdienstige context hebben deze beeldelementen doorgaans een andere betekenis. 90
Tenzij een van de bijschriften dit anders aangeeft, mogen we er gevoeglijk van uitgaan dat het op de embleemprenten van Cats om algemeen menselijke handelingen gaat. Er is, afgezien van een 'ik' en 'een gheestigh quant' (in embleem c162706 ) en van een 'smit' (in embleem c162736 ), nergens sprake van een specifiek aangeduide eigenaar. Dat betekent dat de hand of arm toebehoort aan 'iemand', 'men' of 'ghy', en dus in feite van iedereen kan zijn, al zien de handen in Cats' bundel er wel mannelijk uit; bij embleem c162701 denkt men waarschijnlijk het eerst aan een visboer; bij c162726 aan een slijper.
Zoals te verwachten is, wordt in de derde afdeling de uitgebeelde handeling wel in verband gebracht met God; dit gebeurt vier keer maar dan wel indirect: het kervende mes wordt vergeleken met God die de harten van de mens beschrijft (een duiding die bemoeilijkt wordt door de klassiek-amoureuze inscriptie op de boomschors); de opnieuw ontbrandende kaars staat voor de oplevende ziel in de nabijheid van het licht van Gods woord; de smid met zijn sissende staal vergelijkt Cats in zijn gedicht met God die de Zijnen straft en de magneet en het kompas met de aantrekking die God uitoefent op de gelovige. Toch zal in deze gevallen de voorgestelde wolkenhand pas in tweede instantie, namelijk na lezing van de tekst, als die van God worden beschouwd. 91 92
Bij Cats komen de wolkenhanden op één uitzondering na vanaf een van de zijkanten in het beeldvlak (alleen bij het masker komt de hand van boven). Deze oplossing zal zeker zijn ingegeven door de aard van de handelingen: het kappen, schrijven, aansteken, slijpen, blussen, voorhouden en werpen, laten zich op deze manier het meest overtuigend weergeven. Bij de duiding van het masker draait het zowel om de schrikbarende voorkant als om de lachwekkende achterkant, die immers hol is. Om deze tegenovergestelde reactie aan te geven moest een groepje jongens de boeman van achteren kunnen zien en het object dus hoog in de prent worden geplaatst.
Scholz geeft drie redenen waarom de hand bijna altijd uit een wolk te voorschijn komt: het belet de connotatie dat hij afgesneden is; het komt tegemoet aan de generaliserende tendens binnen de emblematiek (de figuur die buiten beeld blijft kan iedereen zijn en de zingeving van de handeling is zo op iedereen van toepassing); en het sluit -aanvankelijk- aan bij een van de voorwaarden die Paolo Giovio aan het impresa stelde, namelijk dat een devies geen menselijke figuur tot onderwerp zou moeten hebben. Uiteindelijk is dit laatste voor Cats' embleembundel niet relevant.
De samenwerking tussen Cats en Van de Venne
Men kan zich afvragen wie de bedenker van de voorstellingen is geweest en wie verantwoordelijk was voor de uiteindelijke vorm. Was het een -nauwe- samenwerking tussen de auteur en de illustrator of moet er een onderscheid worden gemaakt tussen de inhoud (de stofkeuze) en de vorm (de stijl)? Cats en Van de Venne zullen verwante opvattingen hebben gehad, zoals ook blijkt uit de vele gemeenschappelijke projecten die nog jarenlang volgen.
Het meest overtuigende argument dat Cats van te voren wist wat hij afgebeeld wilde hebben, is te vinden in de woorden van Van de Venne zelf, zoals die zijn opgenomen in het voorwoord van Cats' Houwelyck. Erboven staat: 'Adriaen vande Venne, schilder en teyckenaer aenden Kunst-lievenden Leser' en de inzet luidt als volgt: 'Nadien ick, gunstige Leser, den Titel hier voren gestelt [bedoeld is de eraan voorafgaande titelprent], mitsgaders oock de andere Printen door het werck verdeelt, uyt den mont des Auteurs, selfs hebbe geteyckent, ende mitsdien ten vollen ben onderrecht wat hy daer mede voor heeft ; Soo verhope ick dat my niet qualick en sal worden afgenomen, dat ick [...] een kleyne Voor-reden hier ghebruycke.' 93 Verder is in Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt uit 1632 te lezen dat Cats zelf zo nu en dan een omschrijving gaf van hoe een afbeelding er uit zou kunnen zien, misschien de mogelijkheid openlatend om er later alsnog een prent voor in de plaats te stellen. Onder het motto 'Wacht voor den gijb' schreef hij bijvoorbeeld: 'De Leser gelieve sich, in plaetse van een plate, die hier nae-gelaten is, by inbeeldinge voor te stellen een schipper die voor de wint zeylende, door de gijb sijn schuyt om-werpt'.
Deze plaatsen lijken ervoor te pleiten Cats ook als belangrijke verantwoordelijke te beschouwen voor de inhoud van de embleemprenten die in publikaties, vooráfgaand aan het Houwelyck en de Spiegel werden opgenomen. Het aandeel van Cats weerspiegelt zich bovendien in de verwerkte literaire en emblematische bronnen. Meer dan eens vormen passages uit de klassieke, contemporaine en emblematische literatuur immers het uitgangspunt van het embleem en dus ook van de embleemprent, zoals beschrijvingen van opmerkelijke verschijnselen in de natuur (waarvoor Plinius' Naturalis historia de voornaamste bron van kennis vormde) of sententies in tractaten en brieven over ethische onderwerpen zoals van Justus Lipsius. Wanneer de illustratie een bijna letterlijke weergave vormt van een literaire bron, zal de schrijver een bepaalde uitbeelding ervan toch voor ogen hebben gestaan.
Ten slotte blijkt Cats' eigen inbreng uit zowel het Nederlandse en Latijnse woord vooraf in Silenus (1618). Daar gebruikt hij drie keer het werkwoord doen in de betekenis van 'laten': 'Wij hebben dan tot dien eynde int beginsel van het eerste deel doen afbeelden een toegebonden apotekers pot [...] aen de overzyde hebben wy doen afbeelden een vijsel'; en, iets verderop: 'Int beginsel van het derde ende laetste deel hebben wy, tot inleidinge ende openinghe van 'tselve, doen stellen eerst den Elephant aen de opgaende sonne met ghebogen knien eere bewijsende [...]'. In het Latijn zegt hij dat het hem goed leek de jeugdige lezer met afbeeldingen van Cupido lekker te maken: ' Daarom heb ik ervoor gezorgd dat op de titelpagina en enkele prenten een afbeelding van Cupido, zoals die bij dichters voorkomt, en andere dwaasheden van de liefde werden afgedrukt, zodat een genotzuchtig iemand die hier toevallig op stoot, niet vermoedt dat hier iets anders dan paradijselijkheden en louter heerlijkheden van Venus en Adonis in schuilen [...].' 94 95
Werpen bovenstaande citaten enig licht op Cats' zeggenschap over het wat en het waarom van de illustraties, Van de Venne heeft met zijn tekentalent op zijn beurt beslist een eigen stempel gedrukt op de uitvoering. Zijn aandeel in de uiteindelijke compositie, de gedetailleerdheid van de kleding, de typische houdingen van de figuren, de manier waarop de vegetatie en de omgeving zijn weergegeven, maken dat men meteen merkt een Van de Venne onder ogen te hebben. 96
In de Universiteitsbibliotheek van Leiden worden nog drie originele voortekeningen voor de bundel bewaard en ook de ontwerptekening van de eerste titelprent is overgeleverd. Deze laatste tekening, in pen en gewassen (19,5 x 14,5 cm.), is 1616 gedateerd en werd dus twee jaar voor de publikatie van het werk gemaakt (afb.
De rol van Cupido op de prenten is niet zonder belang. Cats merkt in zijn 'Aenspraecke tot den leser' op dat hij de jongelui die gesteld zijn op amoureuze boeken heeft willen misleiden door hem niet alleen op de titelprent, maar ook aan het begin van de bundel enkele keren te laten figureren 'om alsoo den inganck ende stant deses boecx so voor te stellen, als of achter den selven niet anders als een prieel der minnen en ware schuylende.' Inderdaad zijn er in het begin vier Cupido-emblemen opgenomen waardoor de bundel ogenschijnlijk aansloot bij de op dat moment populaire liefdesemblematiek. 99 Wanneer Cupido zo nadrukkelijk aanwezig is, bemoeilijkt dat overigens wel de toepassingen binnen de maatschappelijke en godsdienstige afdeling.
In het Museum Catsianum te Leiden berust verder een groot aantal pentekeningen, de meeste grijs-, bruin- of grijs/bruin gewassen, die teruggaan op de prenten uit de Sinne- en minnebeelden. Wie ze gemaakt heeft is niet duidelijk en de kwaliteit is wisselend; sommige dragen een datum: 1616, 1618, 1626 of 1627. Aan de stijl valt af te leiden dat het geen voortekeningen zijn en de tekenaar of een latere hand zal deze datering (op grond van de editio princeps ?) hebben aangebracht. Het blijft de vraag welke functie ze hebben vervuld: moesten ze eens doorgaan voor authentieke ontwerptekeningen, was er behoefte aan losse tekeningen van de geliefde prenten voor welk doel dan ook, of is het het werk van iemand die voor zijn plezier de gravures na heeft willen volgen? 100
Opvallend was de bijgevoegde stelling van P.E. van der Heijden-Rogier aan haar proefschrift Johannes Stalpart van der Wiele, 'Vrouwelick cieraet van Sint' Agnes versmaedt'. Zij promoveerde op 7 juni 1978 aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Van der Heijden formuleert hier haar twijfels over Van de Venne als tekenaar van de embleemprentenreeks in de Sinne- en minnebeelden: '[...] In feite zijn voor de uitgave van 1618 slechts drie prenten met zekerheid toe te schrijven aan Van de Venne, voor die van 1627 slechts twee. Van de overige prenten is het op zijn minst niet aannemelijk, dat Van de Venne ze ontworpen heeft'.
Men vraagt zich af op basis waarvan ze tot deze uitspraak komt. Zo zijn de titelprenten van deel twee en drie in Silenus stilistisch bijzonder nauw verwant aan de voortekening van de eerste titelprent, gedateerd 1616 en gesigneerd door Van de Venne (op de eerste en derde prent staat overigens ook dat Van de Venne 'inventor' was). Door te twijfelen aan de ontwerpen van de overige prenten sluit Van der Heijden-Rogier de ogen voor de praktisch-feitelijke omstandigheden in Middelburg tussen 1616 en 1618, veronachtzaamt ze latere uitspraken van Van de Venne en miskent ze stilistische overeenkomsten met ander (grafisch) werk van hem. Talrijk zijn de parallellen tussen Van de Vennes schilderkunstige werk, ook vóór 1618, en de figuren en situaties die op de prenten zijn verbeeld. Bovendien was het niet gebruikelijk hele prentseries in embleemboeken te signeren. 101
De graveurs
François Schil(l)emans of Schel(l)emans, geboren te Middelburg omstreeks 1575 en aldaar werkzaam tussen 1616 en 1620, was de mogelijke leermeester van Samuel de Swaef. De eerste en derde titelprent van Silenus uit 1618 zijn door hem gesigneerd maar of hij ook degene is geweest die de overige prenten heeft gestoken, is niet zeker. Een andere naam dient zich vooralsnog niet aan.
Schillemans werd benoemd als commies van de convooien en licenten te Liefkenshoek/Lillo en de Staten-Generaal verleenden hem op 26 november 1618, dus kort na de opening van de Nationale Synode van Dordrecht, het privilege om vier jaar lang een prent te mogen verkopen van de vergaderde synode. De prent, met een opdracht aan Maurits en een lang gedicht van Cats, kwam begin 1619 tot stand. Verder graveerde hij 'Het schip van staat' (naar A. van de Venne en J. Oorloge), een 'Allegorie op het einde van het Bestand' (naar P. van Suerendonk), portretten van Johannes Huyssen van Cattendijck en David Roelands, de titelprent van Cats' Self-stryt. Middelburg 1620 én 1625 (naar A. van de Venne) en een kalligrafische pagina in Abraham van Overbeke, Der schrijfkonste ... Domburg 1621.
Voor het 'Panorama van Middelburg' (samen met P.H. Schut) kreeg hij van de Staten-Generaal op 15 oktober 1616 octrooi om dit gedurende vier jaar te verkopen. 102 Er is verondersteld dat Van de Venne en Schillemans reeds in oktober 1616 hebben samengewerkt toen zowel deze gravure van het 'Panorama van Middelburg' als Van de Vennes 'Gezicht op de haven van Middelburg' verscheen. Dit schilderij toont het vertrek van Robert Sidney, gouverneur van Vlissingen van 1588-1616, nadat de Engelse steun was afgekocht en de pandsteden waren vrijgegeven. Het betekende het herstel van de volledige souvereiniteit. 103 104
Van de prenten in Proteus (1627), die alle nieuw zijn ten opzichte van de editio princeps, hebben er vier geen signering, zijn er zes voluit gesigneerd en dragen tweëenveertig het monogram JS van de graveur Jan Gerritsz. Swelinck (Amsterdam ca. 1601, getrouwd 12 mei 1645 te Amsterdam). 105 106 Het emblematische genre was Swelinck toevertrouwd want kort daarvoor, in 1625, had hij de titelprent voor Zacharias Heyns' Emblemata gestoken en ook in Johan de Brune's Emblemata uit 1624 vinden we een door hem gesigneerde prent; ten slotte draagt één embleemprent in Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt (1632) diens monogram. 107 108 De prenten van Swelinck werden opnieuw gebruikt voor Alle de wercken. Amsterdam 1655, zoals blijkt uit de beschadigingen op de afdrukken (nrs. XIII, XVIII, XXI en LII). In 1618 was geen enkele embleemprent gesigneerd. 109 Mogelijk heeft hij ook de titelprent gestoken, die waarschijnlijk naar ontwerp van Van de Venne is.
Een vergelijking tussen prenten uit 1618 en die uit 1627 -ze zijn nu spiegelbeeldig- laat zien dat er enkele verschillen zijn: de arceringen staan nu dichter op elkaar en de lijnvoering is krachtiger geworden. Verder zijn met name de gelaatsuitdrukkingen van Cupido en van de meeste personen veranderd, zoals de blik van de man op prent c162741, die oorspronkelijk veel schalkser is en die van de vrouw op c162722 : zij lacht in 1618 de man die pijnlijk gestoken wordt door een pieterman nog hartelijk uit. Hoog in de lucht vliegende vogels verdwijnen of worden toegevoegd en één keer is er echt sprake van een wijziging in het landschap (nr. c162708 ). 110
Embleemprent c162701 was nieuw en c162702 werd geheel herzien. Met name op deze eerste twee had Van de Venne zich extra toegelegd. Ze onderscheidden zich van de andere doordat ze net iets groter waren en verbluffend nauwkeurig werden uitgewerkt. Met de prachtig geklede paren zullen de jonge lezers (het is verleidelijk hier een vergelijking te maken met de tegenwoordige (mode)tijdschriften) zich maar al te graag hebben willen identificeren. In ieder geval bevestigen ze de actualiteitswaarde van het gebodene: de handelingen vinden plaats in de eigen vertrouwde omgeving. De hoekkaders bij alle prenten, pas in 1627 aangebracht, vertonen onderling een geringe afwisseling: er zijn buitenvormen met driehoekjes en met wolkige kringen in de hoeken. 111
Afzetters
Bijzondere varianten levert het werk van afzetters op. Met deze benaming werden kaart- en prentkleurders aangeduid. Naast 'dozijnwerkers' waren er 'meester-afsetters' voor wie vanaf de zestiende eeuw naast boeken met recepten ook tractaatjes over het inkleuren ter beschikking stonden. Een bekend voorbeeld is Gerard ter Brugghens Verlichterykunst-boeck uit 1616. In zijn inleiding zegt Ter Brugghen dat zijn boekje vooral bedoeld is voor de rijke liefhebber-verzamelaar die zijn prentenverzameling kan (laten) inkleuren waardoor 'lust ende behaghen' zullen toenemen. In zestien hoofdstukjes gaat hij gedetailleerd in op het kleuren van diverse objecten. 112
De Universiteitsbibliotheek van Leiden bezit een geheel met de hand ingekleurd exemplaar van Cats' Proteus. De naam van de onbetwiste meester-afzetter staat erbij, evenals 1641, het jaar van inkleuring, maar van deze M.F.H. van der Ley ontbreekt voorlopig elk spoor. 113 114 Met uitermate veel zorg zijn de prenten verfraaid, waarbij de donkerblauwe achtergronden en de opgewerkte goudkleur effectief werken; de kleuren zijn buitengewoon helder gebleven. De meeste randversieringen van de embleemprenten zitten tussen wijnrood en magenta in en, zoals eerder is opgemerkt, versterken zij het effect dat de beschouwer als door een kijker een blik op de voorstelling wordt vergund. Het is aardig te zien welke kleuren voor bepaalde kledingstukken en attributen zijn gekozen, al moet men wel bedenken dat Van der Ley een beperkt palet heeft gebruikt. Bij het inkleuren van de kleding ziet hij zo nu en dan de overgang tussen twee kledingstukken over het hoofd wat erop kan duiden dat bepaalde combinaties (de inkleuring dateert van 23 jaar later) niet meer gedragen werden. Gezien het tijdrovende werk is hier vermoedelijk sprake geweest van een opdracht.
Verder berust in de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden een editie van de Sinne- en minnebeelden (daterend van vóór 28 juli 1634) waarin ook alle aanwezige prenten zijn ingekleurd; weliswaar op lossere wijze dan in het Leidse exemplaar, maar dat is ook te wijten aan de minder verfijnde gravures -het is een veel goedkopere uitgave- en het kan te maken hebben met het doel van de inkleurder. 115 Het eerste deel van de bundel is bovendien doorschoten met witte pagina's waarop handschriftelijke aantekeningen zijn aangebracht. Behalve enkele citaten die in deze uitgave ontbraken, zijn er in bruine en roze inkt onder andere godsdienstige gedichtjes toegevoegd, soms opvallend persoonlijke. Andere exemplaren van de bundel met dergelijke uitgebreide gebruikerssporen, zijn tot op heden niet aangetroffen.
De opschriften
Tijdens de renaissance ontleende men binnen de devieskunst de motto's onder meer aan de antieke en christelijke poëzie en aan de moraalfilosofie, al dan niet via verzamelingen als Erasmus' Adagia, de Dicta Catonis, Stobaeus' Anthologia en Horapollo's Hieroglyphica. Vaak ging het om zin- of kenspreuken en sententies. Deze pakkende versregels en uitspraken konden, gecombineerd met een voorstelling, het persoonlijk ideaal van de drager van het impresa representeren. 116 117 Paolo Giovio -Cats noemt hem in zijn 'voorrede'- schreef in de Dialogo dell' imprese militari et amorose (1555) onder andere, dat er in een -ideaal- impresa een goede verhouding moest zijn tussen de voorstelling (lichaam) en de spreuk (ziel), dat het devies niet al te duister, maar ook niet direct te begrijpen mocht zijn en dat het motto, behalve kernachtig, gesteld zou moeten zijn in een vreemde taal. De motto's in de Sinne- en minnebeelden voldoen nog slechts ten dele aan deze voorschriften die ook in andere zestiende-eeuwse imprese tractaten werden geformuleerd. 118
Cats' bundel bevat meer dan vijfhonderd motto's, zo gemiddeld tien per embleem. Die opschriften geven bijna altijd iets van het thema of onderwerp prijs en in samenspel met de embleemprent vormen ze de aanzet tot betekenisgeving. W.S. Heckscher en K.-A. Wirth formuleerden de functie van het motto als het oproepen van een raadsel dat erom vraagt opgelost te worden. 119 120 In een aantal gevallen is daarvan ook sprake bij Cats, terwijl er aan de andere kant nogal wat motto's zijn waarop men Schönes tweedeling zou kunnen toepassen: volgens hem kan elk onderdeel van het embleem zowel een beschrijvende als een duidende component in zich dragen, waardoor ze elk een gedeeltelijke oplossing bieden. Hoe (beeld)beschrijvender of uitgesprokener een opschrift, hoe minder raadselachtig het is. Het hangt dan af van de inventiviteit of de bedoelingen van de emblematicus hoe sturend hij wil zijn. De relatie met de pictura wordt in ieder geval versterkt wanneer motto's aanwijzende voornaamwoorden of vergelijkingen bevatten. 121
De korte vorm bevordert woordspelingen, tegenstellingen en paradoxen, die de lezer vanzelfsprekend prikkelen. Bij Cats zijn er opschriften die de vorm hebben van een constatering, een bewering, spreekwoord, sententie, wens, voorschrift, waarschuwing, vraag of uitroep en zij zijn meerdere keren normstellend. Dit laatste geldt vooral als er bijbelcitaten voor zijn gebruikt. 122 Vele opschriften lenen zich voor verschillende uitleg: het (meestal verzwegen) onderwerp is dikwijls dubbelzinnig zodat de inscriptio zowel betrekking kan hebben op de voorgestelde handeling of gebeurtenis als op de emblematische toepassing. 123 Zo wordt in embleem c162725 met 'Die greep is in de neep' en met 'Qui captat, capitur' (Wie pakt, wordt gepakt), niet alleen de uitgebeelde meeuw en oester, maar ook een beluste minnaar en zijn meisje bedoeld. De geliefde stijlfiguur voor dit spel is de prosopopeia : met de 'ik' (de schildpad, de muis, de torenhaan), de 'hij' (de hond, de specht), en de 'zij' (de naald, de slijpsteen) wordt tevens gezinspeeld op de minnaar of geliefde, of op de mens in zijn dagelijkse omgeving.
Voorbeelden van woordspelingen zijn 'Fit spolians spolium' (Wie buit maakt, wordt zelf buit) en 'Op eene stont komt straf en sond'' bij een muis ín een val; 'Vast, of weest vast' bij een muis vóór een val; 'Quae nocent, docent' (Wat schaadt, baat), en 'Amota movetur' (Onbewogen wordt zij bewogen) bij een kompas; en bij een aap en haar jong: 'De mere piteuse fille teigneuse'. Verder zijn er paradoxen: 'Stil-staen beweeght', 'Bly door slaverny' en 'Ce que blesse, me dresse'; en sterk woordspelende regels: 'Amica amanti anima' (Voor een minnaar is een vriendin leven); 'Amye, ame a l'amant' en 'La fin de vie ne veut folie'. Erg vaak bevatten de motto's een tweeslag, zoals 'Die ledigh sit wort licht verhit'.
In de derde, godsdienstige, afdeling overheerst het bijbelse motto. Hier komen tamelijk lange citaten voor en is dus van bondigheid geen sprake meer. Omdat de herkomst wordt gegeven, functioneert het motto niet zoals in de andere afdelingen als verzwegen toespeling, maar zet het aan tot onthulling: het stuurt nadrukkelijk in de stichtelijke betekenisgeving.
Wat levert een formele inventarisatie van de motto's op? Het gebruikte aantal woorden binnen het totaal van 506 is als volgt. 124 Er zijn:
- 2 motto's bestaande uit 1 woord
- 14 motto's bestaande uit 2 woorden
- 109 motto's bestaande uit 3 woorden
- 94 motto's bestaande uit 4 woorden
- 75 motto's bestaande uit 5 woorden
- 212 motto's bestaande uit 6 of meer woorden.
De verdeling over de drie talen is niet gelijk, noch in oorsprong noch in aantal. Soms hebben ze dezelfde betekenis of een gemeenschappelijk bron, andere keren zijn ze complementair. De Nederlandse motto's zijn onder te verdelen in: bijbelse (50), spreekwoorden of zegswijzen (18), bewerkingen van sententieuze Latijnse motto's (8); uit de grootste groep (83) zijn de meeste waarschijnlijk door Cats zelf gemaakt. De Latijnse: bijbels (17), klassieke citaten waaronder spreekwoorden (48), eigen maaksels of variaties op tekstplaatsen (124). De Franse: bijbels (40), spreekwoorden of spreekwoordelijke varianten (47), en vermoedelijk eigen vinding (71). Het totaal aantal Latijnse opschriften komt hoger uit (30) omdat het allereerste motto -boven het embleem als geheel- niet altijd gelijk is aan dat boven het eerste Latijnse gedicht (A.2), en omdat sommige motto's (licht) variëren. Tweendertig van de Franse motto's komen ook voor in Gabriel Meurier (Meurerius), Trésor des sentences dorees, et argentees. Proverbes et dictions communs ... Köln 1617, terwijl er dertien gezien kunnen worden als een variatie op of een parallel met een van de daar genoemde uitdrukkingen. Dit zou wel eens kunnen betekenen dat Cats Meuriers verzameling heeft benut. 125
De herkomst van een deel van de motto's laat zich dus herleiden tot de antieke literatuur, spreekwoordenverzamelingen 126 en de bijbel. Deze verwijzingen werkten gezagversterkend en konden -die functie vervullen ze nog steeds- uitdagen tot het thuisbrengen ervan. Op deze citaten, spreuken en bijbelplaatsen maakte Cats ook variaties, al dan niet op rijm. De Franse opschriften rijmen bijzonder vaak (86 keer), evenals de Nederlandse (78), terwijl de Latijnse veel meer allitereren. Uit de bijbel distilleert Cats motto's als: 'Beter ghemant, als ghebrant' (1 Corinthiërs 7:9) en 'Gheen verblyden als naer het lyden' (2 Timotheus 2:5-6). Een echte voorkeur voor een bijbelboek is er niet: uit Johannes en de Psalmen worden elk vijf citaten gehaald en vier zijn afkomstig uit zowel 1 als 2 Corinthiërs en uit Romeinen.
Als Cats dicht bij het origineel blijft, levert het aangeven van de herkomst niet zoveel problemen op, maar in de meeste gevallen is het moeilijk uit te maken of iets een vinding van hem zelf is of een bewerking van een bestaande gedachte. Zo nu en dan gaat het om een op rijm gezette pointe van een van de andere motto's, een van de citaten of van de strekking van het embleem als geheel. Echt catsiaans zijn regels als 'Gherimpelt vel en vrijt niet wel' en 'Ontijdigh mal, Is niet met al'.
Kennis van de antieke literatuur en vertrouwdheid met de spreekwoorden in de verschillende talen verhoogt de betrokkenheid bij het spel van ontleningen dat de auteur via de motto's speelt. Er zijn er direct of indirect ontleend aan of gebaseerd op: Ovidius (6 keer), Vergilius en Cicero (4), Horatius en Publilius Syrus (3), Juvenalis (2) en Diogenes Laertius, Epictetus (via Du Vair), Sextus Pompeius Festus, Terentius, Martialis, Persius, Lucanus, Tacitus, Hermes Trismegistus, Seneca, Petronius, Aelius Spartianus, Erasmus en Paulus' Gesta, alle één keer.
Het spreekwoord, een korte, op ervaring berustende, waarheid of wijsheid die om het aanschouwelijke en kernachtige ervan telkens weer toegepast wordt op zich voordoende situaties en verschijnselen, leent zich uitstekend om als motto te dienen. 127 Erasmus vermeldt dat Aristoteles en Quintilianus aan het spreekwoord grote overredings- en bewijskracht toekenden. 128 Volgens Cats zeggen spreekwoorden de waarheid en zijn zij 'dochters van de daghelicksche onder-vindinghe'; in Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt geeft hij vijf redenen waarom ze zo nuttig en vermakelijk kunnen zijn. 129 Hij hanteert ze graag omdat ze 'geheel buygsaem ende reckelick zijnde tot veelderley saken, oock verscheyde van aert wesende, met groot vernoegen van hoorders ende lesers, gevoegelick konnen werden verdraeyt, en tot andere ghelegentheden van saken merckelicken konnen werden uytghebreyt' (waarbij hij naar Livius verwijst). Bovendien beklemtoont hij hun emblematische werking: 'Datse door een aengename duysterheyt sonderlinge bevalligh zijn, en wat anders in den schijn, wat anders nae de waerheyt in sich hebben, waer van de leser naederhant het recht wit en ooghmerck komende te treffen, placht in sijn gemoet een sonderling vernoegen t'onfangen; niet ongelijc den genen die onder de dichte bladeren een schoonen tros druyven, na lange soecken, eyntelick komt te ontdecken.' Hier noemt hij onder meer Jacobus Typotius en Erasmus. 130 In de Sinne- en minnebeelden gaat het om in totaal zo'n tachtig spreekwoorden als motto. Opvallend is wel dat, anders dan in Cats' Spiegel, in deze bundel nauwelijks een spreekwoord aan de basis van het embleem zelf heeft gelegen. Die functie is veeleer voorbehouden aan citaten. 131
Kort samengevat: Cats voorziet elk afzonderlijk embleem van minstens negen opschriften. Citaten uit de bijbel en de literatuur wisselt hij af met zelfbedachte motto's, al is het niet altijd zeker of hij de bedenker is van een pakkende uitspraak of een spreekwoordelijke zegswijze, of slechts doorgever van een reeds bestaande spreuk. Soms is de betekenis van het opschrift, wanneer de lezer dit combineert met de prent, direct duidelijk of krijgt hij een vermoeden omtrent de bedoeling; andere keren wordt de duiding pas na lezing van de bijschriften begrijpelijk - afhankelijk van hoe cryptisch, beknopt of dubbelzinnig een formulering is. De opschriften in de drie talen kunnen met elkaar overeenstemmen, maar vaker zijn het variaties op een thema of betreffen het verschillende spreekwoorden met een min of meer gelijkaardige strekking, waarbij men mag aannemen dat de lezers die alle drie de talen beheersten deze afwisseling hebben gewaardeerd. De didactische en stichtelijke functie van het embleem heeft wel invloed gehad op de vorm het motto. Het geldt in het bijzonder voor de sententies en de bijbelverwijzingen.
De bijschriften (de gedichten en het proza)
De gedichten
Hoewel Cats al eerder een enkel los gelegenheidsgedicht had geschreven, mag de bundel Silenus Alcibiadis toch wel zijn debuut heten. Voor het eerst schreef hij hier in de volkstaal. 132 De achtregelige Nederlandse verzen, alexandrijnen in gepaard rijm, doen sterk denken aan die van Daniel Heinsius die kort daarvoor verschenen waren. Het is een versmaat die mnemotechnisch effectief genoemd kan worden. Toch dichtte Cats nog niet helemaal vlekkeloos vanuit dit versprincipe. 133 134
Het taalgebruik in Silenus was vaak plastischer. Er sneuvelde, naar mijn gevoel althans, allerlei moois. Beeldender, directer en rijker aan klank was Cats in de volgende verzen:
Een grijspens, die de cop staegh heeft vol muyse-nesten,Vint dan oock claghens stof, alst gaet ten alderbesten [...].
Wech met dat schamper Volck! dat ander Luy ghebreken
Gaet kauwen inden mont, en braken achter straet:
Die God met ernst bemindt, zijn naesten niet en haet.
Moet dan een eerlijck man, niet anders als de honden,
Iuyst pissen, al waer pis eens anders wert ghevonden?
Het bloeyen van u jeught, het gloeyen van u kaken,
Het vloeyen van u spraeck, sal snoeyen en mis-maken
Den tijt, die 't al verbijt.
Pleecht eerbaer min, ghy jeucht, (wech lijnckers, wech sluyp-sielen
Nacht-uylen, licht ghespuys, en volcxken cort van hielen)
Weest vroylijck, datment siet [...].
Soo daer een plompaert quaem, en sagh dees nette dieren
Met constich naelde-werck het linnen douck vercieren,
Hy souder stracx in slaen sijn zouteloosen beck,
En roupen overluyt; ghewis de meyt is geck. 135
Voor Proteus uit 1627 heeft Cats de structuur van de bundel herschikt en alle Nederlandse verzen duchtig herschreven: hij vond dat de opzet zo beter tot zijn recht kon komen en de lezer nu duidelijker inzag dat de verschillende stadia die werden uitgebeeld inhoudelijk direct in elkaars verlengde lagen. Door het ineenschuiven van de drie afdelingen hoefde die ook niet meer heen en weer te bladeren om er de corresponderende prenten bij te zoeken. Verder wilde Cats iets meer aan de wetten van het decorum voldoen. 136 De metriek werd, naar zijn eigen zeggen, strakker: hij heeft getracht zuiver(der) jambisch te dichten en dat is hem ook wel gelukt. Het aantal enjambementen is praktisch tot nul gereduceerd, wat ten koste ging van het ritme. Frases als: 'ick en weet niet wat' (5 keer), 'des al niet te min' (4); 'en desen onverlet' (3), evenals 'vraeght yemandt hoe het komt' (2) doen in de herschreven gedichten hun intrede. Zij worden later als de befaamde catsiaanse stoplappen aangetekend. 137
Zelden veroorlooft Cats zich in zijn poëzie ritmische vrijheden. Er is niet alleen een tweedeling binnen de versregel -de cesuur valt bij werkelijk alle versregels in het midden- maar ook het gedicht zelf valt vaak in tweeën uiteen. Na de beschrijving (van de prent) waarmee de vergelijking wordt ingezet, volgt doorgaans de toepassing of de moraal. Woorden als 'sie', 'siet', 'besiet' en 'sien' (in totaal 68 keer) richten evenals aanwijzende voornaamwoorden de aandacht op de prent en zorgen voor de verduidelijking over en weer. Zo nu en dan wordt de lezer aangesproken even stil te staan (men herkent er de klassieke viator -formule in) en als een gids licht Cats dan toe hoe iets bezien en beoordeeld kan, of moet worden. 138
Stijlmiddelen die hij vaak hanteert zijn de uitroep ('Ey siet!', 'Hoe dom is menich mensch!'); de vraag ('Waer toe het teghen-streven?', 'Waer heen ellendich dier?'); de aansporing ('Wel tijdt dan aen het werck', 'Doet na de reden eyscht en niet so de werelt gaet'), de anecdote ('Ick sprac eens Rosemont', 'Ic quam eens op een tijt ...') en de antithese ('De zee heeft oock haer vier' en 'dat den eenen doot, daer leeft een ander of'). 139 140 Er zijn daarnaast woordspelingen, chiasmen en opsommingen bijvoorbeeld in:
- Dat schinct, en drinct, en klinct, dat geeftet al ten besten,
- Dat singht, en springht, en vinct, dat vogelt, jaegt, en vist;
- Hy sucht, hy ducht, hy vlucht, al wort hy niet gedreven
- Hy pocht, hy graut, hy straft, hy spreect met groot gebiet. 141 142
De retorische opzet van de gedichten en de gebruikte middelen dienen om de lezer bij het verhaalde of het betoog te betrekken, de aandacht vast te houden en hem de les te laten onthouden. Zo zijn er ook aanmoedigende woorden (in de vraagvorm, want de lezer hoort nieuwsgierig te zijn) om het emblematisch proces te bevorderen en de les uit het gepresenteerde onder de aandacht te brengen: 'Wat leert dit seltsaem nat?', en nogmaals: 'Vraeght yemant wat dit beelt den leser seggen wilt?' Op een vergelijkbare manier was ook gewezen op de 'zin' van het gebodene, via de opmerking: 'Ghy vraegt wat dit beduyt.' 143
Voor de theoreticus J.C. Scaliger, in zijn Poetices libri septem uit 1561, moest een goed epigram over twee eigenschappen beschikken, te weten brevitas : kortheid, bondigheid, beknoptheid en argutia : scherpte, in de zin van doordringendheid en scherpzinnigheid. De eerste eigenschap wordt gezien in een relatief beperkte lengte, de laatste in een -stilistisch of inhoudelijk- onverwacht slot, ook wel aangeduid met lumen : een 'oplichtende', markante afsluiting. Matthaeus Raderus maakte in 1602 een editie van Martialis waarbij hij naast deze twee begrippen ook suavitas : zoetvloeiendheid, bevalligheid als kenmerk van het epigram noemde. Zeker niet alle embleemonderschriften zijn epigrammatisch (die van Alciato waren dat oorspronkelijk wel), maar bovenstaande karakteristieken zijn voor een belangrijk deel terug te vinden in Cats' bijschriften. 144 145
De gedichten kunnen puntig zijn, maar evengoed omslachtig; ze zijn niet uitgesproken satirisch, wel soms aanporrend-kritisch. Op écht frapperen is Cats niet uit, tenzij men de (gedeeltelijke) onthullingen van de betekenis van het embleem als zodanig beschouwt. Hij gebruikt eenvoudige, herkenbare woorden en alledaagse uitdrukkingen, in een ongekunstelde verstechniek. De poëzie van Cats is weinig gezocht of bewust concettistisch (zoals verzen van Hooft of Huygens kunnen zijn) en zij kabbelt rustig voort. Zelf zegt hij in zijn voorrede van het derde deel van Houwelyck dat hij bewust gebruik maakt van een 'effenbare, eenvoudige, ronde en gansch gemeene maniere van seggen, de selve meest overal gelijk makende met onse dagelikse maniere van spreken, daer in alle duysterheyt (so veel ons doenlik is geweest) schouwende [...].' 146
Aan het eind van zes bijschriften zijn vooraan de regel aanhalingstekens geplaatst. In deze gevallen wordt het thema of de moraal in de vorm van een sententie naar voren gebracht en mogelijk waren de kernachtige slotregels wel als pointe bedoeld. Deze algemene waarheden geven meteen een duidelijke doorsnee van het type morele lessen:
- Noyt wasser trots ghemoet dat Godes zeghen wan.
- Een die gheduerigh loopt raect eenmael inde val.
- Ach! wat int herte woont dat voert men over al.
- Waer is doch yemant arm die rijck is inden geest?
- Men kent de vrienden best wanneerder schade valt.
- De sim vergeet de maet, en pleeght haer oudt ghebaer,
- Als sy haer eersten wensch, de noten wort gewaer. 147
Toch zijn er veel meer gedichten waar de slotregels een puntige uitspraak, een geestige tegenstelling, een woordspeling of les bevatten, waarbij typografische nadruk achterwege is gebleven.
De identiteit van het lyrisch 'ick' in de tekst wisselt: in de gedichten gaat het bijna altijd om de uitgebeelde persoon of het dier (sprekend ingevoerd en als beeld voor de mens) of om de persoon van wie de wolkenhand is die een handeling verricht. De manier waarop de als ik-spreker ingevoerde minnaar de liefde ondergaat en erover spreekt, evenals de houding van de aanbeden geliefde, is sterk ovidiaans en petrarkistisch gekleurd. 148 Cats treedt enkele keren als observerend raadgever of mededeler van zijn ervaringen naar voren en in deze gevallen is de 'ick' meer een exemplarisch ik, dat algemene waarheden spreekt. Vergelijk de inzet van c162709_body1_div2_div1c162709body1div2div1 :
Wanneer ick nu en dan een vrijster sie bordueren,Soo leer ick even daer een deel gheslepe kueren.
Besiet, o soete jeught besiet een loosen treck,
Ontrent het meeste gout daer is de meeste pleck.
Het ligt voor de hand dat de 'ik' in de voorrede, die geheel vanuit het eigen perspectief is geschreven, samenvalt met de auteur. 149
Cats doet duidelijk zijn best om te onderhouden en daartoe dragen ook de vele aanspreekvormen bij, evenals de verschillende namen die hij noemt. Fop is degene die de zaken meestal verkeerd inschat en Floor is ook niet echt slim. Els gaat door voor het doorsnee Nederlandse meisje, terwijl Trijn model staat voor het eenvoudige type van lage komaf. Verder zijn er de -literaire- Rosemond, Margot, Robin en Phyllis.
Het gaat mijn competentie te buiten een beschouwing over Cats' Neolatijnse en Franse gedichten te geven; daarom beperk ik me tot het wijzen op enkele aspecten. De achtregelige Latijnse gedichten kenmerken zich door veel aandacht voor stijlfiguren zoals alliteratie, anafora, annominatio, paronomasia, anastrofe, chiasme, repetitio en exclamatio. Ook andere Neolatijnse dichters gebruiken deze middelen en het is in zekere zin een voortzetting van de traditie: in het zilveren Latijn van bijvoorbeeld Statius is zo'n 'retorisering' van de poëzie al ingezet. Volgens goede antieke gewoonte zijn ze geschreven in het elegisch distichon en zonder eindrijm, hoewel het een enkele keer lijkt alsof Cats heeft geprobeerd te rijmen. 150
Typisch klassieke noties bevatten de Latijnse gedichten wel, de Nederlandse niet. Er zijn echo's van Catullus naast sommige imitaties van en ontleningen aan Ovidius en Vergilius, evenals passages geïnspireerd door Seneca. Naast de namen Lydia, Caieta, Leda en Tryphoena (tegenover Els, Trijn en Rosemond) zijn er klassieke aanduidingen voor christelijke zaken: 'Rector Olympi' (heerser van de Olympus, in c162717 ) voor God, naast 'Deus'; 'rex orci' (de koning van de onderwereld, in c162735 ) voor de duivel, naast 'diabolus'.
De Franse vierregelige gedichten zijn evenals de Nederlandse in alexandrijnen, en ook hier ligt (bijna overal) de cesuur precies in het midden. Ze zijn eenvoudig van opzet en nagenoeg alle regels rijmen gepaard. De verzen zullen door Cats zelf geschreven zijn: zijn verblijf in Frankrijk, zijn vertrouwdheid met de Franse literatuur, enkele opmerkingen in de drempeldichten zoals bij Hoffer: ('drie talen geven zijn spitsvondigheden weer: hij spreekt zowel Nederlands als Frans en daartussenin verheft zich trots de sier van de Romeinse welsprekendheid') evenals het onomwonden -negatieve- oordeel van Constantijn Huygens en Jacob Westerbaan, wijzen hierop. 151
Huygens prees in een brief aan Westerbaen van 28 maart 1654 wel de bundel, maar het Frans laakte hij: 'Van de werken van onze Cats is de Latijns-Nederlandstalige embleembundel mij altijd en -ik beken het ruiterlijk- bij uitstek dierbaar geweest; volgens mij was er geen vlek op dat prachtige lichaam verschenen als hij er geen Frans in gestrooid had. Als hij hiervan als goede oude man nu geen spijt heeft, begrijpt hij nog niet wat schouders wel en wat ze niet kunnen dragen ; zeker zijn vrienden die van deze zaken enig verstand hebben, hebben een afkeer van dat stotteren dat zijn dichtader niet ten goede kwam.'
En in zijn antwoord, nog dezelfde dag, merkte Westerbaen op: 'Jij neemt ook in deze zaak de rol van Paris op je, maar met minder risico en je brief bevat een openlijk oordeel over het werk van Cats en een impliciet oordeel over mijn stuntelige Frans. Met betrekking tot de emblemen van de voortreffelijke oude man ben ik het altijd met jou eens geweest. Daarin bevielen mij, voorzover ik me herinner, want ik heb ze vele jaren geleden voor het laatst gezien, de Latijnse versjes uitermate, maar de Franse in het geheel niet.' 152
Dezelfde mening was ook Derudder in zijn monografie over Cats toegedaan. Hij, die toch zeer mild sprak over de dichter, noemde diens Frans middelmatig: 'Nous ne saurions partager sans réserve l'admiration de ceux qui élèvent Cats au rang de poète français. Les petites pièces de vers, qui pourraient justifier ce titre, sont de tout point médiocres. L'harmonie et la clarté même y font défaut.' 153
De Franse gedichten vinden aansluiting bij de poëzie van zestiende-eeuwse, epigrammatische, voorgangers die in Nederland bekend waren en gelezen werden. Gezien het feit dat Cats enkele Franse dichters citeert, zou het de moeite lonen zijn Franstalige verzen te onderzoeken op overeenkomsten met de (petrarkistische liefdes)lyriek in het werk van bijvoorbeeld Clément Marot, Maurice Scève, Joachim du Bellay en Pierre de Ronsard. 154 155
Hoewel bijna alle gedichten, in het Nederlands, Latijn en Frans, gebaseerd zijn op de dubbele werking van beeld en verbeelde, onthoudt Cats zich van ingewikkelde metaforen en metonymia. Naast poëtisch spel, vooral op woordniveau en ontlening, staan aanschouwelijkheid, duidelijkheid en overtuigingskracht voorop.
Het proza
De eerste serieuze poging Cats' proza te karakteriseren deed W.A.P. Smit. Hij gebruikte omschrijvingen als breedvoerigheid, gedragenheid, volledigheid, concretisering en duidelijkheid en wees erop dat men de stijl van Cats niet los moet zien van de retorische en juridische scholing. Naast een inventaristatie van enkele stilistica, zoals het verbinden van synonieme woorden, de opeenstapeling van sententies ter verhoging van de bewijskracht, het gebruik van één mededelings-eenheid per zin en de meer explicatieve dan decoratieve beeldspraak, ging Smit in op een aantal latinismen. 156
Duidelijk, makkelijk of moeilijk: het is lastig in te schatten of het in onze ogen soms breedvoerige proza ook destijds zo werd ervaren. De zinnen kunnen behoorlijk lang zijn en zij bevatten vele verwijswoorden, maar als men ze bijvoorbeeld vergelijkt met die in contemporaine ordonnanties, zijn ze een verademing. Hierin is, evenals in de gedichten, veel omgangstaal opgenomen en naar het lijkt zijn al te vreemde woorden of ongebruikelijke zinswendingen vermeden. Dat is ook wel logisch want dit proza was juist bedoeld om te verduidelijken en om de geboden inzichten meer zeggingskracht te verlenen, een reden waarom er zo nu en dan spreekwoorden in zijn vervlecht.
Cats beschouwde de prozadelen als een explicatie van de gedichten: 'Aangezien het gedicht dat bij dit embleem gevoegd is meer een moraalfilosofische dan een theologische inhoud heeft, zullen wij dit iets anders, naar het onderhavige materiaal, uitleggen', en elders zegt hij: 'Doch hier van werdt int sinne?beeldt ghesproken'. Met de aanduiding sinne-beeldt (in de Latijnse paralleltekst: emblema ) en met de woorden wordt gesproken doelt Cats hier op de gedichten, in combinatie met de afbeelding. Hij zag de prozaverhandelingen dus als verklarende teksten die in eerste instantie buiten het embleem als zodanig stonden, als uitvoeriger overwegingen. Zelf sprak hij van 'by-ghevoughde Bedenckinghen'. 157 In de editio princeps was er trouwens ook nog geen plaats ingeruimd voor proza; die uitbreiding kwam pas later dat jaar.
De prozastukken zijn meer dan eens opgebouwd volgens een vast patroon: uitgaande van een bewering of stelling, volgen argumenten en voorbeelden die naar een conclusie voeren. 158 Ook begint Cats zo nu en dan met een voorbeeld uit de dierenwereld waaraan hij dan geregeld moralisaties verbindt. Alleen de maatschappelijke en godsdienstige afdeling werden uitgebreid met proza. Cats' wenken voor het liefdeleven lieten zich kennelijk wel in gedichten, prenten, opschriften en citaten onderbrengen, maar niet in proza.
In zijn verhandelingen toont Cats zich een zorgvuldig stilist, met aandacht voor ritmische afwisseling van lange en korte(re) zinnen, herhaaldelijk versterkt met ondersteunende of geestige citaten. Zijn retorisch geschoolde stijl is helder en beeldrijk en doet in een aantal gevallen juridisch aan; telkens krijgt de lezer een zetje in de richting van de gewenste conclusie, waarbij de auteur aansluiting lijkt te zoeken bij het Latijn van Cicero. De korte betogen die hij houdt zijn vaak regelrechte voorbeelden van het beoefenen van het genus deliberativum, een type rede binnen de klassieke retorica waarin het erom gaat een bepaalde handelwijze aan te bevelen of af te raden. 159 Cats trekt aandacht met (rijmende) motto's, uitroepen of vragen, opent met een bewering of met een opmerkelijk voorval. Dan start de uiteenzetting, waarbinnen met name het tricolon opvalt, de drieslag die zo kenmerkend is voor het ciceroniaanse Latijn. 160 Kort vertelt hij waar het om draait ( narratio ), gaat dan over tot de 'bewijsvoering' ( argumentatio ) en grijpt in de peroratio -het slot van het stuk- die uit één zin kan bestaan, nog eens terug op het vertrekpunt. In deze verklarende uiteenzettingen, evenwichtig opgebouwde mini-redes, dienen citaten om bepaalde onderdelen kracht bij te zetten en keer op keer probeert Cats de lezer te overtuigen van een stelling, een mening of een te prefereren manier van denken en doen. Mocht de bundel (ook) als verzameling van loci-communes hebben gefungeerd, dan kunnen de uitgebreide uitleggingen daartoe hebben bijgedragen. 161 162 163
In een aantal emblemen biedt het Latijn de lezer meer. Zo stopt in de tweede afdeling van nr. c162715 het Nederlandse fragment op een punt, waar het Latijnse proza nog een ruim Cicero-citaat geeft. Overigens heeft alleen de goede verstaander in de gaten dat Cats hier regels lang Cicero blijft aanhalen. Uit de tekst en de stijl blijkt dat niet duidelijk. Het gevaar ligt hier op de loer om iets catsiaans te noemen wat niet oorspronkelijk van hemzelf is.
Dat men voorzichtig moet zijn, blijkt eens te meer wanneer men de Parabolae sive similia van Erasmus naast de teksten van Cats legt. In deze verzameling, voor het eerst verschenen in 1514 heeft Erasmus voornamelijk uit de Moralia van Plutarchus en uit de Naturalis historia van Plinius vele tekstplaatsen verzameld waar vergelijkingen voorkomen. Bijna de helft, telkens in Latijnse vertaling, is afkomstig uit Plutarchus. Nogal wat vertalingen van Erasmus neemt Cats letterlijk of nagenoeg in dezelfde bewoordingen over. Wanneer hij bijvoorbeeld opmerkt: 'Qui diu in vinclis fuerunt, etiam soluti claudicant. Vitiis diu assueti, etiam cum ea deserunt, quaedam retinent vestigia, ac in eadem facile recidunt' (Wie lang in de boeien zijn geweest lopen zelfs na hun vrijlating mank. Wie zich lang aan fouten gewend hebben, behouden, zelfs wanneer ze die opgeven, enkele sporen daarvan en vervallen gemakkelijk weer in diezelfde fouten), komt dat niet uit zijn pen, maar uit die van Erasmus. 164 Verder bevat het Latijnse proza niet alleen meer citaten dan het Nederlands, het vermeldt ook vaker, al is het dan summier, de herkomst. Geeft de Nederlandse tekst een frase als: 'Een van de ouden seyt', dan staat in het Latijn nog wel eens de naam van de desbetreffende auteur.
Cats streeft er vaak naar één mededelings-eenheid in één zin te formuleren. 165 Een enkele maal maakt hij gebruik van de clausula, het ritmische zinseinde: contrácta viderétur en fácta videátur zijn ritmisch gelijke varianten op het door Quintilianus zo gesmade 'ésse videátur' van Cicero. Dit alles en de logische opbouw werken mee in de persuasieve bedoelingen die Cats met zijn uitleggingen gehad zal hebben. 166 Zelfs wanneer de argumenten niet naar een echte conclusie toewerken en overwegingen opgestapeld worden, kon dit (naar het zich laat aanzien) toch het bewijs ten goede komen.
In het Latijnse proza zijn vijfenveertig keer versregels of gedichtjes opgenomen; in het Nederlands komen deze lyrische intermezzi of afsluitingen vijftig keer voor. In de meeste gevallen zijn ze aan elkaar gerelateerd en kunnen de Nederlandse beschouwd worden als berijmingen van de Latijnse. Er zijn berijmde regels geïnspireerd op onder andere Seneca, Epictetus, Vergilius en Lucanus. Soms zijn ze een samenvatting van het voorafgaande, zoals in een stuk over de ootmoed dat besluit met ( c162708_body1_div3_div7c162708body1div3div7 ):
Ghy die een Christen zijt ghenaemt,Vraeght, welcke deugd' u best betaemt.
D'antwoort is kort: Voor eerst, en lest,
Is ned'richeyt u alderbest. 167
Gelet op bovenstaande observaties zal het Latijn aan het Nederlands vooraf zijn gegaan. Wanneer vele formuleringen rechtstreeks (en vaak letterlijk) ontleend zijn aan voorgangers, kan het niet anders of Cats heeft ze pas daarna in het Nederlands geformuleerd.
De citaten
Citaten kunnen voor een schrijver inspirerend werken, dienen als klankbord of als verbindende schakel. Het begrip citaat behoeft vooraf enige nuancering. Naast het citaat in engere zin (een letterlijke aanhaling) is er in Cats' bundel eveneens sprake van het citaat in ruimere zin. Er zijn namelijk evenzogoed (lichte) bewerkingen, parafrases, verwijzingen en toespelingen op bepaalde teksten. 168 En behalve dat ze telkens afzonderlijk zijn opgenomen, komen ze expliciet maar ook impliciet voor in de prozacommentaren en, in mindere mate, in de gedichten en motto's. 169 Meestal, niet altijd, geeft een typografisch onderscheid (lettertype, lettercorps, inspringen) aan dat er sprake is van een citaat. Omdat de citaten dikwijls uit de tweede hand zijn en men zich destijds niet zoveel bekommerde over de exactheid van een aanhaling, valt het niet altijd mee ze terug te vinden of als zodanig te herkennen. Wel staat er nogal eens: 'zegt de filosoof', of: 'ait ille' (zegt hij/men), uitspraken waarachter in de meeste gevallen een citaat schuilt.
Maar Cats nam ook naar hartelust verwijzingen op zonder dit aan te geven wat. Dit was niet ongebruikelijk en ongetwijfeld mede bedoeld om de goede verstaander aan te sporen. Hij heeft zich over dit verzwijgen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Joost van den Vondel en Montaigne, niet uitgelaten. De laatste zegt het bewust te doen om te zien of de autoriteit van de klassieken ook van kracht is wanneer men niet weet ze onder ogen te hebben, en Vondel merkte in zijn Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste op dat weinig ontwikkelden citaten niet mogen opmerken en dat ze voor de kenners niet te evident mogen zijn: 'Evenwel indien ghy eenige bloemen op den Nederlantschen Helikon plucken wilt, draegh u zulcks, dat het de boeren niet mercken, nochte voor den Geleerden al te sterck doorschijne.' 170
Sommige emblemen laten goed zien hoe citaten aaneengeregen konden worden: in een reeks volgen bijvoorbeeld Cicero, Ovidius, Livius, Plutarchus, Socrates en Hieronymus ( c162741_body1_div2_div6c162741body1div2div6 /6); of: Claudianus, Ulpianus, Quintus Curtius, Tacitus en Machiavelli ( c162750_body1_div2_div6c162750body1div2div6 /6). Soms werd in de lopende tekst een citaat uitgesponnen. Datzelfde gebeurt ook bij Montaigne waar men ontleningen van aanzienlijke lengte krijgt voorgeschoteld zonder dat dit in de gaten loopt. 171
Bij het overzien van alle citaten valt op dat na de bijbel het werk van Seneca en Plutarchus voor Cats de rijkste bron vormden om uit te putten. En in dat laatste stond hij niet alleen; dit verbindt hem eveneens met Montaigne. 172 Verder worden vele fragmenten aangehaald uit lyrische dichters, filosofen en geschiedschrijvers, waarbij Aristoteles, Cicero, Horatius, Juvenalis, Livius, Lucretius, Ovidius, Plato, Plautus, Tacitus, Terentius en Vergilius vaak voorkomen. 173 Natuurlijk ontbreken de Griekse en Latijnse kerkvaders niet: Augustinus, Bernardus, Chrysostomus, Gregorius, Hieronymus, Ambrosius, Basilius en Hilarius roept Cats herhaaldelijk als gezaghebbend op. De oorspronkelijk Griekse teksten zijn in het Latijn aangehaald.
De meest favoriete bijbelse, klassieke en patristische autoriteiten zijn: Salomo met zijn Spreuken, evenals de psalmen; Seneca, vooral de aanhalingen uit zijn Epistulae morales ; Plutarchus' zedekundige geschriften verzameld in de Moralia en zijn Vitae ; Ovidius' handboekje over de minnekunst, de Ars amatoria ; de Naturalis historia van Plinius en preken van Augustinus en Bernardus.
Snedige uitspraken van beroemde lieden uit het verleden, zogeheten apophthegmata dienen een specifiek doel. De spitsvondige grapjes en onverwachte gelijkenissen prikkelen de geest van de lezer, houden de aandacht vast en stemmen tot nadenken. Cats haalt zelf als voorbeeld Christus aan die in gelijkenissen sprak en hij citeert in zijn Latijnse woord vooraf bovendien een aardige anekdote over Demosthenes, juist ook om de invloed van zo'n aandachttrekkende inlas te demonstreren.
Cats heeft zeker niet alleen ontleend aan tussenbronnen. Hij was zeer vertrouwd met de bijbel (de Vulgaat, de Nederlandse (Deux aes) en Franse), hij gebruikte uitgaven van de klassieken en kerkvaders, evenals tractaten en monografieën over de ethiek van het huwelijk en het gezin. 174 Ook ging hij te rade bij schrijvers uit het voor hem nabije verleden en bij contemporaine auteurs zoals Lipsius, Cardanus, Baudius, Delrio, Besolde, Von Beust, Heinsius, Montaigne en Perkins. De aanwezigheid van sommigen van hen, zoals Paulus Cypraeus, Pierre du Moulin (wel een veelgelezen auteur) en Annaeus Robert lijkt niet toevallig. Hun naam is verbonden met Orléans, de stad waar Cats in 1598 promoveerde: de eerste was er advocaat, de tweede -na een verblijf te Leiden- predikant en de vader van de derde, Johannes Robert, professor in de rechten.
Goedgekozen citaten konden autoriteit en versiering aan een tekst verlenen. In zijn 'Ad lectorem' (r. 96-97) kent Cats behalve een verfraaiende ook een verklarende én uitleggende functie aan de citaten toe. Hij hoopt dat de lezer er 'geen bezwaar tegen heeft vaak die bloempjes van geleerden, die we ter opluistering en ter uitleg hebben toegevoegd, te raadplegen'. Hij gebruikt hier de woorden ornandi & explicandi. Dikwijls zijn ze inderdaad te beschouwen als aanvulling op of samenvatting van het proza en dienen ze om de waarde of waarheid van een besproken kwestie te bevestigen, bijvoorbeeld wanneer Cats na iets te hebben beweerd, opmerkt 'Sed audi Poetas uno ore sibi acclamantes' (Maar hoor hoe de dichters hierin overeenstemmen). Levendige anekdoten, religieuze lessen, kernachtige uitspraken en morele overwegingen worden zo naast of tegenover elkaar geplaatst.
Binnen de retorica werden deze beide functies: auctoritas en ornatus aan citaten van klassieke auteurs toegeschreven. 175 Vergelijk wederom, het in dit verband verhelderende standpunt van Montaigne: 'Als iemand zou willen weten waar de verzen en voorbeelden, waar ik dit boek mee heb volgepropt, vandaan komen, zou hij me zeer in verlegenheid brengen, als ik het hem moest zeggen. En toch heb ik ze alleen maar bij bekende en beroemde deuren bij elkaar gebedeld, en was er niet tevreden mee als ze rijk van inhoud waren, wanneer ze niet tevens uit rijke en eerbiedwaardige handen kwamen: gezaghebbendheid en zinrijkheid gaan erin samen'. 176 177 178
De citaten en verwijzingen maken door hun enorme hoeveelheid een zeer wezenlijk onderdeel uit, binnen alle geledingen van de bundel. Zou men ze weglaten dan zou het boek niet alleen tientallen pagina's slinken, maar ook blijken dat beweringen aan kracht verliezen, een deel van de metaforiek verdwijnt en bovendien opvallen hoe onontbeerlijk vele citaten voor een juist begrip van Cats' bedoelingen zijn. Ze bieden inzicht in de (zijn) waarheid en stellen de lezer in staat dieper in wezenlijke kwesties door te dringen.
Bronnen en verwerking
Vooraf
Binnen de emblemen zijn er, zoals hierboven is aangegeven, talrijke citaten, verwijzingen en toespelingen. Maar ook aan de basis van de meeste embleemprenten liggen verschillende bronnen, die literair en picturaal van aard kunnen zijn. 179 Slechts enkele van deze vindplaatsen gaf Cats als zodanig aan, het merendeel verzweeg hij. De vraag is nu hoe de uitgebeelde en van betekenis voorziene dieren, objecten en handelingen zich tot het visuele en schriftelijke verleden verhouden, met welke bronnen Cats bij het maken van zijn emblemen heeft gewerkt (of kan hebben gewerkt) en hoe hij ze vervolgens heeft gehanteerd. In de eerste plaats bespreek ik in een aparte paragraaf Cats' gebruik van de bijbel, omdat die in het voorwoord en in alle emblemen een belangrijke plaats inneemt. Aan het eind van dit hoofdstuk kom een aantal vormen van navolging en receptie ter sprake waarbij de emblemen uit de Sinne- en minnebeelden zelf als bron hebben gediend.
De bijbel
In de voorrede geeft Cats aan dat het geven van zinnebeeldige uitleggingen oud en bijbels is en dat in de Schrift verschillende plaatsen zijn aan te wijzen waar één en hetzelfde beeld (zoals de leeuw, de zuurdesem, de dief en de slang) symbolisch ten goede en ten kwade worden uitgelegd. Met deze verwijzing zoekt hij steun voor zijn eigen drievoudige wijze van interpreteren, waarbij hij aan één uitbeelding soms zowel een negatieve als een positieve duiding geeft. Bovendien verwijst hij voor het feit dat hij allegoriseert aan de hand van alledaagse voorbeelden naar Christus, die in zijn gelijkenissen zulke herkenbare dingen als het mosterdzaadje en het kinderspel gebruikte. Alle emblemen in Cats' embleembundel zijn doortrokken van bijbelse noties: er wordt expliciet, maar zeker zo vaak impliciet, vele malen uit de bijbel geciteerd en op de meest uiteenlopende passages gezinspeeld. 180 Het grootste aantal aanhalingen komt uit Spreuken, het apocriefe bijbelboek Ecclesiasticus (Jezus Sirach), de psalmen en de brieven van Paulus. 181 Bijbelse verwijzingen vormen in Proteus ook het openings- en slotaccoord van de bundel: in het eerste embleem staat de goddelijke instelling van de liefde en het huwelijk centraal, en het laatste loopt uit in de hoop op de eeuwige verlossing.
In 1562 was bij Gillis van der Erven te Emden de (tweede) Gereformeerde bijbel uitgekomen, waarvan drie jaar later een herdruk verscheen. Deze zogenaamde Deux-aesbijbel zou in de Noordelijke Nederlanden gezaghebbend zijn tot aan de invoering van de Statenbijbel. Voor de Nederlandse citaten en verwijzingen heeft Cats nagenoeg zonder uitzondering gebruik gemaakt van één van de vele uitgaven van de Deux-aesbijbel die tussen 1562 en 1618 (de verschijning van Silenus ) waren uitgekomen. 182 Bij het overnemen veroorloofde hij zich enkele vrijheden: naamvalsuitgangen, spelling en verwijswoorden werden gemoderniseerd, bijbelverzen omgesmeed tot één kort motto, en zo nu en dan zette Cats een bijbelplaats op rijm of verving hij een enkel woord. 183
Bijna in alle gevallen zijn de door Cats gegeven Latijnse citaten overeenkomstig de formuleringen in de Vulgaat, de bijbelvertaling die grotendeels werd vervaardigd door Hieronymus. 184 Evenals bij de Nederlandse citaten het geval was, sloeg Cats in het Latijn zinsdelen over, brak hij verzen vroegtijdig af en gaf hij een enkele variatie op woord- en zinsniveau. Van echt afwijkende formuleringen is sprake bij de aanhaling uit Psalm 16:11, Satietas gaudiorum in conspectu Dei (Verzadiging der vreugde is voor het aangezicht van God), waar de Vulgaat: 'Adimplebis me laetitia cum vultu tuo' heeft, en bij de aanhaling uit Job 18:11, Circumquaque perturbant impium terrores, & disiiciunt eum ad pedes eius (De beroeringen verschrikken de goddeloze rondom en verstrooien hem op zijn voeten). Op deze plaats staat in de Vulgaat: 'Undique terrebunt eum formidines, et involvent pedes eius.'
Cats zal zich voor deze beide bijbelplaatsen gebaseerd hebben op de formuleringen in de bijbelvertaling van Immanuel Tremellius en Franciscus Iunius, waarvan aan het begin van de zeventiende eeuw reeds vele drukken waren verschenen. Deze uitgave, die werd uitgebreid met commentaren van Theodorus Beza en Johannes Piscator, gold lange tijd als standaarduitgave voor de protestanten. In 1614 werd zij in het Nederlands vertaald. Zoals is af te leiden uit Matthaeus Polus (Matthew Poole), Synopsis criticorum aliorumque Sacrae Scripturae interpretum et commentatorum, kan Cats eveneens enkele van de overige woordvarianten aan Tremellius, Piscator of Montanus hebben ontleend. 185 Uit de Latijnse psalmcitaten in de Sinne- en minnebeelden is op te maken dat Cats een uitgave gebruikte die terugging op de Septuagint. 186
De Franse bijbelcitaten die Cats gaf zijn zonder uitzondering terug te vinden in La bible qui est toute la saincte escriture du vieil & du nouveau testament ... Imprimé pour Jacob Stoer. Genève 1610. 187 Wel werd slordig omgesprongen met de interpunctie, de accenten en de hoofdletters: de meeste koppeltekens en accenten worden genegeerd en hoofdletters willekeurig toegevoegd of weggelaten. Als het al te wijten is aan onzorgvuldigheid van de zetter, dan nog heeft Cats geen behoefte gevoeld de aanhalingen te corrigeren. Hetzelfde gold overigens voor de vele onnauwkeurige hoofdstuk- en versaanduidingen, in alle drie de talen. Van controle op dit punt is beslist geen sprake geweest.
De bijbel ligt telkens aan de basis van een deel van de strekking van elk embleem en dit beperkt zich meestal tot de derde afdeling. Christelijke en kardinale deugden, en andere virtutes, zoals ootmoed, matigheid, aanvaarding van de dood en lijdzaamheid, behoren tot de vaste thema's. Besproken onderwerpen zijn de bekering, de genade, het gebed, de zonde, de afkeer van de wereld, de ingrepen van God en de listen van de duivel. Naast de bijbel wendt Cats de kerkvaders, vooral Augustinus, Ambrosius, Gregorius en Bernardus, en auteurs als Calvijn aan om de uitgedragen christelijke moraal te bevestigen of kracht bij te zetten. Soms fungeren hun inzichten als uitgangspunt of kern van de uitleg. Dat elk embleem begint met een amoureuze uitleg en uitmondt in een religieuze toepassing heeft onder andere tot gevolg dat op die laatste de nadruk komt te liggen: daar wordt naar toe gewerkt. Dit tweeënvijftig keer herhaald proces van betekenistoekenning weerspiegelt evenzovele keren de boodschap dat de mens de voorgestelde spirituele ontwikkeling (op de weg tot de eeuwige zaligheid) dient door te maken en zet uiteen hoe hij dat kan doen. 188
Doordat aan het godsdienstige stadium telkens een amoureuze en maatschappelijke duiding voorafgaat, zijn er nauwelijks schriftuurlijke of specifiek christelijke bronnen aan te wijzen voor de picturae. Alleen embleem c162701 en embleem c162745, waarin een gelijkaardige gedachte wordt uitgewerkt, komen in dit verband in aanmerking. In het eerste embleem staat de doorgekapte aal die weer één wil worden, voor man en vrouw die samen één geheel vormen, conform Genesis 2:24, 'en zij zullen tot één vlees zijn.' Embleem c162745 over de geënte boom als beeld voor een vader die zijn dochter moet laten gaan als ze rijp is om te trouwen, zou op Mattheus 19:5 of Efeziërs 5:31 terug kunnen gaan, eventueel in combinatie met een toespeling op Vergilius' Aeneis, XI. Andere voorbeelden waarbij de bijbel als vertrekpunt van het embleem kan hebben gediend, zijn niet aangetroffen. Twee van de vier hoekmedaillons, eveneens op embleemprent c162701, vormen de enige picturale uitzondering.
Emblematische en andere literaire bronnen
- Vooraf
- De Nederlandse emblematiek
- De buitenlandse embleemproduktie
- Ontlening
- Loci communes en compilatiewerken
- Appendix: Cats’ emblemen als bron: enkele voorbeelden van navolging en vormen van receptie
Vooraf
Het is niet altijd even gemakkelijk uit te maken wat eigen vinding van Cats is. En als het gebruik van een bepaalde bron als vindplaats voor citaten, vergelijkingen of ideeën van meer algemene aard al waarschijnlijk is, zijn er in meerdere gevallen verschillende tussenbronnen mogelijk geweest. Dat hij aan sommige werken het 'startpunt' van het embleem als geheel heeft ontleend, hoeft echter niet betwijfeld te worden. Daarbij strekt het gebied van ontleningen zich uit over de Westeuropese literatuur, met een paar duidelijke favorieten. 189 Voordat op die buitenlandse voorbeelden wordt ingegaan, eerst enkele overwegingen met betrekking tot de Nederlandse emblematiek. 190
De Nederlandse emblematiek
Een aantal populaire opvattingen over de liefde, specifiek amoureuze motieven, evenals thema's in het opdrachtgedicht 'Aende Zeeusche Ionck-vrouwen' vinden aansluiting bij eerdere emblemen en voorredes gericht tot de -vrouwelijke- jeugd, zoals in Daniel Heinsius' Quaeris quid sit amor? en Emblemata amatoria, Otto Vaenius' Amorum emblemata en Pieter Cornelisz Hoofts Emblemata amatoria. Toch zijn er maar weinig visuele overeenkomsten met deze Nederlandse, deels polyglottische, liefdesembleembundels en Cats stemt vooral met hen overeen in de veelvuldig toegepaste, ovidiaanse en petrarkistische thema's. Een uitzonderlijke annexatie van Heinsius is evenwel embleemprent c162712 waar twee van de prenten uit diens werk tot één nieuwe werden gecombineerd. Verder zijn er elementen op de eerste titelprent van Silenus (1618) die gezien kunnen worden als echo's van de titelprenten van deze drie voorgangers. Door op de embleemprenten onder andere Cupido een veel minder nadrukkelijke rol te laten spelen, wilde Cats evident meer ruimte vrijmaken voor de sociale en stichtelijke duidingen die op de amoureuze volgen. 191
Bij de parallellen met het emblematisch werk van Otto Vaenius, waaronder diens Amorum emblemata (1608) en Q. Horatii Flacci emblemata (1607), en met verzamelbundels als Thronus cupidinis (en Fons amoris, een bewerking hiervan) kan het gaan om visuele en thematische voorbeelden, om versregels of om een aantal citaten. In sommige gevallen is ontlening zeer waarschijnlijk. 192 Evenals bij Vaenius dienen ook bij Cats herhaaldelijk klassieke citaten als vertrekpunt van het embleem, soms dezelfde. Een goed voorbeeld is embleem(prent) c162706, gebaseerd op Vergilius' Eclogae, X. Omwerkingen van minnebeelden in zinnebeelden van christelijke meditatie maakte Vaenius in zijn Amoris divini emblemata (1615), maar deze wijzigingen pakten anders uit dan de manier waarop bij Cats binnen hetzelfde embleem de derde toepassing tot stand komt. Ook de prenten werden immers door Vaenius verchristelijkt door Cupido om te zetten in de gestalte van de goddelijke liefde die om het hoofd een stralenkrans heeft. 193
Met Nederlandse moreel-didactische bundels zijn er eveneens enkele saillante overeenkomsten; zo nu en dan stemt Cats beeldend én duidend overeen met Roemer Visscher en hij heeft daarnaast kennis kunnen nemen van Visschers kernachtige definitie van het embleem, diens opvattingen over het doel van het genre evenals een verwijzing naar Paolo Giovio -alle in de korte voorrede tot de Sinnepoppen. Bovendien wijzen beide emblematici met nadruk op de vermakelijkheid van de prenten. 194 Van Dirck Pietersz Pers' Bellerophon, of lust tot wysheyd (1614) lijkt Cats nauwelijks gebruik te hebben gemaakt. Wel schrijft Pers een opdracht aan de 'Nederlantsche Ionckheyd' die zich, in plaats van zich met 'dertle lust' in te laten, op goddelijke zaken zal moeten richten, en hij is degene die het woord sinnebeeld in de Nederlandse taal introduceert. Vondels Den gulden winckel (1613), een verzameling emblematische exempla, is -evenals Bellerophon - een veel meer op antieke geschiedenissen georinteerde bundel. Het gaat om onderwerpen die bij Cats maar zeer zijdelings voorkomen. Dat enkele prenten uit de Vorsteliicke warande der dieren (1617), een andere verzameling van Vondel, voor Cats (of Van de Venne) als voorbeeld hebben gediend is zeer wel mogelijk. Deze invloed kan echter ook via Eduard de Denes Warachtighe fabulen der dieren (1567) zijn gelopen, want de etsen uit deze laatste bundel werden opnieuw gebruikt voor die van Vondel. 195 Tot zover enkele verbanden met de Nederlandse literatuur.
De buitenlandse embleemproduktie
Uit de buitenlandse embleemproduktie van vóór 1618 dienen zich enkele bundels aan, waarvan het aannemelijk is dat Cats er bekend mee is geweest. De belangrijkste is de uitgebreide verzameling dier- en plantemblemen van Joachim Camerarius. De vier embleemboeken die hij maakte over viervoeters, over insecten, over vogels en over bomen en planten zijn bij herhaling gebruikt. 196 Twee keer citeert Cats uit het Emblematum liber van Andrea Alciato, maar afgezien van de variant op de muis die wordt gevangen door de oester (in embleem c162725 ) is de bundel niet door hem benut.
Het is niet zeker of Cats genoeg Italiaans kende om ongehinderd aan zijn voorgangers uit Italië te ontlenen. De imprese -verzamelingen van Scipione Bargagli en Giulio Cesare Capaccio kunnen voor raadpleging in aanmerking zijn gekomen, evenals Cesare Ripa's Iconologia (1593). De Nederlandse vertaling van Pers verscheen pas in 1644 en de 'Ripa moralisé' door J. Baudoin dateert van 1636. 197
In de Emblemas morales van Sébastian de Covarrubias Orozco uit 1610 staat niet alleen (onder hetzelfde motto 'Meliora latent', dat Cats onder de apothekerspot op de eerste titelprent uit 1618 heeft gezet en dat hij in verband brengt met de titel Silenus Alcibiadis ) een pictura waarop de door Alcibiades genoemde silenenbeeldjes zijn voorgesteld, maar komt bovendien een embleem voor dat thematisch aansluit bij Cats' tweede embleem. 198 Directer verband tussen het oorspronkelijke ontwerp van deze tweede prent (in 1618) bestaat er evenwel met een embleem in Juan Francesco de Villava, Empresas espirituales y morales. Dit werk bevat tevens een embleem waarop ook de liefkozende moederaap en haar jong voorkomt (nr. c162704 ). Andere Spaanse voorgangers die een rol kunnen hebben gespeeld bij de totstandkoming van enkele emblemen zijn Juan Horozco y Covarrubias en Juan de Boria. 199
Vanuit Frankrijk is er invloed uitgegaan van het werk van Barthélemey Aneau, Gilles Corrozet, Pierre Coustau, Dionysius Lebeus-Batillius en Guillaume de la Perrière. 200 Afgezien van Camerarius leveren vergelijkingen met Duitsland weinig op: wel kan Cats voor het nieuwe openingsembleem in Proteus hebben teruggegrepen op een van de voorstellingen in Daniel Meisners emblematische verzameling met stadsgezichten; en embleemprent c162745 vormt een mogelijke variatie op een van de picturae in Nicolaas Taurellus Emblemata physico-ethica. Parallellen met Engelse embleembundels zijn niet teruggevonden.
Naast echo's van embleemprenten en duidingen daarvan zijn er zo nu en dan iconografische overeenkomsten met de glas-, prent-, schilder- en tapijtkunst, of met boekillustraties. 201
Ontlening
Meer dan eens zal men twijfelen: is er nu sprake van een visualisering van een tekstplaats, van een navolging van een bestaande iconografie of van een combinatie van beide. Wanneer er, zoals bij Camerarius verscheidene parallellen zijn aan te wijzen, ligt ontlening via zo'n tussenbron voor de hand, ook al noemt Cats die nergens. En doordat Camerarius ook naar de teksten verwees waarop het embleem gebaseerd was, hoefde Cats niet nog eens zelf op zoek naar de oorspronkelijke bronnen.
Slechts zeven keer geeft Cats voetnoten als: 'Volgens Plinius ...', 'Bij Martialis lezen we ...' en 'Cardanus vermeldt ...', waarna de verwijzing naar de betreffende plaats volgt. In deze gevallen gaat het telkens om het vertrek- of startpunt van het embleem. 202 Al bladerend en lezend in primaire literatuur en compilatiewerken heeft hij ook aanzetten voor het merendeel van de overige emblemen kunnen vinden. In die zin maakt de stofvinding voor het embleem geen wezenlijk verschil met de werkwijze die hij hanteert bij het zoeken naar toepasselijke citaten: in het eerste geval wordt een citaat gevisualiseerd en ontstaat zo de kern van het emblematisch proces. Klassieke citaten liggen aan de basis van onder meer de emblemen over Pan (Plutarchus); het vallend fruit (Cicero en Epictetus); de brandende kaarsen (Plutarchus); het masker (Martialis, Juvenalis en Seneca); de schrokkerige hond (Seneca) en de dansende apen (Aesopus of Lucianus). 203 204
Werken van Erasmus die Cats later vaak met nadruk zal gebruiken, maar die hem ook al eerder beïnvloed hebben, zijn onder andere Adagiorum chiliades, Apophthegmata, De civilitate morum puerilium, de samenspraak 'Lusus puerilis' uit de Colloquia en de Institutio christiani matrimonii. 205 Uit de Institutio citeerde Cats in Houwelyck : 'Als iemand misprijzend doet over zinnebeeldige voorstellingen, wijs hem dan op de heilige Ambrosius, die uit alle zaken in de wereld een praktische les weet te trekken.' 206 Sommige anecdotes en wederwaardigheden, exempla (voorbeeldige daden en eigenschappen van historische figuren) en voorvallen uit de klassieke en laat-klassieke literatuur, evenals snedige uitspraken van beroemde lieden uit het verleden, ontleent Cats aan Diogenes Laertius, Plutarchus en Valerius Maximus. Hetzij uit de eerste hand, dus uit Laertius' De vitis philosophorum, Plutarchus' Vitae en Moralia, Valerius Maximus' Factorum et dictorum memorabilium libri novem of de Gesta romanorum, hetzij via tussenbronnen als Langius (zie paragraaf 2.4), Erasmus, Drusius en Lycosthenes. 207 Verder worden bij Cats in het oog springende parallellen aangetroffen met anecdotes in de Apophthegmata Christiana, ofte ghedenck-weerdighe, leersaeme, ende aerdighe spreucken van de predikant Willem Baudartius (1565-1640). Dit laatste werk verscheen voor het eerst in 1605 te Deventer en heruitgaven volgden in 1616 en 1632. 208
Het is bekend dat naast Vaenius en Lipsius ook Cats de Essais van Montaigne bewonderde en er zijn redelijk wat thematische en stilistische overeenkomsten tussen Cats' prozacommentaren en de Essais waar zo vaak wordt gesproken over het menselijk handelen en de menselijke onwetendheid. Montaigne geeft zich echter veel meer over aan zelfbeschouwing, hij is moderner, relativerender en veel ik-gerichter dan Cats. Toch schuift ook Cats zich zo nu en dan tussen de regels, zoals in 'Yeder oordeele van sich selven, wat my belangt, ick derf seggen [...]', en: 'Als ick somwylen, met innighe ghedachten de menschelijcke dinghen in my selven overweghe, so en kan ick niet laten droevich, ja gram te werden, over de slofficheydt, jae dwaesheyt, onser gheneghentheden.' 209 Hoewel Cats maar drie keer expliciet naar de Essais verwijst, heeft hij meerdere citaten en verwijzingen aan deze verhandelingen ontleend.
Slechts een hoogst enkele keer kan een spreekwoord als creatief vertrekpunt van een embleem worden beschouwd. In zijn Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt (1632) zal Cats soms met nadruk zelf het startpunt van een embleem noemen als dat op een spreekwoord teruggaat, inclusief de bronnen. 210 211 Bepaalde motto's, spreuken en citaten uit Proteus blijft hij (her)gebruiken in zijn latere werk en hij herneemt heel wat thema's en auteurs. 212 Voor de Spiegel leverden eigentijdse verzamelbundels eveneens veel en ten dele met de Sinne- en minnebeelden vergelijkbaar materiaal. Cats raadpleegde daarvoor onder meer de Axiomata oeconomica en de Axiomata historia eaque politica (uitgaven in 1599-1600, 1604 en 1614) van Gregorius Richter, de Epistulae en Politicorum, sive civilis doctrinae libri sex van Lipsius, Erasmus' Adagia en werken van Cypraeus, Camerarius en Ronsard.
Loci communes en compilatiewerken
In een brief van 10 juni 1804 schrijft de eenentwintigjarige Stendhal aan zijn zus Pauline Beyle: 'Hier volgt een werkje dat allernuttigst is en ik raad je aan om er de 26ste van de Weidemaand mee te beginnen; je maakt een lijstje van de deugden en de ondeugden etc., zoals:
Ambitie Onverschrokkenheid
Afgunst Geduld
Woede Grootmoedigheid (Scaevola houdt zijn hand in het vuur. Vertot, hfdstk. XVIII, pag. 512).
Je schrijft elk van deze eigenschappen boven aan een groot kwarto-vel en daaronder zet je afgekort in ten hoogste twee regels het voorbeeld uit de geschiedenis, waarbij je de plaats citeert waar je het gelezen hebt. Daarvoor kun je de Romeinse geschiedenis van Rollin doornemen, welk boek uit twee delen bestaat: vertalingen van de oude schrijvers, die voortreffelijk zijn; en wat hij er zelf aan toevoegt, dat zeer slecht is. Het eigen vindsel beslaat ongeveer twee derde; dat sla je over, en je doet je voordeel met de rest. Na de voorbeelden uit de geschiedenis zet je poëtische uitwerkingen die mooi zijn, bijvoorbeeld:
woede: Achilles, derde boek van de Ilias van Homerus, bladzijde 412 van het eerste deel.
Dit werkje is het meest nuttige dat ik voor mezelf heb kunnen bedenken. Lees hiervoor: Plutarchus, Vertot en de Franse vertaling van Sallustius, Meneer Durand zal het je kunnen lenen.
De vertaling van Selectae e veteris zal hij ook lenen. Door te werken, zul je je niet vervelen. Ik raad je aan om je nu en dan te vermoeien, om een mijl of twee te wandelen, dat is de enige weg om aan de verveling te ontkomen. Als je Latijn kende, zou ik je zeggen: experto crede Roberto, wat in gewone taal wil zeggen: neem het maar aan van Robert die het ondervonden heeft. Ik zal je om de andere dag schrijven. Volg mijn raad op. Een kus.' 213
Het advies dat Stendhal zijn zus hier geeft (zij is dan 18 jaar), staat in een lange pedagogische traditie. Al binnen het zestiende-eeuwse onderwijs werden leerlingen namelijk, in navolging van een ideaal verwoord door Aristoteles, aangespoord zogenaamde loci communes -schriften aan te leggen. Dit excerperen van historische en literaire werken op van te voren bepaalde -ethische- thema's mondde uit in omvangrijke verzamelingen met gemeenplaatsen. Deze Florilegia, ofwel bloemrijke verzamelingen, kregen al spoedig de functie van bron die kon worden geraadpleegd ter opluistering en ondersteuning van een preek, een toespraak of een verhandeling. Duizenden citaten uit de bijbel, de kerkvaders, de filosofische schrijvers, de klassieke en contemporaine historici en dichters werden geordend op onderwerp en gegroepeerd in talrijke lemma's als 'Amicitia', 'Amor', 'Calumnia', 'Fortitudo', 'Matrimonium', 'Timor dei', en 'Uxor' (Vriendschap, Liefde, Laster, Kracht, Huwelijk, Godsvrucht, en Vrouw). 214
Cats heeft voor zijn embleembundel, die overloopt van de citaten, ook dit soort compilatiewerken benut bij het zoeken naar toepasselijke aanhalingen. Dit betekent dat hij vaak niet uit de eerste hand citeert. Zijn belangrijkste tussenbron is de omvangrijke citatenbloemlezing Polyanthea nova van de Elzasser Josephus Langius geweest. 215 Fouten en onzorgvuldigheden in de verwijzingen -het citaat zelf of de herkomst- kunnen meer dan eens worden toegeschreven aan het feit dat Cats met Langius' werk opengeslagen op zijn schrijftafel heeft gewerkt. Zo zijn er enkele 'verschrijvingen' of zelfs verhaspelingen waarbij hij blijkbaar de originele bron niet (her)kende. 216 Natuurlijk hoeft hij bepaalde citaten niet uit de verzameling van Langius gehaald te hebben, maar wanneer binnen eenzelfde lemma meerdere citaten terugkomen (er zijn nogal wat clusters van vier tot zes aan te wijzen, soms zelfs met overeenkomstige afwijkingen), ligt een ontlening voor de hand. In de editie van Langius' Polyanthea uit 1613 zijn inmiddels, na een tamelijk intensieve zoektocht, ruim tweehonderd aanhalingen teruggevonden; in de commentaar bij de betreffende citaten staan deze gevallen aangegeven. Het lemma 'Amor Cupidineus, seu Venereus' spant met vierentwintig waarschijnlijke ontleningen de kroon. 217 218 Bovendien heeft Cats behoorlijk wat citaten uit Langius verknipt of opgesplitst en ze vervolgens over verschillende emblemen verspreid. 219
Deze manier van werken was geenszins ongewoon. Ook Huygens was voor zijn Kostelick mal schatplichtig aan Langius' Florilegium magnum, sive Polyanthea : tenminste achtentachtig aanhalingen zijn hierop terug te voeren. 220 En zoals Cats Langius' Polyanthea intensief raadpleegde, zo vormde Johannes Gruterus' Florilegium ethico-politicum (Frankfurt 1610-1612) een belangrijke vindplaats voor De Brune bij het samenstellen van zijn Nieuwe wyn in oude le'er-zacken (Middelburg 1636) en Bancket-werck van goede gedachten (Middelburg 1657). 221 Wellicht heeft dit werk van Gruterus ook voor Cats als tussenbron gediend; in de Sinne- en minnebeelden is er in ieder geval één keer uit geciteerd.
Niet zelden worden citaten voor de gelegenheid wat aangepast. Inzichtgevend zijn in dit verband enkele passages waarin Montaigne schreef over de manier waarop hij met zijn bronnen en tussenbronnen omging. Het doet denken aan het zeventiende-eeuwse werkwoord rapen : 'Doe ik bij het samenstellen van het grootste deel van dit boek niet hetzelfde? Ik ga er op uit en scharrel hier en daar uit de boeken de zinnen bij elkaar die me bevallen [...]. Toch weet ik maar al te goed hoe dapper ik zelf iedere keer mijn best doe om de door mij gestolen passages te evenaren en er als gelijke naast te gaan, niet zonder de vermetele hoop dat het mij zal lukken het oog van de critici die ze eruit willen pikken te misleiden [...]. Zoals men ook over mij kan zeggen dat ik niet meer gedaan heb dan een ruiker maken van andermans bloemen en dat ik daar van mijzelf niets anders aan heb toegevoegd dan het touw om deze samen te binden [...]. Ook ik heb heel wat passages uit andere bronnen dan de oorspronkelijke overgenomen. Aangezien ik op de plaats waar ik schrijf zo'n duizend boeken om me heen heb staan, zou ik als ik wilde zonder moeite en kennis van zaken op dit moment uit een dozijn van die compilateurs, die ik overigens zelden doorblader, voldoende kunnen citeren [...]. Bij zo vele citaten ben ik blij af en toe één te kunnen verbergen, die ik namelijk maskeer door het een andere functie en daartoe een andere vorm te geven.' 222 Opvallend is wel dat Montaigne hier (naar waarheid?) opmerkt compilateurs slechts zelden te raadplegen. Dat zou Cats beslist niet kunnen beweren.
Er zijn naast Langius nog andere tussenbronnen aan te wijzen. Cats heeft bijvoorbeeld verschillende citaten ontleend aan de verzameling aanhalingen die Lipsius in zijn Politicorum, sive civilis doctrinae libri sex heeft samengebracht. Men kan zien hoe hij hieruit één plaats citeert en dan op dezelfde pagina nog wat extra citaten meeneemt of gaat bladeren en vervolgens in die omcirkelende bewegingen in het voorbijgaan enkele andere toepasselijke aanhalingen inpast. 223 En zo heeft hij niet alleen uit omliggende hoofdstukken of paragrafen verwijzingen opgepikt uit Lipsius, maar ook uit Paulus Cypraeus' De connubiorum iure ('De sponsalibus'), Annaeus Roberts Rerum iudicatarum libri IIII en Henning Arnisaeus' De iure connubiorum. 224 Op een vergelijkbare manier las hij bovendien de Institutio christianae religionis (1536) van Johannes Calvijn en Juan Luis Vives' De officio mariti. 225 Bij dit alles heeft hij geen behoefte gehad citaten die hij via een tussenbron aanhaalde op hun nauwkeurigheid na te lezen. Vandaar dat een verhaspelde naam kon blijven staan en onjuist toeschreven citaten nooit zijn rechtgezet.
In ieder geval vier van de zeven juridische citaten die worden gegeven -ze gaan bijna alle terug op de Digesta en het Corpus iuris civilis - komen ook voor in de verzameling Sententiae sive loci communes utriusque iuris. (Köln 1568). Deze bundeling zou daarom wel eens als tussenbron kunnen zijn gebruikt. 226
Zoals eerder is opgemerkt, wordt Montaigne in Silenus slechts drie keer genoemd, maar zijn werk is zeker veel vaker ter hand genomen. Twee keer citeerde Cats uit Essais, III, V, en één keer -mogelijk indirect- uit I, XX. Wanneer men er ook Maechden-plicht uit 1618 bij betrekt, dan blijkt hij uit datzelfde boek III, hoofdstuk 5 nog vijf keer te hebben geciteerd. Dit ene hoofdstuk, getiteld 'Sur des vers de Virgile', waar vrijmoedig over de liefde en het huwelijk wordt geschreven, is zorgvuldig door hem gelezen. 227 Kortom, tekstplaatsen kunnen via de oorspronkelijke bronnen, via de emblematische bronnen of via uiteenlopende tussenbronnen door Cats zijn verzameld.
In de meeste gevallen zijn de uitgebeelde scènes niet afkomstig uit het dagelijks leven, maar gaat het om literaire uitgangspunten die ook bijna altijd zijn aan te wijzen. Natuurlijk kan het beeld nog steeds als een alledaags tafereel werken: in die herkenbare aanschouwelijkheid (aangepast aan de leefwereld van de beoogde lezers) ligt natuurlijk de retorische, didactische en mnemotechnische kracht. Maar wie nagaat waar Cats zijn inspiratie vandaan heeft, zal zien dat dit -naast de emblematiek- voor een belangrijk deel via de literatuur en dan vooral via de compilatieliteratuur is gelopen. Die bereikte aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw, toen de humanistische verzamelingen werden samengevoegd, een indrukwekkende omvang. Onuitputtelijke fondsen van excerpten uit de Westeuropese literatuur van de Griekse oudheid tot in de eigen tijd staan de literator dan ter beschikking en hij schroomt niet om daar, men mag gerust stellen met enige gretigheid, gebruik van te maken.
Twee of drie emblemen gaan rechtstreeks terug op passages in Justus Lipsius' De constantia, die in dit werk vaak mooie en pakkende vergelijkingen invlecht. Op precies deze vergelijkingen laat Cats zijn oog vallen en hij maakt ze niet alleen tot vertrekpunt van zijn embleem, maar ontleent er ook een van zijn duidingen aan. Verwonderlijk is dit niet want metaforen spelen nu eenmaal een hoofdrol binnen de emblematiek. 228 Had niet Cicero in De oratore de metafoor verheven tot 'magnum ornamentum orationis' (de grootste stilistische versiering)? Plutarchus, Coornhert, Van Mander en Nicolaas Heinisius prijzen haar met nadruk: pas hierdoor raakt de dichtkunst bezield, toont de dichter zich poëet en komt de waarheid aan het licht. 229 Hoe geliefd de metafoor is, blijkt ook uit een andere bron die Cats heeft gekend én gebruikt: Erasmus' Parabolae sive similia, voor het eerst verschenen in 1514 te Strasbourg. 230 Hierin verzamelde Erasmus uit de Moralia van Plutarchus en uit de Naturalis historia van Plinius, evenals -in mindere mate- uit het werk van Seneca, Lucianus, Xenophon, Demosthenes, Aristoteles en Theophrastus, een grote hoeveelheid tekstplaatsen waarin vergelijkingen voorkomen. Hij bracht enkele veranderingen aan, voegde toe en breidde uit.
In de opdrachtbrief aan zijn vriend Pieter Gillis schreef Erasmus uitvoerig over de grote esthetische, retorische en didactische waarde van de vergelijking:
Παραβoλ_, dat Cicero vertaalt met collatio (vergelijking), is niets anders dan een expliciete metafoor. Van de overige stijlmiddelen levert elk zijn persoonlijke bijdrage aan de charme en beweeglijkheid van de stijl; de metafoor draagt in haar eentje veel meer bij tot de stijl, dan alle overige stijlmiddelen. Wil je onderhoudend zijn? Niets sprankelt meer. Wil je je standpunt overbrengen? Niets overtuigt met meer kracht of duidelijkheid. Wil je mensen overhalen? Niets heeft meer zeggingskracht. Wil je uitweiden? Nergens vind je meer materiaal. Probeer je kort te zijn? Niets laat meer aan het begrip over. Streef je naar een verheven stijl? Zij kan alles zo groot opblazen als je maar wilt. Is er iets wat je wilt afzwakken? Niets is daartoe effectiever. Streef je ernaar levendig en beeldend te zijn? Niets stelt zaken levendiger voor ogen. Hiermee worden vaak spreuken gekruid, hieraan ontlenen fabels hun charme, beroemde uitspraken hun effect; voorzien van een vergelijking wordt een sententie dubbel zo krachtig, zelfs in die mate, dat Salomo, die goddelijke man, zijn spreuken op geen andere manier sterker wilde aanbevelen dan door ze parabolae te noemen. Ontneem de redenaars hun arsenaal aan metaforen en alles wat ze brengen is schraal. Ontneem de profeten en de evangeliën de parabolae en een groot deel van hun charme gaat verloren. 231
Bijna de helft van de vergelijkingen die Erasmus geeft, telkens in het Latijn, is afkomstig uit Plutarchus (echter zonder verwijzingen naar de vindplaats). 232 De vergelijkingen worden min of meer in clusters gepresenteerd, afhankelijk van hoe lang een thema in de originele tekst ter sprake komt.
Erasmus' verzameling heeft, naast zijn Adagia en Apophthegmata, veel meer dan men misschien tot op heden heeft vermoed, direct of indirect, als schatkamer gediend voor emblematici. 233 Ook voor Cats die verschillende vergelijkingen, zowel voor zijn prozacommentaren als voor het embleem als geheel, juist hier heeft gevonden. Wel zal hij, evenals dat met zoveel andere tekstverwijzingen het geval is, de formuleringen van Erasmus via Langius' Polyanthea hebben overgenomen.
Uitgaven van de Parabolae waarin alle vergelijkingen alfabetisch en op loci communes werden gegroepeerd (ze verschenen vanaf 1532), maakten het mogelijk de ontleningen aan Erasmus in de Polyanthea op te sporen. Aan de hand van deze ordening, aangebracht door de humanist Conradus Lycosthenes, viel op te maken dat Langius praktisch het complete materiaal heeft overgenomen, inclusief de bronvermelding bij de ontleningen aan Plinius. Langius bracht ze onder in de afdeling 'Similitudines' die aan het eind van de meeste lemmata een plaats kreeg. 234
Behalve voor schijnbaar terloopse verwijzingen in zijn poëzie en proza, en voor afzonderlijk opgenomen citaten, heeft Cats eveneens de inventio van enkele emblemen als geheel aan Erasmus te danken. In de Parabolae zijn in ieder geval veertien mogelijke, soms licht variërende, ontleningen aan Plutarchus, één aan Seneca en zestien aan Plinius aangetroffen die in de Sinne- en minnebeelden een plaats hebben gekregen. 235 Hoewel er sprake is van toch tenminste eenendertig parallellen, zal Cats Erasmus' compilatiewerk zelf niet bij de hand hebben gehad; het algehele patroon van ontlening wijst erop dat de genoemde vergelijkingen uiteindelijk uit Langius komen.
Zoals gezegd gebruikte Cats dit door Langius verzamelde materiaal voor verschillende doeleinden en de verwerkte citaten kwamen op diverse 'niveaus' terecht. De manier van ontlenen laat zich vergelijken met de wijze waarop binnen de retorica wordt geadviseerd de onderwerpen te vinden en te verwerken. De Polyanthea wordt zo gehanteerd als:
- bron om op ideeën te komen, vindplaats voor de grondgedachte of het emblematische uitgangspunt, al dan niet ter inspiratie voor de prent (vergelijk de inventio );
- plaats voor het vinden van (extra) argumenten en bewijzen pro of contra een bewering, dienend ter verhoging van de geloofwaardigheid: als losse citaten en citaten binnen het proza ( argumentatio );
- leverancier van tekstplaatsen ter bevestiging, verbreding of intensivering van bepaalde inzichten ( amplificatio );
- vindplaats voor verfraaiende omschrijvingen en treffende metaforen, met name ingepast in het proza ( elocutio ).
De aldus bijeengebrachte vindplaatsen vormen een essentieel deel van het instrumentarium van Cats. 236 Het verklaart waarschijnlijk ook hoe iemand binnen een jaar een bundel kon uitbreiden met over de honderd prozastukken. Dat het dikwijls om aaneengelaste citaten gaat, valt niet altijd meteen op. In 1588 schreef de Engelsman Abraham Fraunce -zelf een embleemboekschrijver- in verband met het handig gebruik dat van de thematisch gegroepeerde verzamelingen werd gemaakt: 'Logike is now six leaves longe, & eyght daie laboure, which before was seven yeres studye, and fylled the world with volumes almost infynite.' Vanzelfsprekend overdreef Fraunce, maar zijn uitspraak bezit wel degelijk een kern van waarheid. 237
Men zou zelfs kunnen zeggen dat Cats op zijn beurt een Polyanthea presenteerde, maar dan in embleemvorm. Hij gaf op ervaring en kennis gebaseerde uitspraken, sententies, gelijkenissen en exempla uitgaande van afbeeldingen die alle betrekking hebben op de mens en hem van nut kunnen zijn. Zowel de diverse Florilegia als Cats' embleembundel bevatten vaste onderdelen ten behoeve van de praktische filosofie ( actio virtutis ), namelijk 'Dicta': zoals sententies, apophthegmata en adagia; 'Similitudines': gelijkenissen afkomstig van christelijke en klassieke auteurs; 'Exempla': na te streven of te verwerpen voorbeelden en 'Picturas': aanschouwelijke voorstellingen uit enigmatische, hieroglyfische, emblematische, allegorische en aan de fabelliteratuur ontleende bronnen. De bundel diende bovendien als bron voor latere artistieke inventie. Het grote verschil met de loci communes -verzamelingen is dat de lezer weinig systematiek in de presentatie van onderwerpen zal ontdekken. 238
Evenals Alciato's bijschriften terecht kwamen in de verzameling van Langius, 239 neemt Johannes Gruterus al in 1624 in zijn Polianthea sive Florilegium magnum vele Latijnse bijschrifen uit Cats' Silenus op. Dan zijn de rollen van ontlening omgekeerd en kan de uitgever Schipper als in een reclameboodschap opmerken: 'Proteus ofte Emblemata, en ook die gemelde Maegdeplicht, zijn in 't Latijn genoegsaem in 't geheel gebrocht, in de groote Polianthea, sive Florilegio van den vermaerde en hooggeleerde I. Gruterus, zijnde aldaer by Loci Communes, na gelegentheyt van 't voorsz werk, verdeelt [...]'. 240
Cats groepeerde de citaten en vervlocht ze met zijn gedichten en zijn prozaverhandelingen, leverde er commentaar op en voegde er alledaagse elementen aan toe. Vergeleken met de citatenverzamelingen appelleerde het embleem als geheel vanzelfsprekend veel meer aan literair en picturaal vermaak en bracht het, gedeeltelijk in de landstaal, de praktische en christelijke moraalfilosofie voor een groter en jonger lezerspubliek dichterbij.
Wanneer men overziet op welke tekstplaatsen en visuele voorlopers Cats zich heeft gebaseerd, kan men het volgende concluderen. Naast prenten met originele motieven zijn er ook andere waarvoor zich directe emblematische voorgangers aandienen. Plinius blijkt uiteindelijk de onbetwiste nummer één: zo'n vijftien aangekaarte onderwerpen gaan terug op passages in zijn Naturalis historia, door Cats klaarblijkelijk gekend via de bestaande internationale embleemliteratuur en dan vooral via Camerarius. Verder zijn Plutarchus, Lipsius en Cardanus met drie of meer vindplaatsen belangrijke leveranciers geweest.
Naast de onmiskenbare ontleningen zijn er de emblemen waar niet meteen een bron van voorhanden is. Het gaat om: de borduurster (een echo van Heinsius?), de muis áchter de val (een variant van nr. c162712 ), de gilde-os (een werkelijk bestaand gebruik), de uitbeelding van het vinkje dat ontsnapt (een grote kans dat dit embleem een vinding van Cats is), de slijpsteen (waarschijnlijk geïnspireerd op een gangbare metafoor; al dan niet via bekende slijpersliederen), de man en vrouw met de kikker (nieuw), de hond die een eend probeert te grijpen (is er toch een voorbeeld?), de egel en de muizen (een variant op Johannes David of Roemer Visscher?), de naaister en de man (nieuw), de aap en de schildpad (mogelijk een nieuwe combinatie). 241 We hebben in deze gevallen te doen met scènes uit het alledaagse leven, of het kan gaan om uitbeeldingen die zijn gevoed door eerdere, soortgelijke combinaties, zoals de populaire reeksen van paren in het dagelijks leven en het gedrag tussen verschillende dieren uit de fabelliteratuur.
Appendix: Cats’ emblemen als bron: enkele voorbeelden van navolging en vormen van receptie
Het werk van Cats heeft, direct of indirect, nogal wat navolgers gehad, een indicatie dat zijn werk intensief en gedurende een lange tijd gelezen werd. In de zeventiende eeuw en de eeuwen daarna komt men veel bewerkingen, ideeën en beeldcitaten uit de Sinne- en minnebeelden tegen, niet alleen in de literatuur, maar ook op wandschilderingen in Duitsland, drinkkannen in Denemarken en een uitklapprent met een stamboom van Hollands rundvee, opgenomen in J. le Franc van Berkheys Natuurlyke historie van Holland uit 1805. Het is in deze studie-uitgave niet de plaats al deze navolgingen te inventariseren, maar een aantal ervan wil ik kort noemen. 242
Wanneer men spreekt van navolgers van Cats moet men overwegen om wélke Cats het gaat. De drukgeschiedenis laat zien dat de aard en omvang van de edities sterk uiteenlopen en omdat een embleem bij Cats een ingewikkeld geheel vormt, komen er verschillende typen ontleningen voor. Dit kunnen tekstplaatsen zijn, iconografische bijzonderheden of citaten die hij heeft gebruikt. Hierdoor kan er sprake zijn van ontleningen aan Cats zelf, maar ook aan door hem geciteerde of bewerkte auteurs. Men zou daarom de volgende vormen van navolging kunnen onderscheiden. Een kopie : wanneer er een relatie is van (nagenoeg) één op één; een citaat : één of meerdere elementen blijven behouden, andere worden aangepast, waarbij het uitgangspunt herkenbaar blijft; een bewerking : de uitgedrukte gedachte of het gebruikte beeld is hetzelfde, maar in een ander jasje; een toespeling : de navolging is slechts zijdelings en een verband is mogelijk, maar hoeft niet aanwezig te zijn. Meestal worden navolgingen niet vermeld, een enkele keer benadrukt en dan -naar het zich laat aanzien- niet zelden als 'Spielerei' uitgebuit.
De voorstellingen, al dan niet voor de gelegenheid in overeenstemming gebracht, verschijnen in liedboekjes, op losse bladen, op kinderprenten en op tegeltjes. Het is doorgaans wel erg moeilijk uit te maken hoe dicht zo'n navolging bij de oorspronkelijke bron staat en of de betekenissen die Cats aan het motief heeft toegekend, zijn overgedragen, zeker wanneer de teksten achterwege blijven. Hetzelfde speelt als de iconografie van de prenten parallellen heeft binnen de toegepaste kunst en de schilderkunst. 243
Enkele voorbeelden. In 1663 vervaardigde Samuel Halvor Søn, zoon van de bekende houtsnijder Halvor Andersen Fanden, een indrukwekkende esdoornhouten kan met vier reliëfs: een zeemeermin met een gitaar, Cupido die een leeuw blinddoekt, een os met muzikanten, evenals een spin die een slang aanvalt. De laatste drie zijn rechtstreekse navolgingen van Cats' prenten (nr. c162710, c162719, en c162737 ). Op de kan, die zich thans in het Kopenhagens Nationalmuseum bevindt, zijn niet alleen de composities van de gravures nauwkeurig gekopieërd, maar ook de motto's overgenomen (zie afb.
Alciato had een dergelijke vorm van ontlenen aan de emblematiek door de toegepaste kunst reeds voorgesteld in een brief aan de uitgever Francesco Calvo en het is precies dit gebruik dat Alciato ertoe aanzette zijn epigrammen emblemen te noemen: '[...] Ik geef in elk epigram een beschrijving van iets, ontleend aan de geschiedenis of natuur [natuurlijke historie], zodanig dat het iets aardigs betekent, en waar schilders, goudsmeden en metaalgieters objecten naar kunnen maken die we badges noemen en die we aan onze hoeden bevestigen of anderszins als handelsmerk gebruiken [...].' 245
W. Harms en H. Freytag hebben in drie Duitse kastelen en buitenverblijven de verwerking van een groot aantal zeventiende-eeuwse embleemprenten, waaronder enkele van Cats, in kaart gebracht. Het is verrassend de schilderijtjes naar de prenten in series onder en naast elkaar te zien. Talrijke emblemen zijn hier tot reeksen imprese gemetamorfoseerd. Prikkelend is ook in dit geval de vraag in hoeverre de navolgingen (hier 'Bildzitate' genoemd), de vroegere interpretatie of interpretaties hebben meegenomen. Wanneer particulieren dergelijke programma's in hun huizen laten aanbrengen, mag men verwachten dat de betekenissen worden gekend en dat bezoekers ze kunnen herkennen. Ongetwijfeld hebben ze mede gediend als prikkeling tot conversatie en het uitlokken van commentaar. 246
De contrareformatorische verzamelbundel Amoris divini et humani antipathia (1629) bevat vele bewerkingen van Cats. Initiatiefnemer en uitgever van de bundel was Michiel Snijders. Het gaat te ver, althans picturaal, om hier van kopieën te spreken. Toch verloochent de afkomst zich niet. Cats' boek heeft immers niet alleen voor de gravures als vertrekpunt gediend, maar ook de Latijnse teksten zijn voor een belangrijk deel overgenomen. Zo dringt Cats binnen in het discours van wat men later (te algemeen) de jezuïetenemblematiek is gaan noemen. De goddelijke liefde, Amor divinus, heeft in de meeste gevallen de plaats ingenomen van het zoontje van Venus.
Het werk verscheen voor het eerst in 1626, toen nog met als titel Amoris divini et humani effectus varii sacrae scripturae sanctorumque P.P. sententiis ac Gallicis versibus illustrati. In deze editie (met alleen Latijnse en Franse verzen) vinden slechts twee emblemen aansluiting bij Cats' Sinne- en minnebeelden. Drie jaar later wordt het boek uitgebreid tot drieëntachtig emblemen en heet dan, zoals gezegd, Amoris divini et humani antipathia. Er is telkens sprake van de liefde van de mens tot God, uitgebeeld of aangewezen door de goddelijke liefde. In de bundel houdt de goddelijke liefde de mens, of de menselijke ziel, allerlei stichtelijke boodschappen voor en Cupido wordt in malam partem uitgebeeld. Deze weg tot religieuze liefdesemblematiek had Vaenius al vrijgemaakt door in 1615 zijn Amorum emblemata om te werken tot Amoris divini emblemata .
Philippe de Vilers, een capucijner monnik die als kloosterling de naam Ludovicus van Leuven droeg, was medeverantwoordlijke voor de teksten. Rijmwoorden uit de Franse bijschriften bij Cats komen in die positie terug in de Franse bijschriften van Amoris divini : de ene keer worden Cats' woorden instemmend gevolgd en andere keren worden ze getransformeerd om ze zo goed mogelijk binnen het thema van het boek te laten passen. Of de afkorting Cat. in de marge de toenmalige lezers meteen op het spoor hebben gezet naar de werkelijke bron van de emblemen, valt te betwijfelen. De prenten zijn weinig oorspronkelijk, ze gaan behalve op Cats, terug op Herman Hugo's Pia desideria en op prenten in het werk van Daniel Heinsius. 247
In totaal zijn er eenentwintig picturale ontleningen aan de Sinne- en minnebeelden, waarbij Snijders en De Vilers vijftien motto's uit het Nederlands en vijf uit het Frans hebben aangehaald. Varianten zijn bijvoorbeeld de vervanging van een schildpad door een hert en aanpassingen zoals een vergiliaanse versregel, gekerfd in een boom, waarvoor het opschrift 'Amor meus crucifixus est' in de plaats is gekomen. Het is mij niet gelukt een systeem te ontdekken in de keuze van de navolgingen. 248
Aan het begin van de achttiende eeuw is het de rooms-katholieke Willem den Elger (ca. 1679-1703) die de prenten uit Amoris weer zal interpreteren als zinnebeelden van profane liefde. In totaal gaat het om zestien bewerkingen van Cats met zeer veel toevoegingen uit met name de Italiaanse en Franse literatuur. Den Elger was doctor in de rechten en vertaalde enkele treurspelen uit het Frans. Wat we over hem weten, staat in de biografie die voorafgaat aan de uitgave van zijn Gedichten uit 1726. Den Elger komt ervoor uit dat Cats aan de basis van zijn bundel ligt en in bijna in alle gevallen vermeldt hij hem. In zijn bewerkingen citeert hij de Nederlandstalige verzen van 1627 (of later). 249
Antoon van Bourgoingne (ook wel Antonius a Burgundia, Antoine de Bourgogne (?-1657)) genoot zijn opleiding bij de jezuïeten in Brugge alwaar hij zijn licentiaatsgraad behaalde in de theologie en de rechten. In 1636 werd hij aartsdiaken en in 1651 deken van het kapittel van de kathedraal van Brugge. 250 251 Hij publiceerde in 1631 te Antwerpen Ghebreken der tonghe ende middelen om die te verbeteren en in hetzelfde jaar verscheen tevens een Latijnse uitgave, onder de titel Linguae vitia. De prenten zijn gestoken door J. Neefs en A. Pauwels naar ontwerpen van A. van Diepenbeek. In totaal zijn er drie navolgingen van Cats. 252 Verder geeft Johannes à Castro (Jean van der Borcht), dichter en minderbroeder te Antwerpen in zijn in 1694 verschenen Zedighe Sinne-belden [sic] ghetrocken uit den ongheschreven boeck van den aerdt der schepselen één rechtstreekse ontlening aan Cats, echter zonder hem te noemen. Hij varieert hier op embleem c162708 (zie afb.
Emblemen die aan de Sinne- en minnebeelden verwant zijn, vindt men voorts (nogmaals, er zijn ontegenzeglijk meer navolgers) onder andere in: Openhertighe herten. S.l., s.a.; 254 Guillaume Hesius, Emblemata sacra de fide, spe, charitate. Antwerpen 1636; Ernst Christoph Homburg, Schimpff- und ernsthaffte Clio ... S.l. 1638 én editie Jena 1642; 255 Henricus Engelgrave, Caelum empyreum in festa et gesta sanctorum ... Köln 1668-1670; 256 Johann Michael Dillherr, Himmel und Erden. Das ist: Ungleiches Sinnen und Beginnen derer, so Gott und auch derer, so die Welt lieben ... Nürnberg 1674; 257 [Henri van Offelen], Devises et emblemes anciennes et modernes, tirées des plus celebres auteurs ... Par les soins de Daniel de la Feuille. Amsterdam 1695 258 en M. Pallavicini, Devises & emblemes d'amour ... S.l. 1696. 259
Van Goossen van Vreeswyk is bekend dat hij doorging voor een vooraanstaand chemicus en metaalkenner. Waarschijnlijk was hij een volgeling van Johann Rudolf Glauber die in het midden van de zeventiende eeuw in Amsterdam een hermetisch genootschap had opgericht. In vier alchemistische bundels die Van Vreeswijk maakte -zij verschenen tussen 1672 en 1676 te Amsterdam- dienen embleemprenten van Cats als bron voor een groot deel van de gravures. De vorm van de prentjes maakt duidelijk dat de alchemist niet een vroege maar een latere uitgave van de Sinne- en minnebeelden heeft bewerkt. Van Lennep, de samensteller van een overzichtswerk over de alchemie, kent de herkomst van de prenten niet, wanneer hij opmerkt: 'Deze niet erg verfijnde, maar originele emblemata zijn bezaaid met ontelbare chemische tekens die een identificatie van alle details mogelijk maken. Van Vreeswyk geeft op die manier een welbepaalde betekenis aan elke onderdeel van een hand, een lichaam, een labyrint, een toren enzovoorts.' De illustraties laten zien dat Van Vreeswyk praktisch geen detail ongemoeid liet. 260
De Utrechtse Universiteitsbibliotheek bezit een convoluut van de vier bundels. Behalve negenentwintig embleemprenten, gebaseerd op die uit de Sinne- en minnebeelden, zijn hierin ook bewerkingen opgenomen afkomstig uit Cats' Maechden-plicht. Typische toevoegingen zijn een mannetje naast de kerktoren ( Proteus, nr. XXIX; zie afb.
In 1705 verscheen te Amsterdam Symbola et emblemata, een boek vervaardigd in opdracht van tsaar Peter de Grote. Dit werk werd later onder meer in een bewerking van Hermanus van den Burg onder de titel Verzameling van uitgekorene zin-spreuken en zinnebeeldige printvercieringen op de markt gebracht. Tussen de verzameling van achthonderdveertig prentjes zit een aantal navolgingen uit Cats' Sinne- en minnebeelden, hier in de vorm van kleine medaillons die telkens per zes op één pagina staan. 262 Verder komen drie achttiende-eeuwse prentnavolgingen voor in De leermeester der zeden, vertoont in Horatius zinnebeelden. De bewerking van de verzameling wordt toegeschreven aan Anthonie Janssen. 263 264
Een definitief antwoord wie op wie varieert, zal vaak uit moet blijven. Dat maakt de zoektocht er overigens niet minder aangenaam op. Te verwachten valt dat met name op volks- en kinderprenten vele emblematische voorstellingen, ook van Cats, hun bestaan hebben voortgezet. Motieven duiken op, houden een tijdje stand en verdwijnen, en niet altijd hoeft de betekenis op voorhand vast te liggen.
Cats is ook in het zeventiende-eeuwse Engeland bewerkt. In The hierarchie of the blessed angels ... (London 1635) schreef Thomas Heywood negen lange hoofdstukken over de krachten en deugden van de engelen. Aan het eind van elk hoofdstuk volgt, voorafgaand aan een slotmeditatie, een 'Emblem', dat telkens een bewerking blijkt te zijn van een van de embleemteksten van Cats. Heywoods bewerkingen functioneren iedere keer als een samenvatting van het voorafgaande tractaat. Na een korte beschrijving van de prent geeft hij de door Cats aangehaalde citaten (met zo nu en dan nogal wat toevoegingen) en voorts de Latijnse gedichten uit de derde of tweede afdeling; een enkele keer gedeeltelijk. Op de gedichten volgen vertalingen -hier naar het Latijn- die Heywood niet ten onrechte parafrases noemt. 265 Drie bewerkingen uit de Sinne- en minnebeelden belandden in de negentiende-eeuwse kinderliteratuur van Margaret Gatty. 266 267
Samenvattend kan men stellen dat voorzichtigheid geboden blijft. Als Cats zich heeft gebaseerd op voorgangers, kunnen vermeende Cats-imitatoren diezelfde voorgangers ook hebben gekend. En verder kan een navolger natuurlijk weer op zijn beurt een navolger imiteren; een letterlijk motto is een sterke indicatie, maar in feite alleen wanneer het in combinatie met eenzelfde type voorstelling optreedt. Vele motto's zijn spreekwoorden, bijbelse toespelingen of klassieke citaten en die liggen voor elke emblematicus in zekere zin voor het oprapen. Het is juist de combinatie van woord en beeld die de doorslag zal geven. Een intrigerende vraag is of Cats in zijn drievoudige uitleg bij één prent is nagevolgd, maar opvallend genoeg zijn er hiervan nog steeds geen voorbeelden aangetroffen.
Weinig of geen onderzoek is gedaan naar de om verschillende redenen catsiaans genoemde dichters Jan Harmensz Krul, Michiel de Swaen, Johan van Someren, Cornelis Udemans, Jan van Nyenborch, Jan Schaep en Jacob Coenraedsz May-vogel. Met uitzondering dan van iemand als Poirters. De Oisterwijkse jezuïet noemt de Zeeuw wel als voorbeeld, al ziet hij als emblematicus de prenten meer als aanzet, als uitgangspunt, om er zijn enorm uitvoerige proza-uitleggingen aan te koppelen, terwijl Cats tijdens het emblematiseren het verband blijft leggen met de picturae. 268
Een van de vroege reacties op de ontvangst van Cats, namelijk uit 1644, geeft Jan de Brune de Jonge in Wetsteen der vernuften, oft bequaem middel, om van alle voorvallende zaken, aardighlik te leeren spreken :
Ik hoorde onlanx de boeken van Heer de Raad-Pensionaris Cats, de Bibel des jeugts noemen. Gewisselik zijnder honderden van jonge lui, dewelcke die schriften neerstiger doorneuzelen, dan zy de heilige blâren doen.
En iets later zinspeelt ook Joannes Six van Chandelier in dezelfde bewoordingen op Cats. In zijn Poësy (1657) dicht hij:
Nu geld Naso, of Katullus,Heliodorus of Tibullus,
En de bybel van de jeughd
Sleipt de sinnen, tot die deughd. 269
Van iemand die zo populair is geweest, hoeft het geen verbazing te wekken dat hij veel invloed heeft gehad. Dat gold ook lange tijd later. Edmund Malone, de biograaf van Sir Josuah Reynolds (1723-1792), vermeldt dat de schilder als jongetje Cats' embleemprenten natekende van een uitgave die de overgrootmoeder van zijn vader had meegebracht naar Engeland: 'The young artist's first essays were made in copying several little things done by two of his elder sisters [...] and he afterwards (as he himself informed me) eagerly copied such prints as he met with among his father's books, particularly those which were given in the translation of Plutarch's Lives, published by Dryden. But his principal fund of imitation was Jacob Cats' book of Emblems, which his great grandmother by the father's side, a Dutch woman, had brought with her from Holland.' 270 271
Tobias van Westrheene, ten slotte, publiceerde in 1864 onder de titel Jan Steen, historisch-romantische schetsen een 'voorstelling van het leven en de zeden der eeuw van Jan Steen'. Daarin valt op hoe vaak zegswijzen uit het werk van Cats, waaronder motto's uit de Sinne- en minnebeelden, als leidraad voor de gezinsleden van de familie Steen voorgesteld worden. 'Buyten gesont, binnen gewont', 'Dwangh leert sangh', 'Lieven doet leven' en 'Geen boom en wast op eenen dagh' maken er deel uit van de dagelijkse conversatie. Het verweven van deze uitdrukkingen van Cats in een dergelijke historische roman zal versterkend hebben gewerkt op de later telkens weer vermelde overeenkomst tussen het werk van de schilder en de dichter. 272
Karakterisering bundel
De geïntendeerde lezers en potentiële kopers
Informatie over de lezers en kopers van de bundel is voor een deel uit de teksten zelf en deels uit externe gegevens te verkrijgen. Naast de direct aangesprokenen weerspiegelen de uitgaven die in de loop van de tijd zijn verschenen tot op zekere hoogte de maatschappelijke gelaagdheid van het publiek.
De in het boek herhaaldelijk toegesproken 'verstandige', 'gunstighe' en 'vernuftige' lezer, of lezer zonder meer, blijft zeer algemeen, evenals het weinig bepaalde 'Gij' ('Ghy daerom wieje zijt, die wenst te zijn gherust') en 'mens' ('o mensch'). Hetzelfde geldt voor constructies als 'Letter op die't aengaet' en de neutrale slotregel van de voorrede: 'Leest dan, wie ghy zijt'. Deze formuleringen beogen een ruime lezersgroep. 273
Daarnaast zijn er ook iets specifiekere aanspreekvormen en men kan in de Sinne- en minnebeelden een aantal categorieën van aangesprokenen onderscheiden, die voor een deel parallel lopen aan de drievoudige opzet van de bundel. Tegenover hen slaat Cats soms een waarschuwende of vermanende, dan weer een adviserende of uitleggende toon aan. Zo nu en dan lijkt het of de schrijver converseert met zijn lezers -iets wat bij Roemer Visscher ook voorkomt- en van vele voorbeelden, anekdoten en gedenkwaardige uitspraken die te berde worden gebracht, kan men zich voorstellen dat ze naast het bieden van lering en vermaak, tevens fungeerden als conversatiestof. 274
In de eerste afdeling neemt de jeugd de belangrijkste plaats in: 'Comt siet hier, soete jeugt'; 'Waret niet beter, o soete jeucht' en 'Vermijt u, domme jeught'. Voorts, meer in het bijzonder, de jongeman en de vrijer in: 'Jongh gesel'; 'Ghy, die een frissche maeght uyt reyner minne dient'; 'Jonge lieden, leert door Venus garen breken' en 'Maer hoort eens vrijers hoort, en vry de les onthout'. Daarnaast wordt ook tot het meisje, de maagd en vrijster expliciet het woord gericht: 'O teere maeght'; 'Ghy, die nu zijt gevrijt, begint een ander leven'; en 'Teer spruytje, jeugdich hout, ick bidde weest te vreden'. Cats had zich bovendien al in een speciaal opdrachtgedicht gewend tot de jonge (huwbare) vrouwen van Zeeland.
Vanzelfsprekend ontbreken de ouders niet. Zij figureren in de middelste afdeling steeds wanneer er trouwlust in het spel is of wanneer het over huwelijkse zaken gaat: 'Soo u dochter dese daghen, Is gheworden yemants vrou'; 'Ghy daerom letter op, en hout de vrijster uyt' en: 'U dochter heeft een ey in haren schoot genomen'. Ook wordt er aandacht geschonken aan de opvoeding van hun kleine kinderen.
Verder zijn er de talrijke vertrouwelijke en intieme aanspreekvormen, zoals Lieve, vrienden en gezellen, meestal in de vorm van een uit- of aanroep: 'Ey lieve!'; 'Ey siet eens, vrienden, siet'; 'Vriendinne kent u selfs'; 'Neemt, vrienden, op u selfs, en op u saken acht' en 'Ghesellen, so ghy wenscht van druck te zijn bevrijt'. Deze en verwante zinsnedes staan over het algemeen in een context waar bemoedigende woorden worden gesproken of waar Cats hoopt op een onvoorwaardelijke instemming met zijn zienswijzen.
De schrijver spreekt ook, en dan met name in de derde afdeling, tot God, de christen en de ziel : 'En laet, o God, mijn deel niet inde werelt zijn!'; 'Wel aen dan, wie ghy zijt, ghy Christelijck ghemoet'; 'Christen mensch' en 'Weerde ziel, verlaet den ouden mensch'. Mensen op oudere leeftijd wordt voorgehouden zich niet in te laten met zaken die bij de jeugd horen, zoals verliefdheden, want die zijn schadelijk en schandelijk. Zij dienen ingetogen en godvruchtig te zijn en zich met ernst voor te bereiden op de naderende dood.
Kortom, Cats richt zich tot een breed publiek waarin diverse leeftijdscategorieën worden onderkend: de verliefden tijdens hun adolescentie en hun voorhuwelijkse periode, de verstandigen op middelbare leeftijd binnen het gezinsleven en de samenleving, evenals de serieuze ouderen die zich voornamelijk bezighouden met wijze raad en godsdienstige bezinning. Dit brengen ook de lofdichten naar voren. De drempeldichter Jacob Luyt bijvoorbeeld, moedigt uitdrukkelijk de verschillende lezersgroepen aan de bundel ter hand te nemen. Hij spreekt eerst tot het 'jeughdich Volck, in't minnen onervaren', daarna tot het
ghesetter Volck, die met verstant end' reden,Naer wijsheyts Even-naer, dijn paden wilt betreden,
en hij richt zich vervolgens tot de gelovige lezer:
o heylich Volck, ghenomen uyt veel volcken,Die steets, met hert end' sin, gaet dringhen door de wolcken,
Tot in den Hemel toe, die 't werelts Doen veracht.
Wel wordt de godsdienstigheid, begrijpelijk, losgekoppeld van een leeftijd; vandaar dat Luyt hier het neutralere woord 'volk' gebruikt. 275 Gelet op de algehele opzet en de gekozen aanspreekvormen zouden eigenlijk alle drie de leeftijdsgroepen met hun specifieke gerichtheden zich in het boek terug moeten kunnen vinden.
Niet alleen in Cats' opdrachtgedicht aan de Ionck-vrouwen (r. 131-132), ook in het inleidende 'Lier-dicht' van de anonieme emblematische Jeucht-spieghel uit 1610 worden de jongelui ervoor gewaarschuwd zich niet al te zeer te laten leiden door hun lusten. Deze bundel wordt in 1617 uitgebreid en krijgt dan als titel Nieuwen ieucht spieghel. 'Ter eeren van de jonge dochters van Nederlant' staat dan op de titelprent en de opdracht is tot hen gericht. De prentbijschriften in deze verzameling zijn uitgesproken moraliserend. 276
Vergelijkbaar is ook de teneur in het voorwerk van D.P. Pers' Bellerophon uit 1614. De opdracht luidt hier: 'Des dichters aenradinghe totte Eerlijcke Wetenschappen, aen de Nederlantsche Ionkheyd' en het gedicht zet als volgt in:
O Ieugd! o Wulpsche Ieugd! die heel sich gaet begevenOm naer u dertle lust te krommen 't buyghsam leven,
Laet af dees ydle vreughd, en dees brood-dronckenheyd,
Die u gedweegh gemoed gevangen henen leyd.
Pers biedt zijn jonge lezers het volgende alternatief:
Wendt u verstand en sin tot Goddelijcke saecken,Soo sult ghy alleenskens tot het rechte wit geraken.
Uitzonderlijk is het dus niet dat Cats op vrolijke noten ernstige laat volgen. Hij ging er blijkbaar wel van uit dat de kooplustige en koopkrachtige jeugd (de jeunesse dorée ), die zo verzot was op boeken waarin Cupido een hoofdrol vervulde, overgehaald moest worden. 277
Doordat in de bundel diverse levensfasen van de mens een plaats krijgen, zal een behoorlijk groot publiek er ook veel herkenbaars hebben gevonden. De bevolkingsgroepen die zijn weergegeven op de prenten vormen een afspiegeling van de verschillende leeftijden én van de maatschappelijke lagen: van jong tot oud en van hoog tot laag. Zij geven niet alleen aan dat het boek over hen gaat, maar ook dat ze er behartenswaardige zaken in kunnen vinden. Daarbij zal de bewust gehanteerde, begrijpelijke, stijl een gunstig effect hebben gehad op de omvang van het publiek, dat telkens een afgeronde uitleg gepresenteerd krijgt en niet zelf op zoek hoeft naar mogelijke betekenissen of verbanden. De pedagogische, filosofische en stichtelijke overwegingen worden helder en ondubbelzinnig aangeboden. Want als er bij Cats al sprake is van duisterheid dan is die erg kortstondig. Hij streeft inzichtelijkheid ofwel verstaanbaarheid ( perspicuitas ) na en stelt zich dienstbaar op. 278 Er zijn amper ingewikkelde combinaties van betekenisdragers binnen de picturae en van lexicografische of grammaticale labyrinten kan men evenmin spreken. De lezer, ook de minder geschoolde, zal daarom weinig problemen hebben met de res picta en res significans. De uitgebeelde zaken en voorvallen, soms licht versluierd, zijn herkenbaar of snel te plaatsen: ze maken deel uit van de ervarings-, belangstellings- of kenniswereld van Cats' tijdgenoten en voor een deel is dat ook voor ons nog het geval.
Toch wil dit niet zeggen dat het dictum 'Cats voor het volk' van toepassing is op de eerste uitgaven van de Sinne- en minnebeelden. Zij zijn nog kostbaar van uitvoering en bevatten toespelingen die uitgaan van lezers met een referentiekader dat uitstijgt boven het gemiddelde. Al eerder werd in dit verband opgemerkt: 'Cats richt zich in de eerste plaats tot de 'haute bourgeoisie', maar het succes van zijn boeken bewijst dat ook andere groepen zijn idealen hebben gedeeld; hier dringen moderne uitdrukkingen als gegoede middenstand, gezeten burgerij en 'upper middle class' zich op.' 279
Het boek leende zich wel om binnen die kringen door lezers met uiteenlopende eruditie op verschillende manieren gelezen te worden. Dit geldt zowel voor de drie talen, voor de afzonderlijke onderdelen in de drie afdelingen, alsook voor de verwijzingen en allusies daarbinnen. Telkens treedt er een wisselwerking op tussen de prent en de betekenistoekennende motto's, bijschriften en citaten. 280 Omdat men na verloop van tijd aan de repeterende drieslag gewend raakt, bestaat de kans dat de lezer vooraf gaat bedenken welke uitleggingen zullen gaan komen, met als paradoxaal gevolg dat hierdoor de spanning, hoe relatief dat begrip ook is, zowel af- als toe kan nemen. Afhankelijk van de kennis en (lees)ervaring worden betekenissen of toespelingen voorzien of opgepikt, en zal een (onverwachte) toepassing van een motief worden beoordeeld. Een polyglottische bundel -in 1618 geen uitzondering binnen de emblematiek- kan vanzelfsprekend een groter en zelfs internationaal publiek bereiken, maar het zal toch vooral de erdoor ontstane variëteit en diversiteit zijn geweest, die meertalige lezers zullen hebben gewaardeerd. 281
Vanaf het midden van de jaren '20 en vooral in de jaren '30 van de zeventiende eeuw verschijnen er beknotte edities die voor grotere bevolkingsgroepen toegankelijk en bereikbaar worden. Citaatloos, met alleen de Nederlandse teksten en in een goedkope, soms zelfs onbeholpen, uitvoering; de prenten worden kleiner en eenvoudiger. 282 Na verloop van tijd is er voor elk wat wils: voor de maatschappelijke bovenlaag en voor de sociaal lager geplaatsten. Pas dan is Cats' aanspreking 'Leest dan, wie ghy zijt', echt mogelijk en van kracht. Van de oorspronkelijke royale en gecompliceerde opzet is in de meeste gevallen weinig meer te bespeuren. 283 Met de komst van Alle de wercken in 1655 wordt die vroegere vorm weer hersteld.
Opbouw, karakter, functie. Hoe emblematiseert Cats?
- De structuur van de bundel
- ‘Dit soude misschien niet qualicken passen ...’ Proteus 1627, embleem XIII.B.6.
- Besluit
De structuur van de bundel
Men kan zich afvragen of er in de ordening: een onderliggend retorisch of moralistisch discours is; picturale (of picturaal-associatieve) opeenvolgingen zijn; (tevens) sprake is van reeksen van bronnen. Met andere woorden, bestaat er een verband tussen de opeenvolgende embleemprenten of de emblemen als geheel? Is er wanneer men de bundel beschouwt vanuit het perspectief van de auteur in dit opzicht een ordeningsprincipe te onderkennen, en hoe zal de lezer deze mogelijke structuur ervaren?
Voordat ik op deze vragen inga, moet gewezen worden op het verschil in opzet tussen de bundel Silenus uit 1618 en Proteus uit 1627. Aanvankelijk lag in Silenus de nadruk op de drie afdelingen en dus op de levensfasen van de mens, wat voor een belangrijk deel weerspiegeld werd in de drie titelprenten. Wanneer later het geheel in elkaar wordt geschoven, volgen de tweeënvijftig emblemen elkaar in een zich herhalende drieslag op. In zekere zin is de titelprent van Proteus dan misleidend vanwege de uitzonderingspositie die Cupido erop inneemt, gezeten op een troon in het hart van de voorstelling. Rechtvaardigheid en Geloof staan geheel buiten het centrum en zijn onderdeel geworden van de cartouche). Binnenkomer is en blijft toch de liefde (wat natuurlijk ook in de opzet van de afzonderlijke emblemen het geval is) en dat zal ongetwijfeld mede zijn ingegeven door commerciële overwegingen. Een dergelijke blikvanger verkoopt nu eenmaal goed. Cats verbond de scherts, geestigheid en de fraus -gedachte (dat wil zeggen die van het bedrog) ook juist met de liefde in het vroegere voorwoord dat hier ongewijzigd gehandhaafd bleef.
Sommige embleemboeken werden ingericht als loci communes -verzamelingen waarbij werd uitgegaan van een ordening op -humanistische- rubrieken. Vanaf 1548 werd Alciato's Emblematum liber gegroepeerd op onderwerpen en gemeenplaatsen. Initiatiefnemer was de uitgever Guillaume Roville die de bundel structureerde aan de hand van de rubrieken 'Deus sive religio virtutes', waaronder Fides, Justitia en Concordia (Geloof, Rechtvaardigheid en Eendracht), en 'Vitia', waaronder Stultitia, Avaritia en Gula (Dwaasheid, Hebzucht en Gulzigheid). Daarna volgde een reeks algemene categorieën zoals Natura, Princeps en Matrimonium (Natuur, Vorst en Huwelijk), met als laatste groep de Arbores (Bomen). Een jaar later verschenen twee Franse uitgaven waarbij de vertaler Barthelémy Aneau een belangrijke rol speelde. 284 Vóór die tijd was er voor de lezer nauwelijks samenhang in de bundel te ontdekken. De volgorde die Alciato aanhield, was die van de Anthologia Graeca, waarop veel epigrammen waren gebaseerd.
In P.C. Hoofts Emblemata amatoria (1611) kan men een petrarkistisch discours onderkennen, 285 terwijl in Vondels Gulden winckel (1613) de vierenzeventig ter sprake gebrachte geschiedenissen ( exempla ) en eigenschappen deels door de voorgestelde persoon, deels door hun moraal en deels door hun overeenkomstige bron met elkaar worden verbonden. Maar er zijn ook emblemen die elkaar toevallig opvolgen. 286 In Roemer Visschers Sinnepoppen (1614) zijn enkele aaneenrijgingen, zogeheten catenatio, te onderkennen: thematisch verbonden, in de vorm van dierenreeksen en (of) ontleend aan een gemeenschappelijke bron. 287
Bij een nadere beschouwing kan men in de Sinne- en minnebeelden geen strakke, volgens selectiecriteria opgezette, volgorde terugvinden. Hoewel Cats binnen de afzonderlijke emblemen ruimschoots gebruik maakte van citaatverzamelingen, die op thema waren gegroepeerd, is van een echte ordening op loci communes geen sprake, en een duidelijke lijn volgens welke de emblemen elkaar (min of meer dwingend) opvolgen, tekent zich niet af.
Slechts één keer koppelt Cats twee emblemen expliciet aan elkaar. In de uitgave van Silenus uit 1618 tekende hij bij het embleem over de zee-lamprei aan: 'Merckt dat dit sinne-beelt vast is aen 't voor-gaende.' 288 Het betreft hier een variatie op een thema: zoals de schildpad eeuwig zijn schild draagt en de lamprei voortdurend boven water wordt beschenen door de zon, zal de verliefde de gloed en vlam der liefde overal met zich mee dragen. De schakel blijft dus beperkt tot de amoureuze duiding; een zwakke, visuele, echo is er in een zwemmende vis en in de schepen op de achtergrond van de prent. Dat Cats de lezer slechts in dit ene geval op een koppeling opmerkzaam maakt, impliceert volgens mij dat hij er niet van uitging dat die een dergelijk verband op voorhand ook elders zou leggen.
Een zekere vorm van variërende herhaling wordt niet geschuwd, zowel visueel, thematisch als wat betreft de ontlening en/of overlevering, al laten de categorieën zich niet altijd scheiden:
Visueel (en inhoudelijk) : de personen en dieren zijn afwisselend verspreid over alle tweeënvijftig prenten opgenomen en zo nu en dan komt een serie (van drie of meer) achter elkaar voor. 289 Cupido treedt over vijf emblemen vier keer op (nr. IX-XIII) en de wolkenhand zit verdeeld over verschillende plaatsen in hele bundel. Overheersend zijn de uitgebeelde handelingen en activiteiten die worden verricht door mensen (inclusief de hand uit een wolk) en het typische gedrag van dieren.
De embleemprenten c162737 en c162738 zou men associatief op kunnen vatten als elkaars pendanten: de prikkende naald van de borduurster kan de ijver verbeelden, terwijl de stekende angel van de spin de vadsige slang bestraft. Verder is de weinig verfijnde doedelzak van c162742 misschien te beschouwen als contrast met de zo nobele luit op embleemprent c162743. Tenslotte volgt op een piramide een prent met het dode lichaam van een man, en hierop weer een vlinder die metamorfoseert uit een levenloze cocon ( c162750, c162751 en c162752 ). Afgezien van dit laatste voorbeeld zijn de koppelingen echter niet erg vanzelfsprekend.
Thematisch : De amoureuze thema's zijn onder te verdelen in drie groepen: petrarkistische gedachten over de aard, werking en kracht der liefde; oproepen tot eerbaarheid, ingetogenheid en matigheid; en de beschouwing van de liefde als opstap tot het huwelijk. In de eerste gaat het om de effecten van de liefde en (de gunst van) de geliefde op de minnaar, in termen van aantrekking-afstoting; slavernij-vrijheid; lijden-genot en koel-vurig; in de tweede om de beheersing in al haar facetten en in de derde om de consequenties van het vrijen en het doel van de liefde, met als aanmoediging -tijdig- te trouwen. Al deze aspecten worden in een willekeurige volgorde gepresenteerd.
Hetzelfde geldt voor de thema's in de tweede afdeling. Ook die zijn uitgesmeerd over de bundel en ook hier vervalt Cats in herhalingen, zonder dat er echte patronen zichtbaar worden. De behandelde onderwerpen zijn terug te voeren op de begrippen matigheid, voorzichtigheid, waakzaamheid, wijsheid, rechtvaardigheid, standvastigheid, naastenliefde, vriendschap en tevredenheid. Aan de andere kant wordt er gewaarschuwd voor het scala aan ondeugden dat hiertegenover staat: kwaadsprekerij, schijn, bedrog, domheid, afgunst, onachtzaamheid, hoogmoed, zelfgenoegzaamheid, hebzucht en eerzucht. Verder gaat het om zaken als het belang van een goede opvoeding en de juiste huwelijkse aanpak.
Binnen de derde afdeling is er evenmin sprake van een bindende structuur. Nu zijn het voornamelijk christelijke deugden en ondeugden, en de aard en werking van het geloof waarop meer dan eens wordt ingegaan. Sleutelbegrippen zijn ootmoed, lijdzaamheid, liefde, godsvrucht; en besproken kwesties: het overtuigd belijden, de geleidelijke groei in het geloof, het voorbereiden op de dood en de afkeer van het werelds genot en van de zonde, het weerstaan van de listen van de duivel, het verkeerd uitleggen van de Schrift evenals natuurlijk de zegeningen van het ware geloof, de gelukzaligheid, verlossing en vernieuwing van de christen. Het enige patroon dat hier valt te ontdekken, is wederom dat van de repeterende afwisseling.
Ontlening (bronnen) en overlevering. Het verhaal wordt voorspelbaar: de literaire en emblematische ontleningen lijken niet in een doelbewuste volgorde te zijn geplaatst. Verwerkingen van (vooral) Plinius, Plutarchus, Cardanus, Lipsius, Martialis en Seneca, en van emblematici als Camerarius, De Villava, Visscher en Heinius treft men zonder systeem en verspreid over de bundel aan. Ook het zoeken naar samenhang in de overlevering levert weinig op. Dat Pan (nr. c162705 ) volgt op een aapembleem kan te maken hebben met de klasse waartoe de satyr in de bestiaria werd gerekend. 290 Ook zou men de opeenvolging van het embleem over Pan en dat over de specht (nr. c162706 ) in verband kunnen brengen met de twee overleveringen die er zijn over de ouders van Pan. 291 Maar de kans dat Cats dit soort domino-verbindingen bewust heeft aanbracht en of de lezer die herkende, lijkt me gering.
De conclusie kan zijn dat voor wat betreft de opbouw is gestreefd naar verscheidenheid. 292 Wel is er een (kleine) kop en een staart. Aan de ene kant het openingsembleem met de liefde als allesbeheersende kracht die maakt dat de mens altijd op zoek is naar zijn wederhelft (eventueel te zien in combinatie met de titelprent en met Cupido die voorin de bundel op enkele prenten figureert) en aan de andere kant de dood die gaandeweg het eind in woord en beeld een belangrijkere plaats inneemt. De piramide en het dode lichaam voor het instortende huis leiden de lezer via een contemplatie over het einde van het aardse leven naar de zich tot vlinder ontpoppende rups, symbool voor de vernieuwing en verlossing.
In plaats van een overzichtelijke, coherente, volgorde binnen de bundel is er sprake van een hechte opbouw binnen de emblemen. De onderdelen in het afzonderlijke embleem zijn doorgaans op elkaar betrokken of vormen elkaars pendant, en de strekking is er telkens terug te brengen tot afgeronde thema's. Het boek is in die zin meer verticaal van opzet dan horizontaal, en zo zal het ook gelezen zijn. De lezer van Proteus, die in jo-jo-bewegingen door het boek gaat, wordt niet gedwongen het van voor naar achter door te nemen, maar krijgt een voortdurende afwisseling van thema's gepresenteerd. Afgezien van een enkel mini-clustertje, zijn er geen echte reeksen, geen omlijnde groepen te onderkennen. De bundel biedt eerder een caleidoscopische varieteit, een collectie mengelingen ( miscellanea ). 293 Men kan in feite willekeurig een embleem opslaan en het lezen, enigszins vergelijkbaar met hoe men tegenwoordig vaak bladert, kijkt en leest in bepaalde tentoonstellingscatalogi. 294 Het spreekt vanzelf dat het beeld van het menselijk doen en laten wel steeds completer wordt naarmate men verder in het werk doordringt.
‘Dit soude misschien niet qualicken passen ...’ 295
Anders dan de amoureuze verzamelingen van Heinsius, Vaenius en Hooft heeft Cats' Sinne- en minnebeelden niet meer tot doel voornamelijk speels en concettistisch divertissement te bieden. De veel omvattende bundel van over de driehonderd bladzijden diende niet meer exclusief als een geschenkboek dat blijk gaf van verliefdheid. Daarvoor was het werk te omvangrijk en ook te nadrukkelijk een vat van humanistische, bijbelse en christelijke tekstplaatsen geworden. Toch zijn er aanwijzingen dat heel wat (jonge) lezers en lezeressen niet verder kwamen dan de aanvankelijk nog van de rest gescheiden 'minnebeelden'. Cats zelf zegt althans exemplaren gezien te hebben waarvan alleen het eerste deel beduimeld was:
Wy meynen verstaen te hebben dat by sommige lesers eenige van dese boucken gevonden worden, die, even soo verre als het eerste deel sich verstrect, opte snede al vry wat afgesleten ende ontverwet zijn, maer inde vordere deelen noch versch ende nieu; het welcke wel mochte een teycken wesen dat het eerste deel rakende de jonckheyt ende hare saken, met neerstigheyt mochte doorlesen zijn, maer dat middeler tijt de vordere stucken onghemoeyt ende in haer wesen zijn gebleven [...]. 296
En dat was natuurlijk niet de bedoeling. Vandaar de herschikking die beter doordacht was en waarin nog eens werd benadrukt dat men de bundel moest zien als een verzameling drievoudige emblemen met daarbinnen elkaar logisch en noodzakelijk opvolgende stadia. De amoureuze afdeling moest telkens als opstapje worden beschouwd, als een begin- en niet als eindpunt. 297
Deze gedachte wordt eveneens naar voren gebracht in het 'Ad lectorem'. De verhouding 1:3 is een symbool van één en hetzelfde lichaam dat drie fasen zal doorlopen in de geestelijke vervolmaking:
En dit in alle gevallen onder handhaving van dezelfde prenten. Om andere redenen, maar ook hierom, namelijk om mijzelf en anderen ervan te overtuigen dat de mens (ook al behoudt hij de uiterlijke vorm van zijn lichaam) de innerlijke gaven van de geest moet veranderen en om te laten zien hoe wij van die onstuimige en woelige jeugd tot de bedaarde standvastigheid van de volwassen leeftijd en vandaar met een prijzenswaardige verandering naar de ernstige ouderdom over moeten gaan. 298
Met de in elkaar geschoven afdelingen werd de amoureuze tak onlosmakelijk verbonden met de didactische en religieuze emblematiek en in feite betekende dit het demasqué van de liefdesemblematiek als een op zichzelf staand genre. De opzet van drie-in-één, waarover zo lovend werd gesproken, zal een van de oorzaken zijn geweest voor het succes van het boek.
De amoureuze gedeelten zijn in belangrijke mate te beschouwen als een aangepaste Ars amatoria of Remedia amoris. Herhaaldelijk staan er, evenals bij Ovidius, adviezen en wenken over hoe je het in de liefde kunt en -vooral- moet aanpakken. (Was het niet Apollo in eigen persoon die Ovidius 'adviseur van de schalkse liefde' had genoemd?). 299 En er wordt niet alleen veelvuldig uit Ovidius geciteerd, er zijn zeker zovele toespelingen, vergelijkbare voorbeelden en overeenkomstige stilistische wendingen. Eén keer roept Cats zelfs uit: 'Je hebt geen gelijk Naso!', een extra aanwijzing dat hij op de stoel van de klassieke liefdesraadgever was gaan zitten. 300
Meer dan eens zegt hij, als kenner van het menselijk hart, zich te baseren op wat hij om zich heen ziet: hoe de dingen gaan, wat de luimen van een meisje zijn, waar de valstrikken liggen en wat de gevolgen van erotische geneugten kunnen zijn. Behalve adviezen, zowel voor jongens als meisjes, zijn er dus ook waarschuwingen. Zoals Ovidius zich nadrukkelijk richt tot de jeugd van Rome, richt Cats zich in zijn eerste afdeling én in zijn opdrachtgedicht tot de (Zeeuwse) jeugd. Ten opzichte van 1618 werd de bundel in 1627 enigszins 'ontzeeuwst'; de taal werd Hollandser en een aantal specifiek Zeeuwse elementen verdwenen. 301
De tweede afdeling geeft voornamelijk een staalkaart van algemeen menselijke deugden en ondeugden. Naast feitelijke lering, weetjes, voorvallen en bijzonderheden in de wereld, gaat het hier vanzelfsprekend ook om de les áchter het gebodene. Vondel schreef in zijn gedicht voorafgaand aan Den gulden winckel dat het embleembijschrift 'den zin en leerlyckheyd van 't Beelde' verklaart, en Cats verwoordt deze werking, met een aanroeping tot de ratio, aldus:
Seght doch eens, mijn Vernuft, en helpt ons uytten droom,Leert watter voor een leer, ontstaet uyt dese stroom. 302
De schrijver stapt, sprekend in de ik-vorm, als observator rond (of doet dit voorkomen) en vestigt daarbij de aandacht op bepaalde zaken, licht toe en legt uit. De didacticus Cats doet dat vanaf zijn debuut en hij zal het blijven doen, vooral in de verzameling Hof-gedachten, dat is: Invallen by gelegentheit, of op 't gesichte van boomen, planten, bloemen, kruyden en diergelijcke aerdt-gewassen, verweckt in 't buyten-leven van den schrijver, op Sorgh-vliet en Invallende gedachten op voorvallende gelegentheden. In de Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt neemt hij iets in ogenschouw en peinst dan: 'Ick moet uyt dit bedrijf een goet bedencken trecken.' 303 Dat 'bedrijf', daar gaat het de emblematicus om, betreft vooral natuurlijke aangelegenheden. Het zijn drijfveren en bijzonderheden die in het gedrag van mens en dier besloten liggen, vertrouwde handelingen, of (wonderlijke) processen die zich in de natuur afspelen, waarin zich de goddelijke wet en het heilsplan openbaren. In feite kan alles in de geschapen wereld hiertoe dienen, want alles draagt een betekenis. Zoals Roemer Visscher in zijn programmatische openingsembleem van de Sinnepoppen al aangaf, is alles immers vervuld van God: 'Iovis omnia plena' (afb.
Uit de ons omringende wereld zijn lessen te trekken en de voorgestelde figuur -en daarmee indirect ook de lezer- komt dikwijls oog in oog met een emblematisch geladen object, zelf tot de oplossing. Zoals de onteerde vrijster, staande voor een omgehakte cypres, zich realiseert:
Nu overlegh ick vast waer op dit is te duyden,En watmen leeren mach van boomen ofte kruyden;
En siet! als ick ter deegh ontsluyte mijn verstant,
Soo ben ick even self, gelijck als dese plant:
Maer waerom dus bedeckt? ey! laet ons klaerder spreken,
Ick wil aen dese plaets ontdecken mijn gebreken [...]. 305 306
Samen met de lezer komt zij zo tot een onthulling van het verhulde, in dit geval de eigen tekortkomingen. Niet als bij donderslag maar gefaseerd, want de ervaring leert dat veel zaken beter tot hun recht komen als ze enigszins versluierd zijn. In de woorden van Cats: 'De bevindinghe leert ons dat veel dingen beter aert hebben alse niet ten vollen gesien, maar eeniger-maten bewimpelt en overschaduwet ons voorkomen.' 307
Hij gebruikt in zijn emblemen, er werd hierboven al eerder op gewezen, ook natuurlijke, dat wil zeggen alledaagse, uitdrukkingswijzen, zowel in woord als in beeld. Hiëroglyfische- of fantasievoorstellingen komen op de gravures niet voor en met uitzondering van Pan die een vuur omarmt (nr. c162705 ), de riviergod Alphaeus (nr. c162723 ) en de Dood die een krokodil berijdt (nr. c162746 ) zijn er geen mythologische of allegorische uitbeeldingen. Over de reikwijdte van een aldus vormgegeven ethica merkte Montaigne al op: 'Men kan de hele moraalfilosofie even goed op het alledaagse leven van een privé-burger toepassen als op een leven met rijkere inhoud. Iedere mens draagt het totaalbeeld van de menselijke natuur in zich.' 308 Wel hebben aan sommige uitbeeldingen literaire bronnen ten grondslag gelegen, zoals enkele passages uit het werk van Justus Lipsius, waardoor de res pictae tevens uitdragers worden van reeds geformuleerde ideeën. 309 310
De deugd wordt geprezen, voor ondeugd gewaarschuwd. Alleen door kennis te hebben van virtus en vitium kan de mens namelijk op een ethisch verantwoorde manier de weg van zijn leven aflopen. 311 312 Verspreid over de bundel krijgen de hoofdzonden een plaats: hovaardigheid, hebzucht, onkuisheid, haat, gulzigheid, boosheid en luiheid. Verstand en wijsheid moeten voorkomen dat verderfelijke hartstochten en begeerten macht over de mens krijgen en de schrijver verschaft hem tevens voorbeelden waaraan hij zich kan spiegelen. Daartoe is een aantal wenselijkheden, voornemens en ambities, deels ook al verwoord en verbeeld in de verzamelingen imprese tot embleem getransformeerd. Cats staat verbetering en veredeling voor en wil -tamelijk pragmatisch- handvatten geven voor gedrag dat sexueel, moreel en christelijk correct is, daarbij uitgaande van de gedachte dat als een mens afschrikwekkende voorbeelden voor ogen worden gesteld hem deze behoedzaam zullen maken, en goede voorbeelden navolging zullen vinden. Het goede in de mens moet daarom worden opgewekt en ontwikkeld: dit komt hemzelf, de kerk en de maatschappij ten goede.
Cats presenteert een reeks gedragsregels aan de hand van normen en argumenten. De tweede afdeling van de Sinne- en minnebeelden kan gezien worden als een verzameling 'emblemata moralia et aeconomica', vergelijkbaar met Roemer Visschers emblemen over de gezinshuishouding, het gemeenschapsleven en de staat, en met Cats' eigen omwerking in 1627 van zijn Maechden-plicht. 313 314 Er wordt, met name in de proza-uitleggingen, veel betoogd (wat wel toevertrouwd is aan een jurist) en de citaten dienen vaak als argumenten bij die betogen. 315 Zij confronteren de lezer onafgebroken met wat christelijke en andere gezagsdragers, in het bijzonder stoïsche, te berde hadden gebracht en met die kennis is men beter in staat zelf een goed oordeel te geven. Prent, motto en gedicht krijgen in het proza een verbredend vervolg dat, zoals bij De Brune in 1624, 'parallelle voorbeelden, associatieve uitbreidingen en woordovereenkomsten' te zien geeft. 316
Cats wordt niet moe te wijzen op het belang van de middenpositie die de mens dient in te nemen; men moet oppassen niet boven zichzelf uit te stijgen en eveneens zien te voorkomen te diep af te glijden. Omzichtigheid is geboden en wordt daarom met verve gepredikt. 'Voorzichtigheid werd zijn lijfspreuk', aldus Meertens, die deze deugd het thema van de bundel noemde. 317 318
Zinnebeelden, zegt Cats, gaan niet alleen over de zinnen van de mens en zijn evenmin slechts bedoeld ter streling van zijn zintuigen (vergelijk 'oculis subiiciens' in de ondertitel van Silenus ). De betekenis die uit het beeld gehaald wordt, dient tevens als voedsel voor de ziel en het geestesoog. 319 Inzichtgevend voor deze zienswijze zijn onder meer Cats' overwegingen in de voorrede en het slotembleem van zijn Spiegel waar hij bij een prent van een fruitboom dicht:
Gy die u in den tuyn by wijlen gaet vertreden,En wil niet al den tijt in uwen lust besteden;
Voedt niet alleen het oogh, of uwen gragen mont,
Maer weet dat gy oock hier de ziele voeden kont. 320
En bij een alsmaar groeiende krokodil in Proteus :
De groote crocodil die noyt en laet te wassen,
Die is met alle vlijt ons ziele toe te passen [...]. 321 322
In alle rust, maar alert, ontleent hij aan de natuur:
Want t'wijl ick eensaem stae en pooghMijn geest te voeden door het oogh,
Soo vind' ick sonder twijffel wat
Dat dienstigh is te zijn gevat. 323
Cats verzoekt de lezer te kijken, te bezien of op te letten wat er gaande is (misleidend daarbij is dat hij heel wat onderwerpen ontleende aan boeken en waarin anderen vóór hem in feite gelijkaardige observaties hadden gedaan). Dit zien heeft dan niet alleen meer betrekking op de prent, maar vooral ook op het inmiddels verkregen inzicht, dat op het zien is gevolgd. Dat is wat men zich moet realiseren. Vandaar formuleringen als: 'Dus gaetet met den mensch', 'Ziet daer een eygen beeld!', en 'Let hoe de saecken gaen'. 324
De zinsneden behelzen tegelijkertijd een roep tot het onthouden van de boodschap. In de ogen van verscheidene schrijvers uit de oudheid, middeleeuwen en renaissance konden (literaire) vormen waarin woord en beeld tot een eenheid werden gecombineerd -en dus bij uitstek emblemen- functioneren als vruchtbare geheugensteunen. De didactische doeltreffendheid van dit samengaan heeft men al vroeg ingezien. 325 Thomas Farnaby gaf althans in zijn Index poeticus (London 1646) een lijst met embleemboeken die dienstbaar konden zijn in de schoollokalen, waaronder emblematisch werk van Jacob Cats. 326 Cats' spreekverzen evenals de zo herkenbare en opvallende onderwerpen van de afbeeldingen moeten wel bevorderlijk zijn geweest voor het onthouden van de naar voren gebrachte gedachten en lessen. (Juist de alexandrijn, de versmaat waarin Cats dichtte, werd mnemotechnisch bijzonder effectief geacht). Ook een huidige lezer van emblemen zal erkennen dat heel wat duidingen van beelden juist door de karakteristieke afbeeldingen in het geheugen zijn blijven hangen. Zo bezien dienen emblemen de kunst van het geheugen, de ars memoria. Ideeën over deze memoria -functie treft men ook aan bij iemand als Adriaen van de Venne. Hij noemde de afbeeldingen (de 'Beeldekonst') die ten dienste stonden van de memorie, voedsel voor de overdenking en de 'Vrugt en stut van't vernuft'. 327
Geliefde onderwerpen uit de Brieven van Seneca keren met regelmaat terug. Cats roept op te streven naar morele volmaaktheid en verkondigt dat de mens zich moet laten leiden door de weg die de natuur heeft uitgestippeld; dat hij de dood noch mag verlangen, noch moet vrezen. 328 De meditatieve gedichten in de religieuze afdeling monden nogal eens uit in overdenkingen over de dood en over het verkrijgen van het eeuwig leven bij God. Dikwijls anticiperen de motto's op een dergelijke berustende conclusie, die zo ook in existentile zin een rustpunt is. 329 Het proza in de derde afdeling, die in het teken staat van de nederigheid, godsvrucht, lijdzaamheid, de genade Gods en een actieve geloofsbeleving, doet soms denken aan flarden uit een preek 330 of loopt uit in een gebed.
De emblematicus Cats geeft een veraanschouwelijking van abstracte, ethische en godsdienstige begrippen op basis van gelijkenissen in de werkelijkheid. De begrippen worden teruggebracht tot openbaringen ervan binnen herkenbare handelingen en voorvallen in het leven van alledag en gedrag binnen de dierenwereld. Vanwege de driedelige uitleg moeten die in wezen meerduidig zijn. De mening dat afbeeldingen en metaforen de meest directe en indringende manier zijn om de mens de -goddelijke- waarheid te laten zien, is van alle tijden en terug te vinden bij de klassieken, de kerkvaders en verkondigd door onder meer de vijftiende-eeuwse neoplatonici. 331
Cats tracht de lezer te overreden om de inzichten die de analogieën opleveren te aanvaarden. Vandaar dat hij zich ergens hardop afvraagt: 'Dit soude misschien niet qualicken passen ...', waarop de toepassing volgt. Het is door middel van de ars combinatoria dat het denkproces in werking wordt gezet en betekenissen worden gevonden.
De drie christelijke deugden: geloof, hoop en liefde, en de vier kardinale: wijsheid, rechtvaardigheid, standvastigheid en matigheid, zijn constanten door de bundel heen. Hiermee zijn alle denkbare hartstochten en dwaalleren te overwinnen: in de liefde, het huishouden, het werk, de politiek en het geloof.
Besluit
De manier waarop Cats met beeldelementen en uitleggingen van zijn voorgangers omging, was divers: hij kopieerde, imiteerde, bewerkte en bedacht zelf. De varietas als vorm van novitas en de 'spanning' van een embleem zit in de relatie tussen de uitgebeelde zaken en hun toepassingen. 332 Wanneer hij gebruik maakte een bepaalde beeldspraak waaraan reeds in de oudheid (bijvoorbeeld door Plinius en Plutarchus) of in de voorafgaande eeuw (zoals door Erasmus en Lipsius) een ethische betekenis werd gegeven, ontleende hij maar één van de duidingen. Met zijn drievoudigheid was hij vernieuwend binnen de emblematiek en daarmee dwong hij respect af.
Wat hij zelf allemaal doet en ondergaat, staat niet centraal, en slechts zo nu en dan komt hij tot Montaigne-achtig zelfonderzoek. Hij kijkt, interpreteert en de aangeboden lessen die zijn gebaseerd op levenservaring en kennis van de wereld (vooral ontleend aan de literatuur), overstijgen het individuele en zijn algemeengeldig van aard. Zelden is de toon zwaar. Geheel conform de ideeën in de renaissance over de taak van de dichter stelt Cats zich op als geschoolde vakman die niet alleen kennis heeft van de literatuur, in de breedste zin van het woord, maar ook inzicht heeft in de door God zinvol geordende zichtbare wereld. Deze poeta doctus behoort die kennis en dit inzicht op een overtuigende en aangename manier literair vorm te geven. Keer op keer gebeurt dit in de Sinne- en minnebeelden aan de hand van analogieën tussen enerzijds voorvallen in de natuur of het leven van alledag, en anderzijds wenselijk of onwenselijk gedrag van de mens. Via onderwerpen en voorbeelden die deels zijn bedacht en deels gevonden, biedt de bundel een uitgebreide zedenleer. 333
Reeds in zijn debuut is de dichter-docent aan het woord die binnen een universalistische poëtica de rol van opvoeder vertolkt. 334 335 Het zoeken naar de essentiële waarden van de mens gaf ook de ondertitel van de eerste uitgaven aan: Silenus Alcibiadis, sive Proteus, vitae humanae ideam, emblemate trifariam variato, oculis subiiciens (De Silenus van Alcibiades ofwel Proteus, die ons het begrip van het menselijk leven, drievoudig emblematisch gevarieerd, voor ogen stelt). Cats is iemand die zich geen beperkingen oplegt, maar de loop van het gehele menselijk leven wil behandelen. Dat doet hij niet alleen in de Sinne- en minnebeelden, maar ook in latere werken als het Houwelyck en de Spiegel. De titelprent van Houwelyck vormt er een levendige uitbeelding van (zie afb.
De verwijzing naar Socrates (hij is immers de Sileen van Alcibiades) impliceert vertrouwdheid met de rol die de filosoof in Plato's Symposium vervult. 337 Bedoeld wordt de behoefte om vanuit herkenbare, eenvoudige, onderwerpen tot nieuwe inzichten te komen, precies wat ook Montaigne aangaf toen hij schreef:
Socrates laat zijn denken een natuurlijke, alledaagse gang gaan [...]. Zijn gevolgtrekkingen en gelijkenissen zijn ontleend aan de meest banale en bekende menselijke handelingen; iedereen begrijpt hem [...]. Socrates streeft niet naar lege hersenspinsels: zijn doel was ons dingen en voorschriften te verschaffen die werkelijk en meer direct van nut zijn voor het leven. 338 339
De naam van Socrates zou hier moeiteloos vervangen kunnen worden door die van Cats.
De gecompliceerde titel verraadt tevens Cats' wil om aansluiting te vinden bij zijn geleerde voorgangers. De humanistisch ingestelde lezers, die doorgaans laatdunkend stonden tegenover afbeeldingen, hoefden er niet aan te twijfelen dat de prenten op een verantwoorde manier werden aangewend. Terwijl Cats tegemoet kwam aan de behoeftes van lezers uit geleerde kringen (voor hen was het Latijn met de vele impliciete toespelingen en extra verwijzingen bedoeld), borduurde hij eveneens voort op de binnen de liefdesemblematiek populaire thema's en motieven, die bij een groter en jonger publiek in de smaak vielen. Door in dezelfde bundel bovendien plaats in te ruimen voor godsdienstige overwegingen en overpeinzingen, waaraan ernstiger en contemplatiever ingestelde lezers hun goedkeuring konden geven, kreeg de emblematiek een nieuw aangezicht. Niet ten onrechte is geopperd dat het streng-calvinistische klimaat dat het intellectuele milieu van Zeeland domineerde, wel eens van grote invloed zijn geweest op deze omslag binnen het emblematische genre. 340 341 Een onderhoudende en intelligent vormgegeven bundel als de Sinne- en minnebeelden biedt de lezer de gelegenheid om naast luchtige scherts en intellectuele verruiming te komen tot morele verbetering en religieuze verdieping.
Verantwoording
- De keuze van de basistekst
- Tekstconstitutie
- De annotatie
- De commentaar
- De vertalingen van het Latijn en het Frans
De keuze van de basistekst
Van Cats' Sinne- en minnebeelden zijn geen handschriften overgeleverd. Wel bleven van Adriaen van de Venne enkele voortekeningen van embleemprenten bewaard. Daarnaast bestaat er een foto van diens voortekening voor de eerste titelprent voor Silenus, gedateerd 1616; de verblijfplaats van het origineel is onbekend.
De embleembundel is tijdens het leven van de auteur verschillende keren in druk uitgegeven. Nu kan een editeur uitgaan van de editio princeps uit 1618, van de laatste tijdens het leven van de auteur verschenen uitgave, of van één van de tussenliggende edities. 342 Wanneer wordt overwogen welke van die edities in aanmerking komen om te dienen als uitgangspunt, als zogeheten basistekst van deze nieuwe studie-uitgave, vallen de meeste op grond van een aantal criteria af.
De bundel werd in de loop der tijd bewerkt en herzien. Nog in 1618, het jaar van de eerste editie, breidde Cats Silenus Alcibiadis uit met 102 prozacommentaren en negen jaar later herzag hij het gehele werk, dat hij voor een belangrijk deel herschreef en van een nieuwe structuur voorzag. Het kreeg toen als titel Proteus ofte minne-beelden verandert in sinne-beelden (1627) en de wijzigingen werden toegelicht aan de hand van een aparte verantwoording, de 'Aenspraecke'. In deze vorm dienden zowel de embleemprenten als de tekst als basis voor de eerste uitgave van Cats' verzameld werk en ook een aantal latere waren hierop gebaseerd.
Mede hierdoor lijkt Proteus eerder dan een van de uitgaven van vóór 1627 als basistekst in aanmerking te komen. Bovendien valt het van veel andere edities -meestal sterk- te betwijfelen of ze de goedkeuring van de schrijver hebben gehad. De drukken die tussen ca. 1629 en ca. 1645 op de markt werden gebracht, voldoen niet aan de door Cats in zijn 'Aenspraecke' gewenste vorm: ze zijn of onvolledig, of zijn in een vorm gegoten waarin men van het origineel weinig of niets meer terugvindt. Dit geldt niet alleen voor het formaat en de verzorging, maar ook, en dat is van groter belang, voor de opbouw en de omvang van het boek. In feite beperkt de keuze zich tussen Proteus uit 1627 en Alle de wercken van 1655 (en in aansluiting hierop die van 1658, twee jaar voor de dood van de dichter gepubliceerd). 343
Uit het voorwoord van de uitgever Jan Jacobsz Schipper wordt niet duidelijk of Cats zich heeft ingelaten met de totstandkoming van het eerste verzameld werk. Schipper verhaalt:
Ick dan 't gemelde werck voldruckt, by een vergadert, en een exemplaer laten inbinden hebbende, vertoonde het selfde den Autheur, te weten den Heer Cats. den 12 Augusti 1655 met bygaende verklaringen dat sijn Ed[el]heit nu het stuk kon sien, dat ick met groote moeyte, tijt en kosten, als soo veel bladeren en konst-platen genoegsaem uytbeelden, by een gebracht had.
Waarna hij een ooggetuigenverslag geeft van hoe verrast Cats was:
Ick merkte, naer my docht, dat de Heer Cats op dit gesichte verstelt en verbaest stont, dat soo grooten beslag van bladeren, en van soo verscheyden stoffe, eerst uyt sijn herssenen, en daer na uyt sijn penne was voortgekomen [...]. 344
De dichter zal zich bij de voorbereiding hebben beziggehouden met het persklaar maken van zijn nieuwe verzameling gedichten die vóór 1655 nog nooit waren uitgegeven, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij na 1627 zelf nog iets aan Proteus heeft veranderd. 345
Wat is er behalve dit gegeven tegen in te brengen de tekst van Alle de wercken uit 1655 of 1658 als basis voor de editie te kiezen? Twee overwegingen: het is het streven een studie-uitgave van de Sinne- en minnebeelden te presenteren en niet een onderdeel van een verzameld werk. Als de veronderstelling gerechtvaardigd is dat Cats na 1627 niets meer aan zijn bundel heeft gewijzigd, ligt het meer voor de hand om die tekst te kiezen die dateert uit de tijd van ontstaan en ook via die uitgave aspecten als aard, functie en publiek, en de plaats van het werk binnen de embleemtraditie te onderzoeken. In dit geval is er sprake van een verschil van achtentwintig jaar. Daarnaast kan men de kwaliteit van de prenten laten meewegen bij de keuze. Vergelijking van de beide uitgaven laat zien dat de nieuw gestoken gravures uit 1627 mooier van druk zijn.
Op grond van de bovenstaande afwegingen is gekozen om een exemplaar van Proteus uit 1627 als uitgangspunt te nemen. De druk uit dat jaar is 'completer' dan de editio princeps, waarin het proza nog niet is opgenomen (en die dus niet de vorm heeft waarin de bundel zijn grootste invloed heeft gehad), hij heeft gediend als basis voor latere uitgaven en -wat het zwaarst weegt- hij bevat als enige een expliciete verantwoording van de auteur zelf, waarin hij uiteenzette waarom hij afstand nam van de vorige versies, zijn boek herschreef en de structuur veranderde. Aan deze uitgave valt ongetwijfeld de meeste autoriteit toe te schrijven. 346
Wel zijn in Bijlage 3.2 alle oorspronkelijke Nederlandse gedichten uit 1618 opgenomen, aangevuld met de overige teksten uit die uitgave die later werden vervangen of zijn komen te vervallen, zodat de huidige lezer niet alleen in staat wordt gesteld alle teksten uit 1618 te raadplegen, maar ook redelijk snel kan zien welke wijzigingen Cats doorvoerde. De prozagedeelten die in een paar gevallen in 1627 niet meer werden opgenomen, staan nu als bijlagen bij de betreffende emblemen. 347
Om praktische redenen is als basistekst één van de drie exemplaren uit het bezit van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag gekozen, namelijk die met het signatuur 758 B 16. De leestekst van deze nieuwe studie-uitgave is op dit exemplaar gebaseerd. Een volledige collatie van (alle) bekende exemplaren was binnen de duur van het project niet haalbaar. Daarom werden van ongeveer dertig exemplaren van Proteus in openbare collecties de posities van de katernsignaturen -of wanneer ze onbruikbaar waren de kopregels- en de paginering vergeleken; daarnaast werd de fingerprint -methode toegepast. Deze partiële collationering heeft maar weinig afwijkingen aan het licht gebracht. 348
Hoewel de verzameling Emblemata moralia et aeconomica (1627) slechts door een faux-titre van Proteus wordt gescheiden, is deze tekst buiten beschouwing gelaten. De bundel, met een eigen signering en paginering, is feitelijk een bewerking van Cats' vroegere Maechden-plicht (1618) en staat duidelijk op zichzelf.
Ten behoeve van het lees- en verwijsgemak en om de complexe bundel overzichtelijker te maken is in deze uitgave gekozen voor een indelingssysteem waarbij Cats' emblemen telkens als volgt worden afgedrukt:
Het amoureuze deel (A):
I. Latijns motto
[prent]
I.A.1 Nederlands motto
Nederlands gedicht
I.A.2 Latijns motto
Latijns gedicht
I.A.3 Frans motto
Frans gedicht
I.A.4.a Eerste citaat
I.A.4.b Tweede citaat etc.
Het maatschappelijke deel (B):
I.B.1 Nederlands motto
Nederlands gedicht
I.B.2 Latijns motto
Latijns gedicht
I.B.3 Frans motto
Frans gedicht
I.B.4 Citaten
I.B.5 Latijns proza
I.B.6 Nederlands proza
En de godsdienstige afdeling (C):
I.C.1 Nederlands motto
Nederlands gedicht
I.C.2 Latijns motto
Latijns gedicht
I.C.3 Frans motto
Frans gedicht
I.C.4 Citaten
I.C.5 Latijns proza
I.C.6 Nederlands proza
De plaatsing van de citaten wisselt in het origineel. In de eerste afdeling staan de citaten onder de prent, in de tweede en derde afdeling komen ze na het proza, een enkele keer in directe aansluiting daarop. Deze feitelijke volgorde is in een moderne typografie moeilijk te handhaven en maakt het verwijzen minder inzichtelijk. Daarom hebben in deze uitgave alle losse citaten per afdeling een vaste plaats gekregen, namelijk categorie 4 die volgt op de Franse gedichten. Het voordeel is dat van elke toelichting bij of verwijzing naar deze vierde categorie meteen duidelijk is dat het om een los citaat gaat en zij op deze wijze categorisch zijn terug te vinden.
Slechts nu en dan week ook Cats van zijn eigen stramien af; hij liet dan onderdelen weg of voegde extra teksten toe. Deze toevoegingen zijn doorgenummerd binnen het gehanteerde systeem. 349
Tekstconstitutie
- Tekstingrepen (correcties en emendaties)
- Hoofdlettergebruik
- Interpunctie
- Typografie
- Citaten
- Het Latijn en het Frans
Tekstingrepen (correcties en emendaties)
Er zijn geen aanwijzingen dat Cats de tekst heeft gecorrigeerd of heeft laten corrigeren. (In tegenstelling tot de uitgave van 1618 bevat de bundel geen 'Errata'). In ieder geval zijn op verscheidene plaatsen in de tekst storende en minder storende fouten blijven staan. Door middel van tekstingrepen zijn corrupte tekstplaatsen aangepast, waarbij is geprobeerd de intentie van de auteur zo dicht mogelijk te benaderen. Onproblematisch is dit echter niet. De belangrijkste stelregel is geweest dat er pas dan werd ingegrepen in de tekst, wanneer hij een onduidelijke of onlogische lezing gaf of wanneer een spelling of interpunctie onjuist of verwarrend was. Andere edities van de Sinne- en minnebeelden hebben als controlemiddel gediend, althans voor zover daaraan enige correctieve autoriteit viel toe te kennen; vanzelfsprekend dient men zich als editeur bewust te zijn dat het gebruik hiervan een hachelijke onderneming blijft. De aard van de algemene ingrepen wordt hieronder toegelicht, en een lijst van alle specifieke tekstingrepen is te vinden in Bijlage 3.1. Vóór de vierkante haak staat het woord of zinsdeel in aangepaste vorm, erachter de oorspronkelijke tekstplaats.
Voor de algemene regels bij het stilzwijgend oplossen van zetfouten of perscorruptie werd uitgegaan van het formele criterium zoals dat is geformuleerd in de Algemene verantwoording van de Volledige werken Louis Couperus. Het gaat om fouten die zonder inhoudelijke analyse van de tekst zijn te herkennen en te corrigeren: 'Letters en interpunctietekens van een verkeerd type of corps, omgedraaide letters en kapotte letters en interpunctietekens, spaties binnen een woord, ontbreken van spatie tussen woorden, niet-uitgevulde regels, uitgevallen letters en interpunctietekens en plaatsen waar het zetsel is verschoven.' 349 Voorts is drie keer ingegrepen omdat er op grond van het metrum een woord werd gemist; daarbij is eveneens gebruik gemaakt van andere edities. 350
Bij bijbelverwijzingen in de embleemteksten staat er bijna altijd een spatie tussen de hoofdstukaanduiding en het vers, in tegenstelling tot het voorwerk, waar juist geen spatie voorkomt. Deze spatiëring is nu overal doorgevoerd, wat betekent dat alle bijbelnoteringen in het tekstdeel als volgt zijn gestandaardiseerd: 1. Pet. 4. 2., Ephes. 5. cap. of 1. Samuel 13. 20.
Hoofdlettergebruik
In veel gevallen staat er -niet ongebruikelijk in de zeventiende eeuw- geen hoofdletter waar wij hem wel zouden zetten (bijvoorbeeld na een vraagteken, uitroepteken of een punt) of staat er wel één waar het misschien niet zou hoeven. Omdat daarbij geen enkele consequentie is te ontdekken, werd in dit opzicht niet ingegrepen. Bovendien had Cats zelf in zijn vroegere 'Errata' (zie de bibliografie onder B.2) aangegeven dat de weergave van de hoofdletters niet was zoals hij het had bedoeld; hoe hij het destijds wel precies wilde en of de bezwaren ook golden voor Proteus, is niet meer te achterhalen. Een uitzondering voor het aanbrengen van een hoofdletter is gemaakt voor de eigennamen (zoals Vives in plaats van vives).
Interpunctie
De interpunctie is bijna overal ongewijzigd gebleven. Er zijn slechts enkele gevallen waarbij ingegrepen moest worden: het vervangen van een punt door een komma wanneer de zin niet ten einde was, evenals het veranderen van de komma in een punt bij zinseinde, die ondubbelzinnig door Cats werd bedoeld. Een hoogst enkele keer staat een komma aan het eind van een prozagedeelte. Die is gehandhaafd wanneer wordt verondersteld dat de lezer een erop volgend citaat direct in aansluiting op het proza leest. Moeilijke gevallen zijn geannoteerd.
Aan het eind van zes bijschriften zijn (alleen vooraan de regel) dubbele aanhalingstekens geplaatst, bedoeld om het thema of de moraal in de vorm van een sententie naar voren te brengen. De zes sententies zijn thans gemarkeerd door middel van enkele aanhalingstekens. In alle geciteerde bronnen is de gotische komma (/), vervangen door de romeinse (,) en duidt een dubbele schuine streep (//) bij poëzie op regelverspringing. De plaatsen waar in deze nieuwe editie een afbrekingsteken samenvalt met een koppelteken in Proteus, zijn in deel 3, achter de tekstkritiek aangegeven.
Typografie
Cats' lyriek springt bijna altijd op dezelfde manier in en zijn proza bestaat meestal uit één doorlopende tekst. Een aantal typografische bijzonderheden, zoals die inspringing en markering door middel van een ander lettertype, is gehandhaafd omdat zo bijvoorbeeld citaten beter opvallen (wat kennelijk ook de bedoeling was). In de oorspronkelijke editie staan alle Latijnse gedichten en prozastukken in cursief. Zij zijn in deze uitgave in romein gezet. Citaten die binnen het proza door middel van een verandering van lettertype werden onderscheiden (destijds romein in het Latijn en cursief in het Nederlands) zijn nu in cursief weergegeven; tevens zijn alle afzonderlijke citaten onder A.4, B.4 en C.4 thans in romein gezet. Analoog aan de oorspronkelijke typografie zijn de citaten, die in het proza een nieuwe regel kregen, ook nu op een aparte regel gezet.
De motto's boven de gedichten en de noten van Cats onder de gedichten zijn alle gecursiveerd; en de piramidale vorm van de -met name godsdienstige- motto's, is nergens nagebootst. Bovendien zijn alle gevallen waar meer dan drie punten staan of gespatieerde punten (als teken dat een tekst is ingekort), standaard veranderd in drie punten. De lettercorpsen van de teksten zijn teruggebracht tot één vast formaat; die van de bronnen zijn of klein-kapitalen of cursieven (bij Cats respectievelijk kapitaal en romein onderkast). Als in de oorspronkelijke tekst door middel van een * een † of een ‡ wordt verwezen naar een noot, dan is dit teken gestandaardiseerd en vervangen door een corresponderend nootnummer.
Citaten
Wanneer een citaat bij Cats slechts een geringe afwijking vertoont met het in de oorspronkelijke tekst gevonden citaat, dan wordt alleen dat verschil in een noot bij de verwijzing gegeven. Is de variatie groot, de context van belang of de toespeling vaag, dan citeer ik de gehele plaats van ontlening in een bijbehorende annotatie (als die ik die althans heb kunnen vinden, want sommige citaten bleken weerbarstig). 'Fouten' in een boek- of hoofdstukaanduiding of in versregels zijn niet verbeterd: verschillen zijn nogal eens terug te voeren op door Cats geraadpleegde (tussen)bronnen en het zicht daarop zou bij een tekstingreep worden verdoezeld. In de ogen van Cats was er in vele gevallen waarschijnlijk ook geen sprake van een onjuistheid. De veronderstelde herkomst van de citaten wordt telkens toegelicht (vgl. ook § 3.3 hieronder).
Analoog aan de Vulgaat en de Deux-aesbijbel die Cats heeft gebruikt, wordt Salomon gespeld en niet Salomo; in annotaties en commentaar is geciteerd uit de Statenvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap (uitgave 1977).
Het Latijn en het Frans
De accenten op open klinkers in het Latijn zijn overal weggelaten, zoals in quàm, caudá, bonâ fida, facilè, coluêre, aër, verò, tantùm, illûc en hîc, omdat ze beslist niet altijd consequent zijn aangebracht (vergelijk bijvoorbeeld V.C.5 en IX.C.5), ze door slecht inkten niet altijd goed te zien zijn en ze verder geen invloed op de betekenis hebben (ze dienen enkel om de lengte van een klinker aan te geven). Hetzelfde geldt, in alle drie de talen, voor ô bij exclamaties. De accenten wel te plaatsen waar ze mogelijk door Cats of de zetter over het hoofd zijn gezien, zou een precaire onderneming worden. Ook bij de door mij geciteerde (tussen)bronnen zijn dit type accenten achterwege gelaten.
Een probleem vormen de œ en æ ( oe en ae ) omdat niet altijd uit te maken valt welke ligatuur werd gedrukt en er verschillende inconsequenties zijn; meer dan eens gebruikte woorden zijn telkens in één vorm weergegeven, zoals bijvoorbeeld foelicitas, coelo, coepit en praemia, en twijfelgevallen zijn afgeschreven volgens de vorm die het meest gebruikelijk is. Ook is Cats (of de zetter) niet consequent geweest in het aaneenschrijven van voorvoegsels als per, ad, ex en in en het woord waar het bij hoort. Evidente gevallen van aaneenschrijving zijn aangepast.
Het is niet duidelijk waarom een aantal Franse woorden aan het eind op een klinker een accent heeft gekregen (zo nu en dan celá voor cela, será voor sera, etcetera). Wellicht betekent het dat ook deze klinkers lang geklonken hebben of de klemtoon kregen. De paar gevallen waar in dit verband is ingegrepen, zijn als zodanig in de lijst van tekstaanpassingen aangegeven; dit geldt ook voor de keren dat in Proteus een accent grave staat, terwijl in het Frans een accent aigu gewenst is. Bijvoorbeeld: vanitè en veritè in plaats van vanité en verité (beide vormen komen overigens ook één keer voor in Johan de Brunes Emblemata ). 351 In het zestiende- en zeventiende-eeuwse Frans was het niet ongebruikelijk een trema op de u te plaatsen in woorden als joüant, grenoüille en v eüe, reden waarom deze notering is gehandhaafd. 352 Evenmin werd ingegrepen bij enkele constant afwijkende schrijfwijzen zoals vigeur en rigeur (voor vigueur en rigueur) evenals bij de soms maar half aanwezige ontkenningen. De interpunctie is ook in het Frans gehandhaafd, tenzij die de lezing echt bemoeilijkt. 353 Spellingen en schrijfwijzen, die het lezen of begrijpen in de weg staan, zijn toegelicht.
Algemene tekstingrepen zijn (inclusief het uitschrijven van abbreviaturen en ligaturen):
lange s () als s
ß als ss
v als u (in geval met klinkerwaarde van u)
u als v (in geval met medeklinkerwaarde van v)
vv als uu of als w
wt en vvt als uit 354
Latijnse j als i
jk en jc als ik en ic
dubbele ii in het Nederlands als ij, dus:
gheesteliick als gheestelijck en miin als mijn
komie als komje
CatzI als Catzii
Ies.I.3 als Ies. 1. 3. (voor Jesaja 1:3).
Afkortingen als I. C. of I. C tum. (Iurisconsultum) altijd zonder spatie als I.C en I.C tum.
e als ende
als um of un
als en of em
als am of an
als on
flamae [met een streepje boven de m] als flammae
æ als ae
œ als oe (niet in het Frans)
[cedille]: als ae
q als que
q; als que
Een paar keer is het bijzonder lastig uit maken of het woord 't al dan niet aaneengeschreven is aan het eraan voorafgaande woord ( sy doen't ten aenhooren ); andere keren onduidelijk of 't of t' wel of niet gehecht is aan het erop volgende woord (vgl. 'tNeemt toe en t'een of t'ander ). Er is niet voor één consequente oplossing gekozen, omdat dan op te veel plaatsen aan het oorspronkelijke tekstbeeld onrecht zou worden gedaan. Het zetsel geeft afwisselend 'Tis, naast Tis, T'is, 'tIs en 't Is. Deze keuze bij het afschrijven heeft tot gevolg dat er op dit punt discutabele gevallen blijven.
De leestekst is uiteindelijk tot stand gekomen door, na toepassing van bovengenoemde algemene en specifieke tekstingrepen, de tekst van het gekozen exemplaar te volgen.
De annotatie
Maar zelden komt een historische tekst volledig tot leven zonder achtergrondinformatie; dikwijls blijkt die zelfs onontbeerlijk. Vandaar dat, zoals gebruikelijk bij een studie-uitgave, de nadruk is komen te liggen op de annotatie en de commentaar. De annotaties zijn als volgt opgebouwd: na een vertaling van het 'hoofdmotto' volgt een beschrijving van de embleemprent, waarin nog niet wordt ingegaan op de (mogelijke) betekenis van bepaalde onderdelen. In de beschrijvingen zijn niet alle beeldelementen in extenso opgesomd. Het zou te ver voeren om de voorbijvliegende vogels, het gras tussen de straatstenen en allerlei details in de landschappen op te merken. Vanzelfsprekend zijn wel de onderdelen die een rol (kunnen) spelen in het emblematisch proces (de res significantes ) benoemd en toegelicht, 355 evenals de objecten waaronder artefacten, die niet op voorhand bekend verondersteld mogen worden. Voor die beschrijving is gebruik gemaakt van een contemporain ingekleurd exemplaar van Proteus dat zich in de UB te Leiden bevindt (vgl. de Bibliografie, nr. B.9). Bewaard gebleven voortekeningen worden bij de steunillustraties afgebeeld.
Dan volgt, regel voor regel, de annotatie van het eerste gedicht, met gedetailleerde woordverklaringen, stilistische en grammaticale aantekeningen (voor zover nodig) en toelichtingen bij bijbelse, religieuze, mythologische, natuurhistorische, moraal-filosofische of literaire verwijzingen of toespelingen. 356 Dit alles wordt drie keer herhaald, voor elke afdeling (A - amoureus; B - maatschappelijk en C - godsdienstig) en voor alle Nederlandstalige gedeelten. Aan subjectiviteit bij betekenistoekenning en bij het aanbieden van historische informatie valt nooit te ontkomen, 357 en natuurlijk zijn de toelichtingen zelden uitputtend (als dat al kan); een teksteditie als deze is in beginsel ook bedoeld om aan te zetten tot verder en diepgaander onderzoek. Niet geannoteerd zijn de volgende, vaak voorkomende, woorden: yet voor iets, en als negatief partikel in een ontkennende zin; niet voor niets; haer of hem voor zich; noch voor nog; selfs voor zelf; doen voor toen; van voor door, en bij met de betekenis door.
Op verschillende plaatsen heb ik voor de woordannotatie dankbaar gebruik gemaakt van de meest recente editie van de Sinne- en minnebeelden, die van J. Bosch uit 1960 (zie de Bibliografie, nr. B.46). Hetzelfde geldt voor de commentaren die werden gegeven bij enkele losse emblemen, opgenomen in de twee bloemlezingen van Cats die G.A. van Es in de jaren zestig en zeventig samenstelde, en voor enkele afzonderlijke publikaties waarin één of meerdere emblemen werden besproken. 358
Afgewisseld met de annotaties van het Nederlands treft men -overeenkomstig de oorspronkelijke volgorde van de tekstonderdelen- vertalingen van en toelichtingen bij het Latijn en het Frans: de gedichten, de citaten en het proza. Bij herkende toespelingen en citaten wordt in corresponderende noten verwezen naar de (eventuele) bron. Van een onjuist geciteerde plaats wordt daar, als dat mogelijk is, de oorspronkelijke versie gegeven. Soms ben ik scheutig met informatie als het proces waarlangs een gedachte in Cats' bundel terecht is gekomen, aannemelijk gemaakt kan worden. Het zou immers wel eens kenmerkend kunnen zijn voor de manier waarop destijds ook andere schrijvers te werk gingen. 359 Want dat Cats en zijn tijdgenoten hun bronnen vaak niet uit de eerste hand citeerden of gebruikten, staat wel vast.
Beknopte gegevens over door Cats genoemde personen of aangehaalde schrijvers staan vermeld in het register van namen en titels.
De commentaar
In de commentaar die na de annotatie en de vertalingen wordt gegeven, is getracht het embleem als geheel te bespreken. Aan bod komen: de drie duidingen, de expliciete en impliciete (literaire en visuele) bronnen die als vertrekpunt -kunnen- hebben gediend, de verwerking van speficieke motieven en verder ontleningen aan klassieke en contemporaine auteurs, fabelboeken, bestiaria of imprese -verzamelingen. Kortom, een tamelijk uitvoerige schets van de literair-, cultuur- en (of) kunsthistorische context. 360
De commentaren zijn tevens voorzien van steunillustraties, waarbij het kan gaan om frappante visuele voorgangers of opvallende (contemporaine) iconografische parallellen. Twee keer ben ik bewust daarvan afgeweken door te laten zien hoe één motief variërend werd uitgebeeld om zo aan te geven welke positie Cats binnen die picturale traditie innam: wat hij kón doen, waaruit hij kon kiezen en hoe hij en anderen het motief uiteindelijk emblematisch verwerkten. Dit gebeurt in de emblemen over de roos en het spinneweb (nr. XXXIII en XL). Hoewel Cats de aangehaalde toepassingen niet gekend hoeft te hebben, kan het inzichtgevend zijn na te gaan hoe zo'n verwerking verliep.
Er is geen uitputtend overzicht gemaakt van de reacties van tijdgenoten en latere schrijvers (de waarderingsgeschiedenis); wel worden enkele gevallen van navolging en bewerking besproken, zodat aan de hand van kenmerkende voorbeelden iets van het zogenaamde Nachleben zichtbaar wordt. Daarbij is veelal sprake van 'picturale homonymie', dat wil zeggen een formele, visuele, overeenkomst, terwijl de betekenisgeving kan variëren. Bij het verwijzen naar die navolgers heb ik ernaar gestreefd een aantal representatieve voorbeelden te geven, verspreid over de bundel. De gevonden referenties en navolgingen staan telkens onder de aanduiding 'Bewerking en navolging' opgesomd, maar ze worden in de commentaar bij uitzondering ter sprake gebracht. Ook bewerkingen binnen het werk van Cats zelf, zoals die in zijn Klagende maeghden uit 1633 staan hier vermeld (vgl. tevens de appendix bij hoofdstuk 2.5 en Bijlage 4).
Ten slotte is onder het kopje 'Literatuur' aan het eind van elk commentaar vermeld welke specifieke literatuur ik voor het embleem heb geraadpleegd en in welke studies, artikelen of boeken iets over het betreffende embleem wordt gezegd. Als een dergelijke studie meer dan eens is gebruikt voor de annotatie of de commentaar dan wordt die in de bijbehorende noten bij dat ene embleem afgekort en onder dit kopje 'Literatuur' volledig gegeven.
Men moet er constant op bedacht zijn dat bijgedachten van twintigste-eeuwse lezers niet per definitie deel uitmaken van de door de auteur bedoelde werkelijkheid. Al eerder werd er daarom op gewezen dan ook voorzichtig te zijn om wat bij ons, moderne lezers, in gedachten komt als een vanzelfsprekende inhoud van oude literaire werken op te vatten. 361 Vandaar dat zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van historisch bronnenmateriaal dat Cats kan hebben gekend, of van studies die zich hierop hebben gebaseerd. De noten, opgenomen aan het eind van elk embleem, bevatten nadere overwegingen, historische of feitelijke informatie, of werken een opgeworpen kwestie iets verder uit. Dit alles met als doel te informeren of het begrip voor de huidige geïnteresseerde lezer (binnen de grenzen van het haalbare en wenselijke) te verhogen.
Hiermee is meteen aangegeven op welke mogelijke gebruiker en lezer van deze uitgave ik me heb willen richten: niet alleen op wetenschappers of gevorderde studenten maar ook op belangstellenden buiten het literair-historische vakgebied. Door middel van de annotaties en commentaren, en de letterlijke vertalingen is ernaar gestreefd woord en beeld in Cats' bundel voor een redelijk breed lezerspubliek toegankelijker te maken.
Algemene overwegingen over de werkwijze en bedoelingen van de auteur zijn terug te vinden in de inleidende hoofdstukken. Daar wordt ook ingegaan op de aard en de herkomst van de bronnen, evenals op de manier waarop Cats die bronnen heeft verwerkt. Verder wordt er aandacht geschonken aan bijvoorbeeld de kleding op de prenten, de betekenis van de opbouw van de afzonderlijke emblemen en de structuur van de bundel in zijn geheel.
De vertalingen van het Latijn en het Frans
De vertalingen van het Latijn en Frans zijn bewust letterlijk gehouden. Het uitgangspunt is geweest dat de lezer in staat moet zijn het origineel zonder al te veel moeite met de vertaling te vergelijken. Er is niet geprobeerd Cats te verfraaien of te verbeteren. Zo is bij woordherhaling niet gezocht naar stilistische gevarieerdheid en zijn lange zinnen intact gelaten. Indien nodig is er in bijbehorende noten commentaar op de vertalingen gegeven en zijn citaten of toespelingen aangegeven. Een aantal heb ik evenwel niet thuis kunnen brengen, en zonder twijfel heb ik bepaalde verwijzingen en allusies niet als zodanig herkend.
Dubbele betekenissen vormen één van de problemen bij de vertaling van de motto's en de gedichten. Vaak vallen het beeld en de duiding namelijk samen en is het lastig te kiezen tussen men, hij, zij of het. Ook de keuze tussen je of u in de aansprekingen blijft problematisch. Hierbij is rekening gehouden met de context, met de paralleltekst in het Nederlands en met de afdeling waarin het te vertalen gedicht, citaat of proza staat. Alternatieve vertalingen van woorden of zinsnedes evenals -zo nu en dan- een enkele aanvulling voor een beter begrip, zijn tussen rechte haken toegevoegd. 362 Voor de vertalingen van het Frans is Gabriel Meuriers Grand dictionaire François-Flamen uit 1618 met vrucht gebruikt.
Alle Griekse en Latijnse citaten zijn, ook binnen al mijn annotaties en commentaren, van een Nederlandse vertaling voorzien. Verwezen wordt, hetzij naar een mogelijk of waarschijnlijk door Cats gebruikte uitgave, hetzij naar moderne standaardedities. Tenzij anders vermeld zijn de klassieke verwijzingen afkomstig uit de in de 'Geraadpleegde literatuur' vermelde uitgaven; in de meeste gevallen de Engelse Loeb Classical Library en de Franse Budé-reeks. (Daarbij heeft het eerste woord van een citaat standaard een hoofdletter gekregen). Er is ook geciteerd uit bestaande moderne Nederlandse vertalingen wanneer de relatie met de brontekst één op één was en de vertaling dicht bij het origineel is gebleven.
Notes
ADW 1712, II, (aparte paginering, geheel achteraan), 50. Cursivering van mij, HL. Uitgebreid over deze 3477 verzen tellende autobiografie, die tussen eind 1657 en 1659 tot stand kwam, maar pas in 1700 voor het eerst verscheen: Porteman Porteman, Jacob Cats. Hij zegt over juist deze passage: 'Tijdens de vita contemplativa op dit beate buitengoed worden de literaire activiteiten -de Ovidiaanse otia mea - gesitueerd' (159). In licht gewijzigde vorm verscheen de studie ook in Over de autobiografie. Red. E. Jongeneel. Utrecht 1989, 137-148. Vgl. verder K. Bostoen, 'De autobiografie van Jacob Cats.' In: Ik is anders. Autobiografie in verschillende culturen. Red. M. Schipper en P. Schmitz. Baarn 1991, 89-102.
J.H. de Stoppelaar, Jacob Cats te Middelburg 1603-1623. Middelburg 1860, 1-4, 15 en 20, noot 1. De Stoppelaar houdt het op 'kort na zijne echtverbintenis', dus na 1605. Van der Poel Van der Poel, Munnikenhof te Grijpskerke (i.h.b. 204) vermoedt in 1603. Van oorsprong was het een laat-middeleeuwse uithof van de abdij te Grijpskerke. De nieuwe eigenaar Frederik van Roubergen liet in 1623 het huis vergroten, de tuinaanleg uitbreiden en er een bijgebouw bij plaatsen. In 1659 schilderde W. Schellinks het buiten (het schilderij is in het bezit van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg). Zie: The Anglo-Dutch garden in the age of William and Mary - De gouden eeuw van de Hollandse tuinkunst. Red. J. Dixon Hunt en E. de Jong. London 1988, 108-109, cat. nr. 2 (Speciaal dubbelnummer van Journal of garden history 8 (1988)). Deze catalogus, evenals Ten Berge (Ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter Jacob Cats, 32) vermelden zonder verder bewijs 1603 als jaar waarin Cats het buiten in zijn bezit kreeg.
Cats droeg het gedicht 'Harders-clachte' in Maechden-plicht op aan Catharina van Muylwijck (Middelburg 1618, O1r-P4r). In een soort naschriftje gaf hij aan uit welke plaats hij het stuurde: 'Ionck-vrou, ick send' u van Grijpskerck // Een Harders-clacht, een boere-werck'. De tekst gaat vergezeld van een gravure waarop verscholen achter het Munnikenhof een herder (de dichter?) zich met zijn schapen binnen de ommuring ophoudt. Vgl. ook Van der Poel Van der Poel, Munnikenhof te Grijpskerke, 204-205. Het buiten is verder ook te zien op het getekende portret dat Van de Venne van Cats maakte. Collectie Rijksprentenkabinet te Amsterdam (zie Bol 1989, 66, afb. 54).
Zie hierover Porteman 1975-2, 164-167. Ten Berge ( Ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter Jacob Cats, 36) interpreteerde Cats' woorden letterlijk en autobiografisch: 'Hij haalt zijn eigen liefdesgedichten uit zijn Leidse en Franse tijd uit de la en haalt herinneringen op aan de meisjes die hem in vuur en vlam hebben gezet.'
Hij werkte ook voor de boekverkopers M.Jz. Brandt (uit Amsterdam) en voor Rombout Hamerste (uit Bergen op Zoom). Zie over hem: Ledeboer Lrdeboer, Boekdrukkers, 300-301; Nagtglas Nagtgals, Levensberichten -1893, I, 360; Meertens Meertens, Letterkundig leven in Zeeland, 420; Briels 1974, 112, 147 en 517; en K. van den Oord, 'De boekdrukkunst in de steden Bergen op Zoom, Breda en 's-Hertogenbosch, 1450-1650. Een voorlopige schets.' In: Varia historica Brabantica VI-VII (1978), 209-271, i.h.b. 239.
Van der Hellen was destijds niet bij machte de tweede drukgang, namelijk die van de prenten, zelf uit te voeren. In de jaren '30, toen hij Beque, der schrijfkonste ... drukte, beschikte hij blijkbaar wel over een plaatpers. Zie hierover A.R.A. Croiset van Uchelen, 'Abraham van Overbeke, an early-seventeenth-century writing-master from Zeeland.' In: Quaerendo 2 (1972), 278-289, i.h.b. 286; en Luijten 1992, i.h.b. 209-210. Al in 1613 had Van der Hellen te Zierikzee drie vertalingen van Hofferus gedrukt. Zie de bijdrage van W.J. op 't Hof in: Hofferus Hofferus, Bloemlezing, 25-26.
Over de belangrijke plaats voor de handel in boeken die de welvarende handelsstad Middelburg aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw innam, schreef Van Selm: 'Het lijdt geen twijfel dat er in deze periode een kapitaalkrachtige groep boekenkopers in de stad woonde' (1987, 38-39).
Zie over Blaeu o.m.: P.J.H. Baudet, Leven en werken van Willem Jansz. Blaeu. Utrecht 1871 (met apart naschrift); Ledeboer Lrdeboer, Boekdrukkers, 51; Thronus cupidinis. Facs. ed. De la Fontaine Verwey. Amsterdam 1968; J. Keuning, Willem Jansz. Blaeu. A biography and history of his work as a cartographer and publisher. Revised and edited by M. Donkersloot-de Vrij. Amsterdam 1973; Quaerendo 3 (1973), 86-148 (Speciaalnummer over Blaeu met bijdragen van H. de la Fontaine Verwey, W. Hellinga, E. Cirone en C. Koeman); De la Fontaine Verwey Fontaine Verwey, Willem Jansz. Blaeu, III, 9-34, over de uitgaven van Cats: 21-22 en 32, noot 26; H. Furstner, Geschichte des niederländischen Buchhandels. Wiesbaden 1985, 44 (Geschichte des Buchhandels, 2); en M. Donkersloot-de Vrij, Drie generaties Blaeu. Amsterdamse cartografie en boekdrukkunst in de zeventiende eeuw. Zutphen 1992.
J.A. Worp, 'Brieven van Huygens aan Cats.' In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 12 (1893), 177-190; de brief op 188-190; ook in: J.A. Worp, De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687). Eerste deel 1608-1634. 's-Gravenhage 1911, 144, nr. 212. Vgl. Van Eeghen Van Eeghen, Amsterdamse boekhandel, V-1, 214-215; evenals Luijten Luijten, Belachelijcke dingen.
Met blad wordt hier 'vel' bedoeld (vgl. Van Selm Van Selm, ... te bekomen voor een Civielen prijs, 102-103). De brief berust in de collectie van de UBL, MC, portefeuille 7 bis. Afschrift door W.C.M. de Jonge van Ellemeet, nr. 12: 'Me rem fecisse editione Emblematum nostrorum scio a quibusdam putari; et forsitan non sine lucello aliquo, id opus (si diis placet) in publicum prodiisset nisi homines quidam nequam id intervertissent. rem dicam; meis impensis et meo marte editionem istam (ignarus rerum) moliebar; ipse tabellas aedeas [lees: aeneas] fieri, ipse imprimi curabam; nullum eo tempore praelum ad id in Zelandia, nullus qui imprimeret; homines novi a me ad hoc instituti, qui praeter imperitiam (qua nihil recte fit) etiam malam fidem adferebant; adeo ut innumera folia corrupta (folium autem singulu m, liber est) innumera fere mala fide ablata aut in mala nomina redacta.'
Tot de Emblemata moet men ongetwijfeld ook de uit 1618 daterende bundel Maechden-plicht rekenen. Het is niet waarschijnlijk dat Cats aan het slot bedoelt dat de bundel onder valse namen is uitgegeven (het Latijn heeft hier het dubbelzinnige 'in mala nomina redacta'). Voor roofdrukken vóór of in 1623 zijn geen aanwijzingen gevonden.
De Jonge van Ellemeet kocht de brief, afkomstig uit de collectie van I.S. Meulman, samen met enkele andere handschriften op de veiling van F. Muller en M. Nijhoff die in november 1868 werd gehouden te Amsterdam (Veilingnummer 3255). Zie MC 1870, 68 (en MC 1887, 51). Over deze koop handelt ook een van de brieven in MC, doos 1, losse nrs.
Zie o.a. Meertens Meertens, Letterkundig leven in Zeeland, 419 en Briels 1974, 493.
'id causam dedit ut exemplaria o mn ia una cum tabellis aeneis Wilhelmo Jansonio venderem, is mihi in bona ac aspera moneta id quod promiserat bona fide persolvit, fateor, sed si rationem ineam omnium expensarum et rerum male deperditarum, credo parum aut nihil in lucro residuum futurum; persertim [lees: praesertim] si interusurium temporis huc accedat, sex centum enim libras flandrias et amplius expenderam, quas per partes cum magno temporis intervallo recipere mihi fuit necesse. Ex eo Venniis fratribus mea permisi, qui exemplaribus picturis libris aliis elegantijs id honeste compensant, vel aliter, si ita visum agunt; sumptus omnes ferunt, tabellas aeneas, qua mihi commodum videtur inserunt.'
ADW 1712, II, (aparte paginering, geheel achteraan), 50. Cursivering van mij, HL. Uitgebreid over deze 3477 verzen tellende autobiografie, die tussen eind 1657 en 1659 tot stand kwam, maar pas in 1700 voor het eerst verscheen: Porteman Porteman, Jacob Cats. Hij zegt over juist deze passage: 'Tijdens de vita contemplativa op dit beate buitengoed worden de literaire activiteiten -de Ovidiaanse otia mea - gesitueerd' (159). In licht gewijzigde vorm verscheen de studie ook in Over de autobiografie. Red. E. Jongeneel. Utrecht 1989, 137-148. Vgl. verder K. Bostoen, 'De autobiografie van Jacob Cats.' In: Ik is anders. Autobiografie in verschillende culturen. Red. M. Schipper en P. Schmitz. Baarn 1991, 89-102.
H. de la Fontaine Verwey dateerde de uitgave om dezelfde reden rond 1625 (1979, III, 9-34, i.h.b. 32, noot 26). De uitgave bevat weliswaar geen verwijzing naar enig privilege. Blaeu zou ook Cats' Maechden-plicht (in 1622 en een uitgave zonder jaar, eveneens vóór 1625?) op de markt brengen. Zie voor de privileges: hoofdstuk 4 (De preliminaria). Vgl. voor de belangrijke invloed die de uitgever Guillaume Roville in 1548 op de structuur van de uitgave van Alciato's Emblematum liber heeft gehad: Balavoine Balavoine, Classement.
Deze vertalingen zijn opgenomen onder Bijlage 3. Vgl. ook Luijten Luijten, Lieflijk, geleerd en goddelijk.
De precieze verdeling over de verschillende exemplaren is te vinden in de bibliografie, nr. B.9. Bij Van der Noot zijn er vergelijkbare, ongetwijfeld vanuit mercantiele overwegingen aangebrachte, varianten in enkele opdrachten. Van een opdracht 'Aen de vroome Heeren, Brouwers ende Moutmakers van Antwerpen' (in de Hymne van Gambrinus) verdween in een later stadium de stadsnaam, en in een ander geval werd 'Mijn Heeren de Aelmoesseniers van Antwerpen' veranderd in 'Mijn Heeren de Aelmoesseniers Vertroosters, ende Bystanders der ermen'. Op deze manier konden beide teksten voor andere gelegenheden gebruikt worden. Zie: Waterschoot Waterschoot, Jan van der Noot, I, 48 en 81; II, 216 en 487.
Over de vergoedingen voor opdrachten: Verkruijsse Johan de Brune de Oude (vooral over het particuliere mecenaat) en Verkruijsse Verkruijsse, Holland. In de laatste studie merkte hij op: 'Niet altijd is duidelijk aangegeven of de honorering verleend wordt voor een dedicatie of in het algemeen voor onkosten (drukkosten, het leveren van een aantal exemplaren e.d.) en moeiten' (231).
We weten dat Johan de Brune de Oude van de Gecommiteerde Raden van Zeeland in 1658 een medaille ter waarde van f 240,- kreeg voor de dedicatie van zijn Bancket-werck van goede gedagten; daarmee werd wel ook meteen de waardering voor De Brunes jarenlange dienstbaarheid aan de provincie tot uitdrukking gebracht. Zie: J.H. Kluiver, 'De ambtelijke loopbaan van Johan de Brune.' In: De Brune Brune, J. de, 14-25, i.h.b. 24. Vgl. ook Spies Spies, Betaald werk? -2, 210-224, die terecht aangaf dat in plaats van geld of geschenken: eer, aanzien, benoemingen en voorrechten in sommige gevallen passender zullen zijn geweest. Vgl. verder: B. Buissink en J. Kleijne, 'Theses en thesauriers. Dedicaties van boeken aan het Haarlemse stadsbestuur.' In: Haarlems Helicon. Literatuur en toneel te Haarlem vóór 1800. Hilversum 1993, 111-122.
ADW 1712, II, (aparte paginering, geheel achteraan), 50. Cursivering van mij, HL. Uitgebreid over deze 3477 verzen tellende autobiografie, die tussen eind 1657 en 1659 tot stand kwam, maar pas in 1700 voor het eerst verscheen: Porteman Porteman, Jacob Cats. Hij zegt over juist deze passage: 'Tijdens de vita contemplativa op dit beate buitengoed worden de literaire activiteiten -de Ovidiaanse otia mea - gesitueerd' (159). In licht gewijzigde vorm verscheen de studie ook in Over de autobiografie. Red. E. Jongeneel. Utrecht 1989, 137-148. Vgl. verder K. Bostoen, 'De autobiografie van Jacob Cats.' In: Ik is anders. Autobiografie in verschillende culturen. Red. M. Schipper en P. Schmitz. Baarn 1991, 89-102.
Over de hogere prijs van geïllustreerde werken in verband met hogere loon- en materiaalkosten: Van Selm Van Selm, Menighte treffelijcke Boecken, 344-349, i.h.b. 347-348 over de prijs van 2,36 stuiver. Meeus Meeus, Zacharias Heyns, II, 279 zwakte deze hoge prijs af en kwam op een meer doorsneeprijs van 1,32 stuiver: 'De totale prijs, 3 gulden en 6 stuivers, is ongetwijfeld bedoeld voor de gehele bundel, waartoe ook de toneelstukken behoren. Dat de vier delen als één geheel zijn geproduceerd blijkt o.a. uit de lijst van drukfouten achterin de Deuchden-Schole[...].' De prijs per vel van vergelijkbare werken in de catalogus van Hendrick Laurensz (1628) ligt zo rond de 1,6 stuiver.
Vgl. in verband met de drukpraktijk en auteurscorrecties ook de volgende aantekening in Cats' Spiegel 1632, III, (geheel achteraan, met aparte nummering), 16: 'De mis-stellinge inden druck, door af-wesen van den Autheur, en andere ongelegentheden veroorsaeckt, gelieve de verstandige leser selfs te verbeteren, ter tijt toe de selve by andere gelegentheyt mogen werden gesuyvert.' Over pastei: H. van Krimpen, Boek over het maken van boeken. Nieuwe, herziene en vermeerderde uitgave. Veenendaal 1986, 37 en 93.
Vgl. de in Leiden verschenen derde druk uit 1624 van Incogniti scriptoris nova poemata ... facs. ed. Becker Anonymous, Incogniti scriptoris nova poemata. Raadselboekjes waren in Holland evenwel minder populair dan in Frankrijk en Duitsland. Maar er kan ook een drukkersvoordeel hebben meegespeeld. Op deze manier hoefden immers minder vellen onder de plaatpers gelegd te worden omdat nu de prenten op een beperkt aantal bladen kwamen te staan.
[1iverso]. Het laat zich aanzien dat veel van de latere edities op deze 1629-uitgave teruggaan. In bibliografieën blijft in verband met de prenten de vermelding 'naar Van de Venne' gehandhaafd, maar daarbij moet men wel bedenken dat alle prenten, weliswaar gebaseerd op 1627, opnieuw ontworpen en gestoken zijn en vaak aanmerkelijke verschillen vertonen.
Adriaen van de Venne had in 1628 zelf Houwelyck al op de markt gebracht en hij zou samen met Ockerss. ook Cats' Self-stryt (1628), Galathee (1629), Houwelyck (1632) en Tooneel van de mannelijcke achtbaerheyt (1632) uitgeven. Achter deze uitgave van het Tooneel zijn op de bladen I1v-[I4v] enkele prozastukken uit de Sinne- en minnebeelden opgenomen. Onder het opschrift 'De vernuftige Lesers sullen, voor besluyt, sich eyntelick voegen tot dese Reden-rijcke Exempelen, dienende op de Achtbaerheyt van desen selven Boeck. Leest en Denckt, en versmaet niet dat achtbaer is', resp. op: I1v: het proza van c162705_body1_div3_div6c162705body1div3div6; op I2r: het proza van c162710_body1_div2_div8c162710body1div2div8; op I2r: het proza van c162719_body1_div3_div7c162719body1div3div7; I2v: het proza van c162726_body1_div3_div7c162726body1div3div7; op I3r: het proza van c162735_body1_div2_div7c162735body1div2div7; op I3v: het proza van c162742_body1_div2_div7c162742body1div2div7 en een gedeelte van B.1; op I3v: het proza van c162743_body1_div2_div6c162743body1div2div6; [I4r]: het gedicht XXXVI. B.1 evenals het gedichtje aan het einde van c162719_body1_div2_div8c162719body1div2div8; en op [I4v]: het proza van c162744_body1_div2_div8c162744body1div2div8.
Vgl. ook Luijten Luijten, Lieflijk, geleerd en goddelijk.
Zie over hem en zijn fonds: Ledeboer Lrdeboer, Boekdrukkers, 154; J. Borms, 'Jan van den Dale en "De Wre vander Doot".' In: De gulden passer 26 (1948), 63-105, i.h.b. 92-93 (over een uitgave van Van den Dale uit 1636); Briels 1974, 402-405, die uitgaven noemt vanaf de jaren '20; en L. Miller, 'Milton and Vlacq.' In: The papers of the bibliographical society of America 73 (1979), 145-207, i.h.b. 155 (over Adriaan Vlacqs Arithmetica logarithmica uit 1626).
De Bot, die ook Cats' Self-stryt (1645) uitgaf, had een drukkersmerk van een bot met eromheen de spreuk 'Ne contra fluminis ictum'. Zie over hem en zijn fonds: Ledeboer Lrdeboer, Boekdrukkers, 136; en Briels 1974, 148, 182-183 en 602.
Zie: The catalogus universalis. Facs. ed. of the Dutch booktrade catalogues compiled and published by Broer Jansz Amsterdam 1640-1652. Ed. H.W. de Kooker. Utrecht 1986, cat. nr. 10. Amsterdam 1646, nr. 89. Theunis Jacobsz drukte al in 1635 Cats-uitgaven. In een notariële akte van 8 september 1635 somde de boekverkoper Willem Jansz Wijngaert de middelen op waarmee een schuld die hij had aan Eduardo Pels, vereffend zou worden. Hij verklaarde o.m.: 'Ende al het recht hem comparant bevonden sal werden van den voors. Teunis Jacobsen ter saeke van 't drucken der Sinnebeelden maeghden-plichten van Cadts met de aencleven te competeren.' Geciteerd uit Kleerkooper Kleerkooper, Boekhandel te Amsterdam -1916, II, 1041. Of het hier alleen gaat om Maeghden-plicht of ook om Proteus is niet met zekerheid te zeggen.
De Staten van Holland verleenden drie weken later attache. De Staten van Zeeland hadden Schipper reeds op 7 juli 1658 voor 10 jaar privilege gegeven voor alle werken van Cats. Zie voor gegevens over de uitgever, de privileges en zijn fonds: Kleerkooper Kleerkooper, Boekhandel te Amsterdam -1916, I, 680-706 en II, 1441-1445; Van Eeghen [unknown] 1967, IV, 96-117 (het citaat op 99); en Van Eeghen , V, 216. In 1642 was door Schipper Cats' Houwelyck uitgegeven (MC, 127). De minuut van het octrooi (27 oktober 1658) bevat de marginale opmerking: 'Behoudens dat het sij met goetvinden ende consent van denselve Cats' (Geciteerd naar Kleerkooper, op. cit., 684). Er zijn in de jaren 1658-1659 enkele gevallen bekend van vervolging van schending van een privilege (Van Eeghen [unknown] 1965, III, 16 en Van Eeghen , V, 230). Een portret van Schipper door Salomon Saverij is opgenomen in zijn Ariane. Amsterdam 1644. Zie Hollstein XXIV, 61, nr. 132.
Schipper: 'Op deselve word vertoont, hoe alle tijdelijcke saken, te weten, Jeugt, Wellust, Adel, Rijckdom, Faam, al te samen met de werelt vervallen, van den Tijdt daer heen gesleept worden, hoe de Tijt selfs door de Dood verheert word, en hoe eyndelijck de dood door d'Eeuwigheyt word vernietigt.' Ypes Ypes, Petrarca in de Nederlandse letterkunde, 164-166 betrekt de triomfgedachte op het gehele werk van Cats. Vgl. ook J. Storm van Leeuwen, 'De introductie van het stempelen à petits fers en de Nederlandse boekband tussen ca. 1620 en ca. 1655.' In: Opstellen over de Koninklijke Bibliotheek en andere studies. Bundel samengesteld door medewerkers van dr. C. Reedijk ter gelegenheid van zijn aftreden als bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Hilversum 1986, 258-272, i.h.b. 264-265. Hier wordt vooral ingegaan op de bandstempels; de sloten komen beknopt ter sprake.
Zie voor Brouwershaven: Zilver in gemeentelijk bezit; provincie Zeeland. 's-Gravenhage 1981, 45-46, volgnr. 4. Men spreekt hier van 'gegoten klampen en zijstukken in Louis XIVe stijl'. (Vgl. voor Cats verder ook 44, vervolg nr. 3, een exemplaar van Alle de wercken uit 1658 met een ander beslag, thans ook in het stadhuis van Brouwershaven). De beschrijving in deze catalogus klopt echter niet. Er staat: Geschenk Cats 1665, maar dat moet 1655 zijn; de vermelding ' Alle de wercken 1658' moet zijn: 1655. Bij bezoeken aan Brouwershaven op 30 mei 1862 en op 5 augustus 1924 tekenden resp. Willem III, en Wilhelmina, Hendrik en Juliana het boek.
Het voor Brouwershaven bestemde exemplaar, in donkerbruine band, werd in de vergadering van de vroedschap van die stad op 12 november 1655 aangeboden door Jean van der Heijden als afgevaardigde van de oud-raadpensionaris. Waar het aan Zierikzee opgedragen exemplaar zich bevindt, is onbekend. In de resoluties van de raad van de stad Zierikzee over de jaren 1655-1657 zijn vreemd genoeg geen aanwijzingen over een aangeboden exemplaar teruggevonden. Met dank aan H. Uil, streekarchivaris van Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland te Zierikzee voor de informatie in deze alinea.
Het boek in roodbruine band te Dordrecht is opgedragen 'Aen de edele, wijse, voorsienige, groot-achtbaren heeren schoutet, burgermeesters, schepenen, raden, out-raden, en goede luyden van den achte der stadt Dordrecht' (Gemeentearchief, sign. 2871).
Het exemplaar in Rotterdam, in een donkerrode/bruine band, is zonder signatuur. Volgens A.C. Kruseman heeft Cats hiervoor 'eene somme van hondert ende vijftigh caroliguldens' ontvangen, maar een bron wordt niet gegeven. Wellicht staat het in de rekeningen van de Staten. Zie: Aantekeningen betreffende den boekhandel van Noord-Nederland, in de 17de en 18de eeuw. Amsterdam 1893, 19, noot 1 (Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, VI). Voorin is een beschrijving van de herkomst opgenomen.
Op de titelpagina van het exemplaar voor de Staten-Generaal dat zich, echter zonder de sloten (de afdrukken ervan zijn nog te zien), in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bevindt (sign. KB 163 A 6) staat, in bruine inkt: 'Exhibitum den 18. November 1655; op de donkerrode band verder in goud gestempeld de Hollandse leeuw en 'HOOCH MOGENDE HEEREN STATEN GENERAEL VANDE VEREENICHDE PROVINTIEN ANNO 1655'.
De afzonderlijke opdrachtgedichten in het Brouwershavense, Dordtse en Rotterdamse exemplaar zijn gedateerd 30 september 1655 en door Cats eigenhandig gesigneerd in bruine inkt. Alle banden hebben dezelfde bandstempels; de plaatsing van de sloten en muiters varieert onderling.
Het exemplaar dat destijds is aangeboden aan Middelburg is verloren gegaan in mei 1940; het was aanwezig in de Oudheidskamer van het Stedelijk Museum van Oudheden.
Citaat op (aa2v). Vgl. ook Smilde Smilde, Jacob Cats, 141.
Zie Van Selm Van Selm, Inzichten en vergezichten, 28 en 68-69.
J.H. de Stoppelaar, Jacob Cats te Middelburg 1603-1623. Middelburg 1860, 1-4, 15 en 20, noot 1. De Stoppelaar houdt het op 'kort na zijne echtverbintenis', dus na 1605. Van der Poel Van der Poel, Munnikenhof te Grijpskerke (i.h.b. 204) vermoedt in 1603. Van oorsprong was het een laat-middeleeuwse uithof van de abdij te Grijpskerke. De nieuwe eigenaar Frederik van Roubergen liet in 1623 het huis vergroten, de tuinaanleg uitbreiden en er een bijgebouw bij plaatsen. In 1659 schilderde W. Schellinks het buiten (het schilderij is in het bezit van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg). Zie: The Anglo-Dutch garden in the age of William and Mary - De gouden eeuw van de Hollandse tuinkunst. Red. J. Dixon Hunt en E. de Jong. London 1988, 108-109, cat. nr. 2 (Speciaal dubbelnummer van Journal of garden history 8 (1988)). Deze catalogus, evenals Ten Berge ( Ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter Jacob Cats, 32) vermelden zonder verder bewijs 1603 als jaar waarin Cats het buiten in zijn bezit kreeg.
Cats droeg het gedicht 'Harders-clachte' in Maechden-plicht op aan Catharina van Muylwijck (Middelburg 1618, O1r-P4r). In een soort naschriftje gaf hij aan uit welke plaats hij het stuurde: 'Ionck-vrou, ick send' u van Grijpskerck // Een Harders-clacht, een boere-werck'. De tekst gaat vergezeld van een gravure waarop verscholen achter het Munnikenhof een herder (de dichter?) zich met zijn schapen binnen de ommuring ophoudt. Vgl. ook Van der Poel Van der Poel, Munnikenhof te Grijpskerke, 204-205. Het buiten is verder ook te zien op het getekende portret dat Van de Venne van Cats maakte. Collectie Rijksprentenkabinet te Amsterdam (zie Bol 1989, 66, afb. 54).
Zie: Kleerkooper Kleerkooper, Boekhandel te Amsterdam -1916, I, 683; en Van Eeghen , IV, 100. Hoewel op de titelpagina 1659 staat, was het boek dus al in 1658 te koop.
Zie hierover Porteman 1975-2, 164-167. Ten Berge ( Ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter Jacob Cats, 36) interpreteerde Cats' woorden letterlijk en autobiografisch: 'Hij haalt zijn eigen liefdesgedichten uit zijn Leidse en Franse tijd uit de la en haalt herinneringen op aan de meisjes die hem in vuur en vlam hebben gezet.'
Over magazijnvoorraden: Van Selm Van Selm, Inzichten en vergezichten, 32-45.
A. Collings en Van den Hout te Rotterdam wilden eind 1832 begin 1833 wederom een uitgave van Cats' werken op de markt brengen, maar zij is uiteindelijk niet verschenen (Vgl. MC 1887, 37, nr. XI-11). Uit de prospectus van 1 oktober 1832 valt op te maken dat er 20 afleveringen met gemiddeld 20 platen zouden verschijnen (voor 1 gulden per aflevering bij voorintekening; daarna f 1,25). Het is jammer dat de onderneming mislukt is: de prospectus toont twee bijzonder aardige ontwerpen van de steendrukplaten (embleem I en II) die voor de editie bedoeld waren. Dertig jaar later zou uitgeverij Tijl te Zwolle meer succes hebben (zie B.41).
Het is niet bekend of Kaiser ook de ontwerper van de nieuwe composities was. Zie over de veranderingen B.F. Scholz, 'Jacob Cat's [sic] Silenus Akibiadis [sic] in 1618 and 1682: changes in word-image relations from the seventeenth to the nineteenth century.' In: Word and image 4 (1988), 67-80; en Luijten Luijten, Belachelijcke dingen. Scholz baseerde zijn bevindingen op een ingekorte facs. ed., waardoor een deel van zijn conclusies onjuist is. Inzichtgevend voor de wijzigingen zijn bijv. prent nr. c162729 : de weerhaan op de toren met een stelletje op een bordes; nr. c162733 : de bijen en de rozen met een toegevoegd paar; en nr. c162746 : de krokodil die blijft groeien en nu in plaats van de gepersonifieerde Dood naast zich een klein krokodilletje heeft (zie afb.
In het Gemeentearchief te Zwolle zijn de documenten rondom deze uitgave bewaard gebleven: o.m. drie registers van namen van intekenaren en een staat van ontvangst, evenals (een deel van de) correspondentie. Tevens zijn alle uitgaven en inkomsten overgeleverd. Zo kreeg Van Vloten ± ¦ 2300 en Kaiser ± ¦ 20.000 (dus ¦ 50,- per illustratie). Uiteindelijk schoot er ± ¦ 5600 over voor de uitgever. Colporteurs trokken weken lang door Nederland en België en er werd, via de boekhandelaren, in losse afleveringen geleverd. Het totaal aantal exemplaren waarop werd ingetekend ligt zo rond de 3200. Vooral boeren en grondbezitters (landmannen en landbouwers), apothekers, notarissen en predikanten tekenden in. Behalve naar zes hoveniers in het plaatsje Bangert en drieënveertig landmannen in de Beemster gingen de verzamelde werken naar Kaap de Goede Hoop en Batavia. De Nederlandse koning nam twee exemplaren af. Ik hoop in de toekomst nader in te kunnen gaan op deze nalatenschap van uitgeverij Tijl.
'Aus dem Niederländischen übersetzet. Erster Theil, bestehend in Sinn- und Liebes-Bildern [...]. Zum erstenmahl ans Licht gestellet, und mit vielen Kupffern gezieret. Hamburg, gedruckt und verlegt im güldnen A,B,C, bey Seel. Thomas von Wierings Erben 1710. Sind auch zu Franckfurt und Leipzig bey Zacharias Herteln zu bekommen [...].' Het 'Achter und letzter Theil', is inmiddels getiteld: Des Welt-berühmten Poeten Jacob Cats. Hamburg 1717. De Sinne- en minnebeelden lopen in deel 1 tot en met pagina 105 [= G5r]. Deze uitgave in kwarto bevindt zich o.a. in UBL, sign. 1019 C 2-4 en KB 839 D 1. Vgl. MC 1887, 24; J. Bolte, 'Verdeutschungen von Jakob Cats' Werken.' In: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 16 (1897), 241-251, i.h.b. 249-251; en Van Gemert Van Gemert, Niederländische Einflüsse, 133-134.
'With illustrations freely rendered, from designs found in their works, by John Leighton, F.S.A. The whole translated and edited, with additions, by Richard Pigot. Member of the Leyden Society of Netherlands literature. Second edition. Longman, Green, Longman and Roberts. London 1862'. De ed. Moral emblems 1860 o.a. UBL, sign. 1019 B 13 en KB 1486 A 4; de ed. 1862 o.a. KB 975 E 14. Zie voor de talrijke exemplaren in de Amerikaanse bibliotheken: NUC 100, 161, nrs. 0232103-0232105; voor de derde druk uit 1865, in acht bibliotheken, de nrs. 0232107 en 0232109.
E.K. Grootes, 'De bestudering van populaire literatuur uit de zeventiende eeuw.' In: Spektator 12 (1982-1983), 3-24, i.h.b. 18. Voor wat volgt, heb ik me gebaseerd op Van Selm Van Selm, Menighte treffelijcke Boecken en Van Selm Van Selm, ... te bekomen voor een Civielen prijs, 98-116 en de daar vermelde literatuur. Naar de oplagen van Cats' embleembundel moet men gissen. Van Selm noemt een voor de zeventiende eeuw gemiddelde oplage, variërend van 750 tot 1250 exemplaren.
Van Selm Van Selm, ... te bekomen voor een Civielen prijs, 98-99 en 110, noot 5-6.
Van Selm Van Selm, ... te bekomen voor een Civielen prijs, 108.
Van Selm Van Selm, ... te bekomen voor een Civielen prijs, 108 en 115, noot 68.
Hij werkte ook voor de boekverkopers M.Jz. Brandt (uit Amsterdam) en voor Rombout Hamerste (uit Bergen op Zoom). Zie over hem: Ledeboer Lrdeboer, Boekdrukkers, 300-301; Nagtglas Nagtgals, Levensberichten -1893, I, 360; Meertens Meertens, Letterkundig leven in Zeeland, 420; Briels 1974, 112, 147 en 517; en K. van den Oord, 'De boekdrukkunst in de steden Bergen op Zoom, Breda en 's-Hertogenbosch, 1450-1650. Een voorlopige schets.' In: Varia historica Brabantica VI-VII (1978), 209-271, i.h.b. 239.
Van der Hellen was destijds niet bij machte de tweede drukgang, namelijk die van de prenten, zelf uit te voeren. In de jaren '30, toen hij Beque, der schrijfkonste ... drukte, beschikte hij blijkbaar wel over een plaatpers. Zie hierover A.R.A. Croiset van Uchelen, 'Abraham van Overbeke, an early-seventeenth-century writing-master from Zeeland.' In: Quaerendo 2 (1972), 278-289, i.h.b. 286; en Luijten Luijten, Belachelijcke dingen, i.h.b. 209-210. Al in 1613 had Van der Hellen te Zierikzee drie vertalingen van Hofferus gedrukt. Zie de bijdrage van W.J. op 't Hof in: Hofferus Hofferus, Bloemlezing, 25-26.
Over de belangrijke plaats voor de handel in boeken die de welvarende handelsstad Middelburg aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw innam, schreef Van Selm: 'Het lijdt geen twijfel dat er in deze periode een kapitaalkrachtige groep boekenkopers in de stad woonde' (1987, 38-39).
Zetterslonen waren van invloed op de prijs van een boek. Van Selm Van Selm, ... te bekomen voor een Civielen prijs, 109 vermeldt dat bij de meeste titels in de fondscatalogi van Daniel Elzevier en de firma Janssonius Van Waesberge, resp. uit 1675 en 1677, het lettercorps waaruit het werk is gezet, staat aangegeven 'en dan blijkt dat globaal gezien een vel duurder is naarmate het gekozen lettercorps kleiner is.'
Italiaanse voorbeelden o.m. in Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nrs. 9, 12, en 21.
Doelt Andreas Gryphius op Cats wanneer hij in zijn Dissertationes funebres. Oder Leich-abdanckungen [...]. Leipzig 1667, 161 schrijft: 'Jener gelehrte Mann stellte in einem Mörser allerhand Gewürtze unter dem Stempffel vor, mit dieser Uberschrifft: Tundatur, olebit'? Over een mogelijk verband: Wentzlaff-Eggebert Wentzlaff-Eggebert, F.W., 38.
Ed. Amsterdam s.a., gedruct by Willem Janssen (het privilege dateerde van 28 oktober 1615). Vgl. Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 124, nr. 291. Hier, behalve Latijnse motto's, ook drie talen: een distichon in het Latijn, een achtregelig Nederlands gedicht in alexandrijnen en een vierregelig Frans gedicht. Vgl. verder Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 118.
In het origineel staat erboven: 'Imperator Caesar Flavius Iustinianus [...] cupidae legum iuventuti' (Keizer Caesar Flavius Justinianus [...] aan de naar kennis van het recht hunkerende jeugd). Deze voorrede opent aldus: 'Imperatoriam maiestatem non solum armis decoratam, sed etiam legibus oportet esse armatam, ut utrumque tempus et bellorum et pacis recte possit gubernari [...]' (De keizerlijke majesteit behoort niet alleen met wapens gesierd, maar ook met wetten gewapend te zijn, teneinde zowel in tijd van oorlog als in tijd van vrede een goed bestuur te kunnen voeren [...]). In: Corpus iuris civilis. Tekst en vertaling I. Institutiones/Instituten. Vert. J.E. Spruit en K.E.M. Bongenaar. Zutphen etc. 1993, 7. De vorst dient langs wettelijke wegen ongerechtigheden te verhinderen en hij moet zich een toegewijd beschermer van het recht betonen, zo vervolgt de tekst. Met dank aan J.E. Spruit. Van de Venne heeft de koning geantiquiseerd weergegeven (vgl. in dit verband ook Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nr. 36).
Vgl. Vecellio 1598, 120-123. Het kledingstuk was tot het midden van de zestiende eeuw een statussymbool en werd gedragen door ambtenaren, magistraten, juristen en heren op leeftijd; aan het eind van de eeuw was het hét teken van waardigheid en ouderdom. Vgl. voor de geleerde, oudere, man: Ripa Ripa, Iconologia, 612, o.v.n. Ovidius, Plautus, Plato en Job.
Zie voor dergelijke (stads)kranen die in de zestiende eeuw tot de uitrusting van een haven behoorden: P.W. Sijnke, 'De stadskranen van Middelburg.' In: Zeeuws tijdschrift 32 (1982), 92-94; J.P. Sigmond, Nederlandse zeehavens tussen 1500 en 1800. Amsterdam 1989, 179-181; en een detail op het Johannesretabel te Brugge (Sint-Janshospitaal) van Hans Memling, afgebeeld in D. de Vos, Hans Memling. Het volledige œuvre. Antwerpen 1994, 151-157, cat. nr. 31 en vooral 37, afb. 46. Een aan deze kraan nagenoeg identiek exemplaar is uitgebeeld in Roemer Visschers Sinnepoppen, II, XXII, waar onder het motto 'In dese hoeck' het belang van een 'goede neeringhe' wordt onderstreept.
O.a. in: Cicero, De legibus, I, VI (19); De officiis, I, V (15) en Tusculanae disputationes, V, XXII (63). Vgl. ook Walther 5, 236-237, nr. 30942. Eenzelfde type wijnfles uit de zestiende of zeventiende eeuw staat afgebeeld in G. Debuigne, Larousse wijn encyclopedie. Vert. F. Breugelmans. Hasselt 1978, 75.
Vgl. Walther 1, 244, nr. 2137. Voor de uitgave Moral emblems (London 1860) bewerkte John Leighton de tweede titelprent, met onder de sokkel een portret van Cats. Met name de drie linkse figuren evenals de gebouwen en gebeurtenissen in de achtergrond werden ingrijpend gewijzigd. Bij deze prent verscheen een interessante toelichting (p. xiii): 'Under allegorical figure of Universal Justice, supported on one side by Solomon, Confucius, and Aesop; upon the other by Age instructing Infancy and Adolescence, in the presence of Labour and Travel; in the background Peace and Plenty are contrasted with the violent acts of man against the will of Supreme Power. In the centre foreground is a vase of flowers surrounded by choke weeds -type of elevated nature a constant prey to the coarser elements. On the base are sculptured bas-reliefs, 'suum cuique' -Let each apply to himself which fits him; 'Bonis cum bonis' -The just with the true.'
Beza, Icones. Genève 1580, [Ppijverso], nr. XXXIX. Zie ook Emblemata 1967, 1567-1568. Over dit embleem: L. Strengholt, 'De geschiedenis van een emblema.' In: De nieuwe taalgids 51 (1958), 289-304; J. Kwekkeboom, 'Bij de geschiedenis van een emblema, de vierde Nederlandse versie.' In: De nieuwe taalgids 52 (1959), 96; en Wentzlaff-Eggebert Wentzlaff-Eggebert, F.W., 39. De uitbeelding stemt overeen met een van Ripa's beschrijvingen van 'Religione': 'Een Vrouwe van seer schoon opsicht [...] hout [...] een Boeck als een Spiegel [...]. Zy leunt op 't dwars hout van 't Kruys, alwaer aen de slincker hand een toom hanght, met haere voeten den Dood vertredende [...]' (1644, 173a). Er bestaan verwerkingen van deze iconografie in latere, funeraire, gelegenheidsuitgaven uit het midden en eind van de zeventiende eeuw (afgebeeld door Bouman Bouman, Nederlandse gelegenheidsgedichten, 235, nrs. 55-56) en een zeer vroege in een pamflet van een van de gebroeders Wierix naar ontwerp van Maarten de Vos (ca. 1576-1577). Wellicht dus zelfs eerder dan Beza. Zie: J. Tanis en D. Horst, Images of discord. De tweedracht verbeeld. Tent. cat. Atlas van Stolk. Rotterdam etc. Bryn Mawr 1993, nr. 29.
Eerder berichtte Genesis 7:13, 'Juist op die zelfde dag gingen Noach, Sem en Cham, en Jafeth, Noachs zonen, evenals Noachs vrouw, en de drie vrouwen van zijn zonen met hem in de ark.' Vgl. voor een andere uitbeelding van beide scènes bijv.: Chrispijn de Passe, Liber Genesis. Arnhem 1616, nr. XXIII en XXXIII.
Zie voor een toelichting op dit motief embleem de voorrede, r. 178-182 en c162746_body1_div3_div5c162746body1div3div5.
Italiaanse voorbeelden o.m. in Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nrs. 9, 12, en 21.
Schenkeveld-van der Dussen 1992, 764. Zij bespeurt 'onrust' in Cats' spiritualiteit: hij was een tobber die zichzelf en de lezer moest zien gerust te stellen met aan de ene kant al het boeiends en genotvols wat het tijdelijk aardse te bieden heeft, maar aan de andere kant het wantrouwen daarover, want bij voorspoed en geluk ligt het gevaar op de loer. Zie ook Porteman Porteman, Jacob Cats, die aangeeft dat Cats voornamelijk bezig was met de vraag of hij wel was uitverkoren.
De titelgravure van Adriaen van de Vennes Belacchende werelt varieert op dit thema: daar balanceert Cupido -hij draagt bovendien een narrenkap- op een wereldbol. Zie Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne, 303 en 626. Vgl. in dit verband ook de titelprent in Thronus cupidinis uit 1618 (facs. ed. 1968, [A6]). Trionfi van Amor komen vaak voor. Vgl. o.m. de voorbeelden in P. Schubring, Cassoni. Truhen und Truhenbilder der italienische Frührenaissance. Ein Beitrag zur Profanmalerei in Quattrocento. Leipzig 1915: nrs. 198-201 (Tafel LXIII), 202-203 (XLIV), 204, 207 (XLV), 210 (XLVI), 213 (XLVII), 266 (LX), 372 (LXXXVII), 580 (CXXXI) en 586 (CXXXII).
Italiaanse voorbeelden o.m. in Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nrs. 9, 12, en 21.
Vgl. K. Ertz, Jan Brueghel der Ältere (1568-1625). Die Gemälde mit kritischem Oeuvrekatalog. Köln 1979; K.J. Lüllenmeister, Roelant Savery, Kortrijk 1576-1639 Utrecht. Hofmaler Kaiser Rudolf II. in Prag. Die Gemälde mit kritischem ?uvrekatalog. Freren 1988; T. Falk en T. Hirthe, Martin Schongauer. Das Kupferstichwerk. Tent. cat. München 1991, i.h.b. 48-50, cat. nr. 7 'Die Flucht nach Ägypten'. De omtrektekening in de UBL: MC, 8, A-02.
Vaenius: ed. Antwerpen 1608, 1(:)verso. De betreffende plaats luidt:
haec regna tenet puer immitis,
spicula cuius sentit in imis
caerulus undis grex Nereidum
flammamque nequit relevare mari.
ignes sentit genus aligerum [...].
Poeni quatiunt colla leones
[...]. Cum movit Amor,
tum silva gemit murmure saevo
amat insani belua ponti
Lucaeque boves, vindicat omnem
sibi naturam [...].
Vertaling: Over deze rijken heerst de nietsontziende jongen, wiens pijlen in de diepste diepten de zee-blauwe Nereiden raken; zij kunnen hun hitte niet verkoelen met de golven van de zee. De vogels ondergaan het liefdesvuur [...]. Afrikaanse leeuwen schudden hun manen [...] als Amor ze heeft aangespoord zuchten de wouden met hevig geritsel. De liefde heeft macht over de monsters van de onstuimige zee, over de Lucanische runderen [= olifanten] en hij maakt aanspraak op de hele natuur [...].
Vgl. ook Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 36-38. Ripa omschrijft de 'Forza d'Amore. Kracht der Liefde' aldus: 'Cupido met vleugels aen de schouders, met boogh en pijlen in de hand, en de kooker op zijn syde, de slincker hand nae den Hemel verheven hebbende, alwaer eenige vlammen afdaelen met veele gebrooken pijlen, die van alle syden om hem regenen: vertoonende alsoo dat de Liefde soo veele vermagh datse de macht van Jupiter verbreeckt, en de geheele Werreld in brand steeckt' (1644, 266b).
Voor deze gedachte pleit het feit dat de tekst van Vergilius ook werd opgenomen op de prent die is afgedrukt voorin Alle de wercken. Amsterdam 1658, waar zij de titeltekst heeft vervangen (zie afb.
Ja, al wat leeft op aarde: mensen, wilde dieren,
wat zee bevolkt en weiden, en vogels bont van veren,
zij tuimelen blind in 't vuur: 't is de éne drift bij allen.
De regels van Vergilius werden eveneens aangehaald door Montaigne, Essais, III, V (ed. Villey Montaigne, Essais, II, 859). Het is het essay waaruit Cats het vaakst heeft geciteerd.
Spiegel, I (aparte nummering, einde eerste deel), 36 ( ADW 1712, I, 560). In Van Beverijck 1652, 37 met de beginregel 'Al de menschen, al het vee'. Cats voorzag de Schat der gesontheyt van een groot aantal verzen. Vgl. tot slot ook de woorden van Venus in Ovidius' Metamorphosen, V, 365-372a waar de moeder haar zoon omarmt en aanspoort:
'arma manusque meae, mea, nate, potentia' dixit,
'illa, quibus superas omnes, cape tela, Cupido,
inque dei pectus celeres molire sagittas,
cui triplicis cessit fortuna novissima regni.
tu superos ipsumque Iovem, tu numina ponti
victa domas ipsumque, regit qui numina ponti:
Tartara quid cessant? cur non matrisque tuumque
imperium profers?
In de vertaling van M. d'Hane-Scheltema Ovid, Metamorphosen, 129-130:
Zij vleit hem: 'Jij mijn rechterhand, mijn sterkste wapen,
Cupido! Pak je boog waarmee jij ieders hart beheerst,
richt snel je pijlen op die dodengod: hij is het die
de macht kreeg in het derde, laatste deel van 't godenrijk.
Als jij de hemelgoden, ja zelfs Jupiter kunt treffen
en ook de goden in de zee, Poseidon ook - waarom dan
de dodenheerser niet? Het zou mijn macht én die van jou
vergroten.'
Ed. Middelburg 1623, 7. Hierover o.m. Frederiks 1896; Meertens Meertens, Letterkundig leven in Zeeland, 217-239; De la Fontaine Verwey 1976, II, 66-69; Roosmalen-Mann Roosmalen-Mann, Cats’ illustrator, 24; Royalton Kisch Royalton-Kisch, Adriaen van de Venne, 38-40; Strengholt 1989; Van Vaeck 1989, 10-11 en 19; Van Vaeck Van Vaeck, Konst baert roem ; Neugebauer Neugebauer, Wie kijkt, die leest ; en Van Vaeck 1994.
Ed. Voet en Persoons Sambucus, Emblemata -1982; het citaat in De gulden passer 58-59 (1980-1981), 19. Ook aangehaald door Porteman 1975-2, 181. Zie verder Porteman Porteman, Nederlandse embleemtheorie en Porteman Porteman, Earliest reception -2, i.h.b. 39: 'In the emblematical act of reading, the pictura comes first; it is in the text that meaning originates, and thanks to the text the symbol comes into being.'
Vgl. ook E.H. Gombrich, The image and the eye. Further studies in the psychology of pictorial representation. Oxford 1982, i.h.b. 'The visual image: its place in communication', 137-161. Een steekproef onder enkele groepen studenten wees uit dat men bijna altijd eerst kijkt naar de prent. Overigens neemt men bij museumbezoekers nogal eens het tegenovergestelde waar: voordat wat aan de muur hangt of in de vitrine ligt écht wordt bekeken, gaat men op zoek naar het bordje met de bijbehorende tekst.
Nog onlangs werd aan Vinckboons een schilderij toegeschreven dat daarvoor doorging voor een Van de Venne, zie: P. Huys Janssen en P.C. Sutton, The Hoogsteder exhibition of Dutch landscapes. Zwolle 1991, 130-131, cat. nr. 42. Voor enkele soortgelijke figuren, de gezelschappen en kermissen, opgenomen in: K. Goosens, David Vinckboons. Soest 1971 (heruitgave van een druk uit 1954).
Ik heb me bij het zoeken wel beperkt tot de stadsaanzichten van Middelburg, Zierikzee, Vlissingen en Veere. R. Freeman schreef: 'The central figure is often highly emblematical but the pictures still have carefully detailed naturalistic backgrounds.' Zie: English emblem books. London 1948, 46. Mijn vermoeden is dat er nauwelijks sprake is van topografisch realisme, met uitzondering van het grapje met de St. Pieterstoren op embleemprent c162729 die getekend is vanuit één van de bovenvertrekken van Van de Vennes woonhuis te Middelburg.
Zie voor de verwijzingen op de picturae in Hofferus' Nederduytsche poemata uit 1635 de bijdrage van H. Uil in: Hofferus 1993, 59-80. Het gaat om de aanblik van Zierikzee en haar kerktorens, poorten en bruggen, en om dorpsgezichten van Oosterland, Ouwerkerk en Nieuwerkerk op Duiveland. De lokaties op negen prenten zijn met zekerheid thuis te brengen; één is waarschijnlijk en van zeven worden mogelijkheden geopperd. Vgl. tevens de overwegingen van Meertens in verband met De Brune: facs. ed. 1970, 3.
Voor zijn hulp bij het benoemen van de schepen op de prenten dank ik H.J.A. Dessens, conservator scheepsbouw van het Scheepvaartmuseum te Amsterdam. Voor dit onderwerp is de volgende literatuur geraadpleegd: I. de Groot en R. Vorstman, Zeilschepen. Prenten van de Nederlandse meesters van de zestiende tot de negentiende eeuw. Maarsen 1989; J. van Beylen, Schepen van de Nederlanden van de late middeleeuwen tot het einde van de 17e eeuw. Amsterdam 1970; en E.W. Petrejus, Oude zeilschepen en hun modellen. Binnenschepen, jachten en visserschepen. Bussum 1971. Het zeilschip vormt al onderdeel op prenten uit het begin van de zestiende eeuw. In 1561-1562 graveerde Frans Huys een reeks scheepsprenten naar ontwerp van Pieter Bruegel de Oude; de serie vormt een van de vroegste voorbeelden van dit genre in de Nederlanden. Zij is onder de 'The world of stately ships and the sea' opgenomen in: Klein Klein, Graphic worlds, 50-91, nrs. 10-18.
Op 1 oktober 1637 bevond zich in de goedereninventaris van Jacob Keijns, boekbinder 'Op 't Water', naast koperplaten met gravures uit het werk van Krul, o.a. 'een bundeltje coopere platen tot het werk van Cats' en ten overstaan van openbaar notaris Jacob Lansman verkocht Susanna Veselaers, de weduwe van de uitgever Jan Jacobsz Schipper, op 9 januari 1683 een groot deel van het (boeken)bezit van de uitgeverij, waaronder 'Alle de plaeten van Cats wercken compleet in folio. Alle de wercken van Cats in 4º. met de koopere plaeten' aan de Amsterdamse boekverkopers Jacobus van den Deyster, Sander Wijbrants, Johannes van Lamsvelt, Andries Vinck, Herman van den Bergh, Aert Dircksz Oosaen en Johannes Blom. Zie: Kleerkooper Kleerkooper, Boekhandel te Amsterdam -1916, II, 1483 en I, 697.
Gegevens over de vroeg-zeventiende-eeuwse kleding en mode zijn voornamelijk ontleend aan een inspirerend gesprek met mevrouw B.M. du Mortier (Rijksmuseum te Amsterdam). De geraadpleegde literatuur over dit onderwerp is: J. Arnold, Patterns of fashion. The cut and construction of clothes for men and women, 1560-1620. London 1985; M.H. Gans, Juwelen en mensen. De geschiedenis van het bijou van 1400 tot 1900, voornamelijk naar Nederlandse bronnen. Amsterdam 1961, 79-123: 'Hof en burgerij in Neerlands Gouden eeuw'; M.A. Ghering van Ierlant, Mode in prent (1550-1914). Tent. cat. Den Haag 1988; C.H. de Jonge, 'Bijdrage tot de kennis van de kleederdracht in de Nederlanden in de XVIe eeuw.' In: Oud Holland 36 (1918), 133-159; en Oud Holland 37 (1919), 1-70, 129-168, 193-214; Derkinderen-Besier Derkinderen, Modemetamorphosen ; Derkinderen-Besier Derkinderen, Spelevaart der mode ; L.J. van der Klooster, 'De juwelen en kleding van Maria van Voorst van Doorwerth.' In: Nederlands kunsthistorisch jaarboek 31 (1981), 50-64; S.M. Levey, Lace. A history. London 1983; Meyer Meyer, Kostüm ; Du Mortier Mortier, Handschoen in de huwelijkssymboliek ; B.M. du Mortier, 'Zur Symbolik und Bedeutung von Hochzeitshandschuhen.' In: Die Braut [...]. Zur Rolle der Frau im Kulturvergleich. Tent. cat. Köln 1985, 336-344; B.M. du Mortier, 'Het kledingbeeld op Amsterdamse portretten in de 16de eeuw.' In: De smaak van de elite. Tent. cat. Amsterdam 1986, 40-60; B.M. du Mortier, 'Costume in Frans Hals.' In: S. Slive, Frans Hals. London etc. 1989, 45-60; E. Nienholdt, Kostüme des 16. und 17. Jahrhunderts. Braunschweig 1962; J. Ruppert, Le costume II. Paris 1947; F. van Thienen, Das Kostüm der Blütezeit Hollands 1600-1660. Berlin 1930 (Kunstwissenschaftliche Studien, VI); F. van Thienen, 'Het Noord-Nederlandse costuum van de gouden eeuw.' In: Het costuum. Een geschiedenis van de mode. Van de Tudors tot Lodewijk XIII. Red. J. Laver. Amsterdam etc. 1951; en F.W.S. van Thienen, Acht eeuwen kostuum. Hilversum 1967.
Een overeenkomstige uitbeelding in: B.M. du Mortier, '"Hier sietmen Vrouwen van alderley Natien ..." Kostuumboeken bron voor de schilderkunst?' In: Bulletin van het Rijksmuseum 39 (1991), 401-413, i.h.b. 408 en afb. 16-17, eveneens uit Sluperius (ed. Antwerpen 1572, 129).
In het voorwoord bij zijn Spiegel zegt Cats te hebben geprobeerd de kleding en het uiterlijk van de figuren die zijn voorgesteld af te stemmen op de taal waarin het ter sprake gebrachte spreekwoord gesteld is. Dat kan dus o.m. Spaans, Italiaans, Frans en Nederlands zijn.
Eveneens op embleemprent c162717 in Spiegel 1632, I, 50 ( ADW 1712, I, 503). Zie verder Royalton-Kisch 1988, 286-287, nr. 73, 324-325, nr. 92, en 338-339, nr. 99.
Een dergelijk 'tuychje', dat werd bevestigd aan een gordelriem en kon bestaan uit een mesje, schaartje of sleutels komt voor in het lied 'Boerengezelschap' van Bredero. Verhaald wordt hoe de meisjes van de Vecht en van Vinkeveen en omstreken hiermee opgepronkt de boerekermis bezoeken. Zie: Boertigh, amoureus en aendachtigh groot lied-boeck. Ed. G. Stuiveling. Culemborg 1975, 48, r. 21-25. Vgl. ook een aquarel van Adriaen van de Venne, opgenomen in Royalton-Kisch 1988, 286-287, nr. 73.
Vgl. voor het jakje het portret van een vrouw aan het spinnewiel door Maerten van Heemskerck in het Rijksmuseum te Amsterdam ( Alle schilderijen 1976, 264, inv. nr. A 3519). Over het kletje: WNT VII, II, 3918, III.
Fynes Moryson schrijft over de huik in zijn reisverslag An itenary: 'All Women in generall, when they go out of the house, put on a hoyke or veile which covers their heads, and hangs downe upon their backs to their legges' (Ed. London 1617, III, 169. Geciteerd naar Royalton-Kisch 1988, 214-215, nr. 37). Ook J. Le Francq van Berkhey gaat in zijn Natuurlyke historie van Holland uitgebreid in op de huik, de lange vrouwenmantel, die sloot boven op het hoofd in een stijve, ronde kap 'aan welker kruin van boven eene Pluim of een Handvatsel was, waarmede men de Huik op of af ligtte.' Over het gebruik zegt hij: 'Deeze Huiken bezigde men veelal, wel inzonderheid, als men ter Trouwe, of ter Kerke wilde gaan' (Dl. III, derde stuk, 591-593). Zie verder de titelprent van de ed. 1624 (afb.
Russell sprak in verband met deze kwestie over de 'cultural vraisemblance '. Theoretici raadden meer dan eens af om onbekende vogels en dieren in het embleem op te nemen, omdat het de effectiviteit van de duiding zou kunnen verkleinen. Zie Russell Russell, Emblem and authority, i.h.b. 83.
Vgl. de prenten c162703, c162708, c162711, c162715, c162734, c162735, c162737, c162744, c162745, c162746, c162747, c162748, c162750 en c162752. Ook iemand als Roelant Savery schilderde een soortgelijk amorf groen op de voorgrond. Met dank aan mevrouw C.S. Oldenburger-Ebbers (Landbouwuniversiteit te Wageningen) en wijlen D.O. Wijnands (Directeur Hortus Botanicus, Landbouwuniversiteit te Wageningen). De conclusie van Bol (1958-1, 71) over Van de Vennes '"wetenschappelijk", op eigen waarneming en studie gefundeerd realisme', geldt niet voor de prenten uit 1618.
Zie hierover Scholz 1989; mijn opmerkingen over de wolkenhand bij Cats zijn beïnvloed door diens observaties. In de Sinne- en minnebeelden komen geen voorbeelden voor van wolkenbenen of -voeten. Zie voor de hand, o.m. als teken van aanwezigheid van het goddelijke en de goddelijke kracht, ook Charbonneau Charbonneau, Emblematique, 109-123 en Tervarent Tervarent, Attributs et symboles -1959, 258. Een duidelijk voorbeeld van de verheven (wolken)hand van God geeft T. de Beza, Icones. Genève 1580, nr. IX. In Visschers Sinnepoppen (1614) komen veel wolkenhanden en -benen voor.
Doelt Andreas Gryphius op Cats wanneer hij in zijn Dissertationes funebres. Oder Leich-abdanckungen [...]. Leipzig 1667, 161 schrijft: 'Jener gelehrte Mann stellte in einem Mörser allerhand Gewürtze unter dem Stempffel vor, mit dieser Uberschrifft: Tundatur, olebit'? Over een mogelijk verband: Wentzlaff-Eggebert Wentzlaff-Eggebert, F.W., 38.
Ed. Middelburg 1625, I*recto (cursivering van mij, HL). Ook opgemerkt door Bol Bol, Middelburgse Brueghel-groep -2, 133-134 en Van Roosmalen-Mann Roosmalen-Mann, Cats’ illustrator, 18.
Doelt Andreas Gryphius op Cats wanneer hij in zijn Dissertationes funebres. Oder Leich-abdanckungen [...]. Leipzig 1667, 161 schrijft: 'Jener gelehrte Mann stellte in einem Mörser allerhand Gewürtze unter dem Stempffel vor, mit dieser Uberschrifft: Tundatur, olebit'? Over een mogelijk verband: Wentzlaff-Eggebert Wentzlaff-Eggebert, F.W., 38.
Zie voor een veronderstelde andere volgorde in de samenwerking, maar dan rond 1647: Hazelzet Hazelzet, Huwelijksfuik -1990. Voor het grafisch werk naar ontwerp van Van de Venne: Hollstein XXXV; voor het leven en het werk van deze kunstenaar: Royalton-Kisch 1988; Bol Bol, Adriaen Pietersz. van de Venne -1984; Bol 1989 en Van Vaeck 1994.
MC 8, map A. Zie ook noot 50 hieronder. Besproken in: Pluis 1987. Met dank aan de Rijksdienst voor kunsthistorische documentatie (RKD) te Den Haag, die welwillend hun foto van de ontwerptekening ter beschikking stelden. In 1973 was deze tekening in het bezit van Jacques Ulmann te Noisy-le-Sec. Waar zij thans berust, is mij onbekend; op een brief naar deze Franse bezitter is geen reactie gekomen. Op de achterzijde staat: 'Daulby sale'. Dateringen onder enkele prenten in Cats' Spiegel geven aan dat de produktie enige tijd in beslag nam: sommige dragen het jaartal 1627, terwijl de bundel pas in 1632 verschijnt (vgl. o.a. deel III, 7, nr. III; 14, nr. VI en 29, nr. XI. In: ADW 1712, I, 609, 612 en 617).
Aan de voortekening van de eerste titelprent werd eveneens een en ander veranderd: een krans van harten die onder de verhoging hing, is niet doorgevoerd. Op een van de ontwerptekeningen voor Roemer Visschers Sinnepoppen (vierentachtig ervan berusten in de Stirling Maxwell Collection van de University Library te Glasgow, sign. SM 1891 A), zijn correcties aangebracht. Enkele ballen die op de tekening van de jeu de boules-baan zijn doorgehaald, komen op de prent 'Beslach', de toegift bij het eerste zestigtal, niet meer voor; K. Porteman te Leuven maakte mij op deze wijziging attent.
MC 8, map A. Het gaat om de volgende tekeningen:
1. Een ronde, en een rechthoekige (de laatste staat afgebeeld bij de commentaar op c162701 ). A 1, I-II.
2. Een ronde. A 2.
3. Een ronde. A 3.
4. Twee ronde. A 4, I-II.
5. Twee ronde. A 5, I-II. I met datum 1616.
6. Twee ronde. A 6, I-II. I met datum 1627. II met de naam 'Elisabeth' in de boomstam. Zowel de vrouw van Cats als van Van de Venne heette Elisabeth.
7. Twee ronde. A 7, I-II. I met datum 1627. II is de voortekening.
8. Twee ronde. A 8, I-II.
9. Een ronde. A 9.
10. Twee ronde. A 10, I-II.
11. Twee ronde. A 11, I-II. I met datum 1616.
12. Twee ronde. A 12. I-II. I met datum 1616.
13. Twee ronde. A 13. I-II.
14. Twee ronde. A 14. I-II. I met datum 1616, II met datum 1626.
15. Twee ronde. A 15. I-II. I met datum 1618.
16. Twee ronde. A 16. I-II.
17. Twee ronde. A 17. I-II.
18. Twee ronde. A 18. I-II. I met datum 1616.
19. Twee ronde. A 19. I-II. I met onduidelijke signering. Vgl. nr. 22 hieronder.
20. Twee ronde. A 20. I-II. I is de voortekening.
21. Twee ronde. A 21. I-II.
22. Twee ronde. A 22. I-II. I met signering A finne [of: finno]. Vgl. nr. 19.
23. Een ronde. A 23.
24. Een ronde. A 24.
25. Twee ronde. A 25. I-II.
26. Twee ronde. A 26. I-II.
27. Een ronde. A 27.
28. Twee ronde. A 28. I-II.
29. Twee ronde. A 29. I-II. I is de voortekening.
30. Twee ronde. A 30. I-II.
31. Een ronde. A 31.
32. Twee ronde. A 32. I-II.
33. Een ronde. A 33. Met datum 1616.
34. Twee ronde. A 34. I-II.
35. Twee ronde. A 35. I-II.
36. Twee ronde. A 36. I-II.
37. Twee ronde. A 37. I-II. I met datum 1616.
38. Een ronde. A 38.
39. Twee ronde. A 39. I-II. I met datum 1616.
40. Twee ronde. A 40. I-II.
41. Twee ronde. A 41. I-II.
42. Een ronde. A 42.
43. Twee ronde. A 43. I-II. I met blauwe waterverf ingekleurd.
44. Twee ronde. A 44. I-II. I met datum 1616.
45. Twee ronde. A 45. I-II.
46. Twee ronde. A 46. I-II.
47. Twee ronde. A 47. I-II. I met datum 1616.
48. Twee ronde. A 48. I-II. I met datum 1616.
49. Twee ronde. A 49. I-II. I met datum 1616.
50. Twee ronde. A 50. I-II. I met datum 1616.
51. Een ronde. A 51.
52. Twee ronde. A 52. I-II.
Ook van Cats' Maeghden-plicht, waarvan meerdere voortekeningen bewaard zijn gebleven -wederom met afwijkingen ten opzichte van de latere prenten- bestaan dit type studies. In het Utrechts zang-prieeltjen (Utrecht 1649) werden enkele embleemprenten uit de Maeghden-plicht nagevolgd.
Franken Franken, Van der Venne, 103 twijfelde eveneens of alle eenenvijftig ontwerpen van Van de Venne zijn. Dit terwijl die in het voorwoord van zijn Tafereel van de belacchende werelt, niet zonder trots, schrijft: 'Dat ick oock besigh heb gheweest met Teyckenen, tot Wt-beeldinghen van de loffelijcke Rede-Wercken van den beroemden Ed: Ridderlijcken Heer Iacob Cats, die ick al over de 18. jaren hebbe dienst gedaen met de Konste, nae mijn vermogen, ende noch doe.' Ed. 's-Gravenhage 1635, [??]2v. Teruggerekend betekent dit dat hun samenwerking vanaf 1616-1617 dateert. Bovenstaand fragment wordt ook genoemd door Bol Bol, Middelburgse Brueghel-groep -2, 133-134; Van Roosmalen-Mann Roosmalen-Mann, Cats’ illustrator, 18; en Bol 1989, 66-67. Zie bovendien Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne, 58 en 312.
Zie B. van 't Hoff, 'Grote stadspanorama's, gegraveerd in Amsterdam sedert 1609.' In: Jaarboek Amstelodamum 47 (1955), 81-131, i.h.b. 108, nr. 7; Hollstein XXVI, 10, nr. 4 (derde plaat); Hollstein XXVI, 7-13 en 166, nr. 29; Het Schillemans-Visscher panorama van Middelburg. Ed. A.F. Wennekes. Middelburg 1985; De zichtbaere werelt. Schilderkunst uit de Gouden Eeuw in Hollands oudste stad. Red. P. Marijnissen e.a. Tent. cat. Dordrecht. Zwolle 1992, 282. Over Schillemans ook: Croiset van Uchelen 1974, 294 en noot 2; Bol 1989, 57 en afb. 44.
Ed. Amsterdam s.a., gedruct by Willem Janssen (het privilege dateerde van 28 oktober 1615). Vgl. Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 124, nr. 291. Hier, behalve Latijnse motto's, ook drie talen: een distichon in het Latijn, een achtregelig Nederlands gedicht in alexandrijnen en een vierregelig Frans gedicht. Vgl. verder Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 118.
Zie: Kluiver Kluiver, Gezicht op de haven van Middelburg.
Ed. Amsterdam s.a., gedruct by Willem Janssen (het privilege dateerde van 28 oktober 1615). Vgl. Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 124, nr. 291. Hier, behalve Latijnse motto's, ook drie talen: een distichon in het Latijn, een achtregelig Nederlands gedicht in alexandrijnen en een vierregelig Frans gedicht. Vgl. verder Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 118.
Ed. Amsterdam s.a., gedruct by Willem Janssen (het privilege dateerde van 28 oktober 1615). Vgl. Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 124, nr. 291. Hier, behalve Latijnse motto's, ook drie talen: een distichon in het Latijn, een achtregelig Nederlands gedicht in alexandrijnen en een vierregelig Frans gedicht. Vgl. verder Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 118.
. Resp. 231, nr. XXXII en II, 14, nr. IV 'Non se da tanto ...'. Aan Cats' Spiegel hebben verschillende graveurs bijdragen geleverd: Daniël van Bremden (1587-?), Andries Jacobsz. Stock (ca. 1580-1648), Adriaen Jacobsz. Matham (ca. 1600-1660) en Theodor Matham (1605/1606-1676), Willem Hondius (ca. 1597-ca. 1660) en Chrispijn van den Quebor(e)n (1604-1652). Andries Stock, bij Cats: I, nr. 15, 31, 50; vgl. Hollstein XXVIII, 98, nr. 33; Adriaen Matham, bij Cats: I, nr. 12, 19, 49; III, 11 (met jaartal 1627), 35; vgl. Hollstein XI, 212, nrs. 8-14. Hij werkte ook voor Van de Vennes Sinne-vonck (1634) en Cats' Trou-ringh (1643); Theodor Matham, bij Cats: II, nr. 2; III, nr. 3 en 6 (beide met jaartal 1627), 22, 23; niet genoemd in Hollstein voor het werk van Cats. Bij Cats alleen met de vermelding 'Matham', en dus zonder voorletter: III, 8, 15, 25, 42; Daniël van Bremden, bij Cats: titelprent, en II, nr. 1, 5, 7, 22; III, 18, 30, 37 en 38. Geen verwijzing in Hollstein voor Spiegel. Wel vermeld zijn bijdragen voor Houwelyck (1625), voor Van de Vennes Tafereel (1635) en voor Heinsius' Nederduytsche poemata (1618); Willem Hondius, bij Cats: I, nr. 3, 6, 37, 52; III, 1, 24, 26, 27; vgl. Hollstein IX, 101, nr. 12a; Chrispijn van den Queborn (met monogram C v Q.), bij Cats: I, nr. 5, 17, 24, 27, 29; 'Aen de spreuk-lievende lezers': p. 16 en p. [54]; II, nr. 12, 13, 14; 'Spreucken ende spreeck-woorden': p. 11; III, nr. 13, 16, 17, 45; vgl. Hollstein XVII, 274, nr. 91. Over graveurs die ontwerpen van Van de Venne hebben gestoken: De la Fontaine Verwey De la Fontaine, Illustratie van letterkundige werken, 15-16; Bol Bol, Middelburgse Brueghel-groep -1, 65; en het overzicht in Hollstein XXXV, 156-158.
Zie voor Swelincks grafische werk: Hollstein XXIX, 139-144. Hierin worden ook de drieënveertig ongesigneerde prenten in de Emblemata moralia et aeconomia, evenals de vier illustraties in Galathee (slechts één (31) is voluit gesigneerd) aan Swelinck toegeschreven. Zegt Landwehr over de eerste uitgave van Silenus (1988, 71-72, nrs. 104, 106 en 108) nog 'possibly engraved by J. Swelinck', één pagina verder (73, nr. 111) is het voor hem een uitgemaakte zaak dat de '51 circular copperplate emblems by J. Swelinck' zijn. Hollstein XXIX, 142, nr. 9 corrigeert zich en merkt op de embleemprenten uit 1618 eerder abusievelijk aan Swelinck te hebben toegeschreven. Zie ook Meeus Meeus, Zacharias Heyns, I, 97.
Verschillen zijn: nr. c162703 : de vraag uit de mond van de man is in spiegelbeeld; c162706 : de tekst op de boom staat, in verband met de schaduwval, op een iets andere hoogte; c162708 : de rotspartijen zijn veranderd. In 1618 staan er meer ruïnes en bossen tegen de helling; c162709 en c162711 : Cupido heeft een andere gezichtsuitdrukking; c162712 : het oor van het muisje is nu goed te zien. Het ornament bovenop de zijgevel is anders; c162713 : Cupido en de roker hebben een andere gezichtsuitdrukking. Bovendien is het haar van Cupido meer gaan krullen; c162714 : de loggia heeft een dakkapel minder; c162715 : vogels in de lucht zijn verdwenen. De stadsbebouwing rechts heeft een torentje minder; c162716 : vogels in de lucht zijn verdwenen; c162717 : het kinderkopje op de voet van de kandelaar is preciezer; c162720 : de matroos heeft een andere gezichtsuitdrukking; c162721 : de versiering boven de deur is minder precies, in tegenstelling tot die op de rug van de stoel. Het gezicht van het meisje oogt in 1618 jonger; c162722 : de vrouw lacht niet meer; c162723 : geheel links is er een vis bijgekomen en het gezicht van Alphaeus heeft een iets andere uitdrukking; c162724 : de gezichten van de nar en het voorste jongetje zijn anders; c162735 : het huis heeft een extra, derde, schoorsteen; c162726 : de linker voet van de jongen is nu buiten het kader van de prent gevallen; c162728 : minder vogels; c162730 : een extra vogel; c162731 : de man en de vrouw hebben een andere gezichtsuitdrukking; c162732 : er vliegen meer vogels; c162735 : enkele vogels zijn verdwenen; c162736 : het tangetje aan het aanbeeld heeft een andere vorm; c162738 : de man en de vrouw hebben een andere gezichtsuitdrukking; c162740 : de voorste poot van de spin is veel krachtiger en de muurstenen zijn gelijkvormiger geworden; c162741 : de gezichtsuitdrukkingen zijn anders; c162744 : de vrouw kijkt anders; c162745 : ook hier een geringe verandering in de gezichten; c162746 : nogal wat vogels zijn verdwenen; c162747 : er komt geen rook meer uit de schoorsteen; c162749 : vogels zijn verdwenen; c162751 : andere en meerdere vogels. Op de toren van de kerk staat nu een kruis; c162752 : geen vogels. De spitse toren achter de kerk is nu zonder kruis.
De ronde prentvormen, al dan niet met randschriften, zijn in de zestiende-eeuwse emblematiek, prentkunst en toegepaste kunst vaak gebruikt. Ze waren geliefd in reeksen, zoals de twaalf maanden van het jaar, de vijf zintuigen, de vier tijdperken van de mensheid, en uitbeeldingen van spreekwoorden. Vgl. voor een mooie serie beschilderde eetborden: Stad in Vlaanderen. Tent. cat. Brussel 1991, 517-520, nr. 309; voor een reeks van zes spreekwoorden door Pieter Bruegel II: Catalogus schilderkunst oude meesters. Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. Antwerpen 1988, 64-67, cat. nr. 872.
T. Goedings, 'Kaartkleurders en de technische aspecten van het kleuren in de zestiende en zeventiende eeuw.' In: Kunst in kaart. Decoratieve aspecten van de cartografie. Eindred. J.F. Heijbroek en M. Schapelhouman. Utrecht 1989, 95-129; en T. Goedings, 'Het verlichterij-boekje van de landmeter Jan Dirksz. Zoutman (1613/1614-1679).' In: Caert-thresoor 9 (1990), 1-7, over de werkmethoden en het materiaalgebruik, met in een appendix de inhoudsopgave van het oorspronkelijke boekje.
In de Provinciale Bibliotheek Zeeland te Middelburg bevindt zich een onvoltooid gebleven manuscript naar een van de uitgaven van Johan de Brunes Emblemata. Hierin zijn bij achttien van de negenenveertig emblemen gekleurde tekeningen opgenomen (sign. handschrift nr. 6410).
In het origineel staat erboven: 'Imperator Caesar Flavius Iustinianus [...] cupidae legum iuventuti' (Keizer Caesar Flavius Justinianus [...] aan de naar kennis van het recht hunkerende jeugd). Deze voorrede opent aldus: 'Imperatoriam maiestatem non solum armis decoratam, sed etiam legibus oportet esse armatam, ut utrumque tempus et bellorum et pacis recte possit gubernari [...]' (De keizerlijke majesteit behoort niet alleen met wapens gesierd, maar ook met wetten gewapend te zijn, teneinde zowel in tijd van oorlog als in tijd van vrede een goed bestuur te kunnen voeren [...]). In: Corpus iuris civilis. Tekst en vertaling I. Institutiones/Instituten. Vert. J.E. Spruit en K.E.M. Bongenaar. Zutphen etc. 1993, 7. De vorst dient langs wettelijke wegen ongerechtigheden te verhinderen en hij moet zich een toegewijd beschermer van het recht betonen, zo vervolgt de tekst. Met dank aan J.E. Spruit. Van de Venne heeft de koning geantiquiseerd weergegeven (vgl. in dit verband ook Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nr. 36).
In het origineel staat erboven: 'Imperator Caesar Flavius Iustinianus [...] cupidae legum iuventuti' (Keizer Caesar Flavius Justinianus [...] aan de naar kennis van het recht hunkerende jeugd). Deze voorrede opent aldus: 'Imperatoriam maiestatem non solum armis decoratam, sed etiam legibus oportet esse armatam, ut utrumque tempus et bellorum et pacis recte possit gubernari [...]' (De keizerlijke majesteit behoort niet alleen met wapens gesierd, maar ook met wetten gewapend te zijn, teneinde zowel in tijd van oorlog als in tijd van vrede een goed bestuur te kunnen voeren [...]). In: Corpus iuris civilis. Tekst en vertaling I. Institutiones/Instituten. Vert. J.E. Spruit en K.E.M. Bongenaar. Zutphen etc. 1993, 7. De vorst dient langs wettelijke wegen ongerechtigheden te verhinderen en hij moet zich een toegewijd beschermer van het recht betonen, zo vervolgt de tekst. Met dank aan J.E. Spruit. Van de Venne heeft de koning geantiquiseerd weergegeven (vgl. in dit verband ook Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nr. 36).
Vgl. o.a. Segermann Segermann, Motto in der Lyrik, i.h.b. 14-26 en Russell Russell, Emblem and device.
Segermann Segermann, Motto in der Lyrik noemde het motto binnen het devies 'adhortatief' en 'programmatisch', het motto binnen het embleem 'apodictisch' en 'sententieus'; in het laatste geval gaat het meer om algemene waarheden en levenswijsheden. Vgl. in dit verband ook Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 60, noot 4: 'Men mag hierbij evenwel niet uit het oog verliezen dat de spanning tussen beeld en betekenis definitief in het bijschrift wordt opgelost en het motto in het embleem een andere rol speelt dan in het impresa, waar het de 'ziel' is van de prent'. Giovio stelde als regel dat een opschrift drie hoofdwoorden moest bevatten.
In het origineel staat erboven: 'Imperator Caesar Flavius Iustinianus [...] cupidae legum iuventuti' (Keizer Caesar Flavius Justinianus [...] aan de naar kennis van het recht hunkerende jeugd). Deze voorrede opent aldus: 'Imperatoriam maiestatem non solum armis decoratam, sed etiam legibus oportet esse armatam, ut utrumque tempus et bellorum et pacis recte possit gubernari [...]' (De keizerlijke majesteit behoort niet alleen met wapens gesierd, maar ook met wetten gewapend te zijn, teneinde zowel in tijd van oorlog als in tijd van vrede een goed bestuur te kunnen voeren [...]). In: Corpus iuris civilis. Tekst en vertaling I. Institutiones/Instituten. Vert. J.E. Spruit en K.E.M. Bongenaar. Zutphen etc. 1993, 7. De vorst dient langs wettelijke wegen ongerechtigheden te verhinderen en hij moet zich een toegewijd beschermer van het recht betonen, zo vervolgt de tekst. Met dank aan J.E. Spruit. Van de Venne heeft de koning geantiquiseerd weergegeven (vgl. in dit verband ook Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nr. 36).
Heckscher en Wirth Heckscher, Emblem, Emblembuch.
Zie Schöne Schöne, Emblematik und Drama, 18-26; Porteman 1977, 36-56, over het motto: 49-50; Daly Daly, Literature in the Light of the Emblem -2, 21-67; en Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 59-63.
Voorbeelden uit elke categorie zijn: constatering ('Volwassen Appel en rijpe Peer, sijcht licht ter neer'), bewering ('Meughje niet gheven, wech zijn de neven'), sententie ('A malheur & encombrier, Patience est le vray bouclier'), wens ('Cum gaudentibus gaudendum'), voorschrift ('Verscheyden aert, dient niet ghepaert'), waarschuwing ('Kent, eer ghy mint), vraag ('Nil iuvat obniti?') of uitroep ('Fy! die roock eet, en beter weet').
Zie over het 'verbod' om het uitgebeelde voorwerp of onderwerp uitdrukkelijk te noemen: Harms en Freytag Harms, Außerliterarische Wirkungen, 37 en Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 61.
Wanneer boven het embleem als geheel hetzelfde motto staat als boven een tekstdeel, is dat als één gerekend. Elisie en enclise is in de telling verdisconteerd. Dat wil zeggen dat het aantal woorden in het motto ''t Wordt t'samen groot' geteld is als drie. c162704_body1_div2_div3c162704body1div2div3 en c162708_body1_div3_div1c162708body1div3div1 tellen twee motto's; c162725_body1_div2_div3c162725body1div2div3 heeft een gedichtje. Vgl. ook de rijtjes die Cats geeft van 'sin-spreucken van twee syllaben' en van twee, drie en vier woorden, waarmee in weinig woorden veel te zeggen valt, opgenomen in: Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 24. In: ADW 1712, I, 556. Van Vaeck (1994, 824-825 en 829) bespreekt deze opsommingen tegen de achtergrond van de laudatio van het Nederlands. Zie hierover ook Jansen Jansen, Brevitas.
Ex. UBL 699 G 1 met als correctie: Genève 1617. Volgens Smilde ( Smilde, Jacob Cats, 144-145) heeft Cats voor zijn Spiegel 'blijkbaar niets gehaald' uit Meuriers Trésor.
De meest gebruikte naslagwerken bij het thuisbrengen van de spreekwoorden zijn: Dejardin Dejardin, Dictionnaire -1892; Dournon Dournon, Dictionnaire ; Harrebomée 1858-1870; Herhold Herhold, Lateinischer Wort- und Gedankenschatz ; Littré Littré, Dictionnaire -1883; Margalits Margalits, Florilegium proverbiorum ; Meurier Meurier, Trésoir (verwijzingen hiernaar zijn in het register aangeduid met de letter [M]); Otto Otto, Sprichwörter -1968; Proverbia S.l. s.a.; Le Roux Le Roux, Livre des proverbes ; Suringar Suringar, Erasmus over Nederlandsche spreekwoorden ; Stoett 1923-1925; Walther Walther, Proverbia -1973; en Woodrow Hassell Woodrow Hassell, Middel French Proverbs. Henkel en Schöne ( Emblemata 1967) geven wanneer de motto's boven B.2 en B.5 of boven C.2 en C.5 afwijken telkens alleen het eerste; bovendien hebben zij de Franse niet opgenomen. Indien de woordvolgorde varieert in de motto's die meer dan eens binnen één embleem zijn gebruikt, wordt er in het mottoregister onderling naar verwezen.
De invloed van de belangrijkste spreekwoordenverzamelingen op onze taal, waaronder Erasmus' Adagia (vanaf 1500) en Sartorius' Adagiorum chilias prima (1561) bespreken: Harrebomée Harrebomée, Spreekwoordenboek -1870, Suringar Suringar, Erasmus over Nederlandsche spreekwoorden, Stoett en Koning Koning, Spreekwoorden als bouwstenen, i.h.b. 94-95. Koning geeft de genoemde verwijzing naar Erasmus. Over het spreekwoord in verband met de brevitas : Jansen Jansen, Brevitas.
Spiegel 1632, I, 79 en Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 35). In: ADW 1712, I, 515 en 560. De redenen op: *ijverso-[*iiijrecto]. Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne, 804-825 gaat uitgebreid in op (met name Cats') opvattingen over het spreekwoord en de ethische en didactische functies die het kan vervullen.
Op *iijverso-[*iiijrecto]. In ADW 1712, I, 479-480. Ook aangehaald door Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne, 813 en Jansen Jansen, Brevitas, 92-93.
Misschien met uitzondering van drie gevallen, namelijk embleem c162703 over Echo: 'Die vraeght leert klappen'; embleem c162704 over de aap met haar jong: 'Noyt leelick lief, noch schoonen coolsack', in het Latijn 'Nunquam deformis amica est' als variant op 'Simiarum pulcherrima deformis est' en verder 'Qualis mater, talis filia'; en embleem c162707 over de specht: 'Gheen boom en wast op eenen dagh, Gheen boom en valt ten eersten slagh'. Zie hoofdstuk 2.5.2 voor de citaten als creatief vertrekpunt.
Al eerder had hij, onder invloed van de poëzie van Vergilius, Horatius, Catullus en Ovidius, een Latijns lofdicht op Johannes Antonii (in 1593), een Latijns bruiloftsdicht op het huwelijk van Galenus van der Laen en Françoise van Haemstede (in 1595), evenals een disputatie -in de vorm van stellingen- aan de Leidse Universiteit (in 1598) gepubliceerd. Ze verschenen onder de namen Jacobus Adriani Brey, Jacobus Felisius en Jacobus Felinus. Het honderdregelig gedicht op Antonii, dat Cats op zijn zestiende dichtte, bestaat uit vijftig elegische disticha; in het bruiloftsdicht van twee jaar later komen hexameters, asklepiadeïsche en saphische strofen, elegische disticha en hendecasyllabi voor. Zie hierover: Breugelmans Breugelmans, Eerste publicaties van Jacob Cats.
Vgl. Vecellio 1598, 120-123. Het kledingstuk was tot het midden van de zestiende eeuw een statussymbool en werd gedragen door ambtenaren, magistraten, juristen en heren op leeftijd; aan het eind van de eeuw was het hét teken van waardigheid en ouderdom. Vgl. voor de geleerde, oudere, man: Ripa Ripa, Iconologia, 612, o.v.n. Ovidius, Plautus, Plato en Job.
Strengholt Strengholt, Letterkundig leven, 29: 'De catsiaanse versbouw is sterk verwant aan die van Heinsius en misschien zelfs in wezen aan de Leidse geleerde te danken. Dit zou met vele voorbeelden kunnen worden geïllustreerd. Men heeft, hoe dan ook, de poëzie van vader Cats wel eens wat te veel in een verstechnisch isolement geplaatst ten opzichte van de Hollandse dichters'. Slechts drie keer is er in plaats van gepaard, gekruist rijm (in de emblemen c162748, c162750 en c162752 ); deze drie variaties kwamen ook al in 1618 voor.
Voorbeelden van verzen waarbij de middenrust ontbreekt, zijn ( c162704_body1_div1_div1c162704body1div1div1, r. 7; c162708_body1_div2_div1c162708body1div2div1, r. 4; en c162727_body1_div2_div1c162727body1div2div1, r. 1):
- Bedaert u wat, en eer ghy timmert kent den grond.
- En even-wel, daer 't gout meest blinckt, daer schuylt de vleck.
- Soo lang men met ajuyn speelt, sonder die te schellen [...].
Cats gebruikte in 1618 tegenover God nog de oudere aanspreekvorm 'Du bist' ( c162716_body1_div3_div1c162716body1div3div1, r. 7 en c162719_body1_div3_div1c162719body1div3div1, r. 5). Overigens waren ook Vondels bijschriften in Den gulden winckel (1613) in alexandrijnen gedicht.
Resp. c162701_body1_div2_div1c162701body1div2div1 ; c162703_body1_div3_div1c162703body1div3div1 ; c162723_body1_div2_div1c162723body1div2div1 ; c162732_body1_div1_div1c162732body1div1div1 ; c162734_body1_div1_div1c162734body1div1div1 ; c162737_body1_div2_div1c162737body1div2div1. Van Vloten kenmerkte de verzen uit 1618 als 'ruwer en ongelikter, maar zeker krachtiger' en Smilde ( Smilde, Jacob Cats, 121-125) als 'ruw' en 'plat' en minder beschaafd dan de latere. Zie: Alle de wercken. Zwolle 1862. Ed. J. van Vloten, aantekening bij pagina 47. Andere oordelende woorden die deze editeur voor Cats' stijl in 1618 gebruikt, zijn: 'beter, zinrijker, inniger, levendiger, eigenaardiger, meer puntig en bondig, meer op den man af'; een enkele keer zegt hij 'daarentegen minder' of merkt hij neutraal op: 'vroeger geheel anders'.
De twee fragmenten uit de gedichten van XXVI en c162727_body1_div2_div1c162727body1div2div1 die Smilde citeert om de wijzingen aan te geven, laten zien dat de beeldende omschrijving 'de broeck staet hem soo rondt' daar inderdaad is verdwenen. Het werd: 'dat doet hem dicmael beven'. Maar dat wil niet zeggen dat Cats de zegswijze had opgegeven. Het bijbehorende prozagedeelte zet namelijk als volgt in: 'Vreesachticheyt bederft het oordeel: want soo haest als yemant den schrick in't lijf krijcht, een blase met de boonen (somen seyt) ja de schaduwe van een roose, soude hem den broeck ront setten'. Twee keer binnen één afdeling vond Cats kennelijk teveel van het goede. Het gevolg was wel dat in dit geval de versregel vlakker werd. De puntdichtachtige namen Pier, Ioor (Joris), Claes, Fijntje, Iorden en Iaquelijn uit 1618 komen in 1627 niet meer voor.
Zie hierover de annotatie bij de voorrede. Tevens verdwijnt een aantal specifiek Zeeuwse elementen, zoals werd opgemerkt door P.J. Meertens, 'Cats als Zeeuw.' In: Aandacht voor Cats 1962, 56-73, i.h.b. 66-67. Zie voor de wijzigingen in het gedicht 'Aende Zeeusche Ionck-vrouwen', en voor alle Nederlandse gedichten uit 1618: deel 3, Bijlage 2.
Ook Smilde ( Smilde, Jacob Cats, 121-125) bracht enkele wijzigingen ter sprake. Hij zei over deze laatste constructies dat ze nu 'veel vaker' voorkomen dan in 1618, maar afgezien van acht keer 'ick en weet niet wat' in het -ongewijzigde- voorwerk en het proza, en drie keer 'ick en weet wat' in de gedichten, heeft Cats de andere stilistica in Silenus niet gebruikt.
Het bekende 'Ik en weet niet wat' is mogelijk benvloed door Horatius' nescio quid, zoals dat o.a. voorkomt in diens Ode, III, 24, 64. Over deze constructie: Te Winkel, III, 540, noot 2; en Smit Smit, Aantekeningen, 83-84, die vier citaten geeft uit de voorrede en de formulering in verband brengt met 'quicumque' of 'qualiscumque'. De betreffende tekstplaatsen in de voorrede zijn: r. 55, 89, 157, en 294. Vgl. ook de voorbeelden uit het Frans (je ne sais quoi), het Spaans (un no sé qué) en het Italiaans (un non so che) die G. K[alff] geeft in zijn stukje 'Cats' "Ick en weet niet wat".' In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 35 (1916), 239-240.
Op de eerste twee prenten en op c162724 en c162727 wordt bovendien door figuren met nadruk gewezen. Vgl. in die gevallen de uitdrukking 'Monstrari digito', oftwel 'met de vinger aangewezen worden': Suringar Suringar, Erasmus over Nederlandsche spreekwoorden, 216-217, nr. CXIX. Over deiktische elementen op voorstellingen spreken o.m. Porteman 1977, 52-53.
Zie voor dergelijke (stads)kranen die in de zestiende eeuw tot de uitrusting van een haven behoorden: P.W. Sijnke, 'De stadskranen van Middelburg.' In: Zeeuws tijdschrift 32 (1982), 92-94; J.P. Sigmond, Nederlandse zeehavens tussen 1500 en 1800. Amsterdam 1989, 179-181; en een detail op het Johannesretabel te Brugge (Sint-Janshospitaal) van Hans Memling, afgebeeld in D. de Vos, Hans Memling. Het volledige ?uvre. Antwerpen 1994, 151-157, cat. nr. 31 en vooral 37, afb. 46. Een aan deze kraan nagenoeg identiek exemplaar is uitgebeeld in Roemer Visschers Sinnepoppen, II, XXII, waar onder het motto 'In dese hoeck' het belang van een 'goede neeringhe' wordt onderstreept.
Resp. c162705_body1_div1_div1c162705body1div1div1, r. 3; c162719_body1_div3_div1c162719body1div3div1, r. 5; c162701_body1_div3_div1c162701body1div3div1, r. 6; c162715_body1_div3_div1c162715body1div3div1, r. 1; c162703_body1_div1_div1c162703body1div1div1, r. 7; c162724_body1_div2_div1c162724body1div2div1, r. 8; c162738_body1_div1_div1c162738body1div1div1 en B.1, r. 1; c162716_body1_div1_div1c162716body1div1div1, r. 8 en c162731_body1_div3_div1c162731body1div3div1, r. 8. Hetzelfde geldt voor Silenus, maar ik beperk me nu verder tot voorbeelden uit Proteus.
Zie voor dergelijke (stads)kranen die in de zestiende eeuw tot de uitrusting van een haven behoorden: P.W. Sijnke, 'De stadskranen van Middelburg.' In: Zeeuws tijdschrift 32 (1982), 92-94; J.P. Sigmond, Nederlandse zeehavens tussen 1500 en 1800. Amsterdam 1989, 179-181; en een detail op het Johannesretabel te Brugge (Sint-Janshospitaal) van Hans Memling, afgebeeld in D. de Vos, Hans Memling. Het volledige ?uvre. Antwerpen 1994, 151-157, cat. nr. 31 en vooral 37, afb. 46. Een aan deze kraan nagenoeg identiek exemplaar is uitgebeeld in Roemer Visschers Sinnepoppen, II, XXII, waar onder het motto 'In dese hoeck' het belang van een 'goede neeringhe' wordt onderstreept.
c162747_body1_div2_div1c162747body1div2div1, r. 6-7; c162748_body1_div3_div1c162748body1div3div1, r. 6; c162752_body1_div2_div1c162752body1div2div1, r. 7. Cats spreekt stilistische waardering uit voor eenlettergrepige woorden in een noot bij zijn eigen gedicht 'Vrouwen-voordicht, toegeëygent alle ware huys-moeders', opgenomen in Houwelyck ( ADW 1712, I, 284); een bewijs voor hoe kort en bondig men zich in het Nederlands kan uitdrukken.
Resp. c162744_body1_div3_div1c162744body1div3div1, r. 5 en B.1, r. 3; en c162741_body1_div2_div1c162741body1div2div1, r. 4.
Zie voor dergelijke (stads)kranen die in de zestiende eeuw tot de uitrusting van een haven behoorden: P.W. Sijnke, 'De stadskranen van Middelburg.' In: Zeeuws tijdschrift 32 (1982), 92-94; J.P. Sigmond, Nederlandse zeehavens tussen 1500 en 1800. Amsterdam 1989, 179-181; en een detail op het Johannesretabel te Brugge (Sint-Janshospitaal) van Hans Memling, afgebeeld in D. de Vos, Hans Memling. Het volledige ?uvre. Antwerpen 1994, 151-157, cat. nr. 31 en vooral 37, afb. 46. Een aan deze kraan nagenoeg identiek exemplaar is uitgebeeld in Roemer Visschers Sinnepoppen, II, XXII, waar onder het motto 'In dese hoeck' het belang van een 'goede neeringhe' wordt onderstreept.
Zie hierover Jansen Jansen, Brevitas, i.h.b. 90-106; Ter Meer Ter Meer, Snel en dicht, i.h.b. 31-43, en Laurens Laurens, L’abeille dans l’ambre, i.h.b. 430-461: 'Une forme nouvelle au service de l'humanisme: l'emblème'. Over de theorie van het antieke en zeventiende-eeuwse epigram handelen ook Lausberg Lausberg, Einzeldistichon, i.h.b. 76-87; en Weisz Weisz, Epigram. De laatste studie geeft een verdeling in een aantal typen: het gnomische, satirische, speels-concettistische en panegyrisch-hymnische, evenals mengvormen hiervan. Grofweg komen bij Cats, afhankelijk van de drie afdelingen concettistische, gnomische (aforistische, met ethische inslag of levenswijsheden) en ook wel een enkele hymnische (gewijde, godsdienstige) voor. In de zeventiende eeuw is het gnomische in Duitsland het meest voorkomende type.
ADW 1712, I, 282. Over het begrip 'rond' of 'goedrond' dat samenhangt met eenvoud, oprechtheid, ongekunsteldheid en onopgesmukte, eigen volkstaal, die gezuiverd blijft van vreemde invloeden: Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne, 24 en 620-621. Meertens Meertens, Letterkundig leven in Zeeland, 269 en 289-290 heeft het over 'spreekverzen'. Karel van de Woestijne kenmerkte in zijn opstel 'Vondel als dichter', gedateerd 1 maart 1929, Cats' vloeiende stijl als volgt: 'Tot bij zijn vijftigste jaar staat Vondel als verskunstenaar beneden Cats, die tien jaar ouder was dan hij. Het vers van Cats kan banaal zijn: het vloeit als water over een glazen plaat. Dat van Vondel -ik overdrijf eenigszins om beter begrepen te worden- als stroop over een hobbelige plank'. In: Over schrijvers en boeken. Tweede bundel. Bussum etc. 1936, 51-55, citaat 53. Zie ook: Verzameld werk. Beschouwingen over literatuur. Bussum 1949, V, 677.
Resp. c162708_body1_div3_div1c162708body1div3div1 ; c162712_body1_div2_div1c162712body1div2div1 ; c162715_body1_div1_div1c162715body1div1div1 ; c162715_body1_div2_div1c162715body1div2div1 ; c162728_body1_div3_div1c162728body1div3div1 en c162742_body1_div1_div1c162742body1div1div1. Andere voorbeelden zonder typografische markering zijn: 'De mensch is alderbest wanneert hem qualick gaet' ( c162736_body1_div2_div1c162736body1div2div1 ) en het spreekwoordelijke: 'Die altijt soete rieckt, tis seker datse stinckt' ( c162709_body1_div2_div1c162709body1div2div1 ). De gewoonte om aanhalingstekens en cursiveringen te gebruiken voor algemeengeldigheden komt ook voor in de zestiende-eeuwse Franse lyriek. Zie Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne, 721, noot 1 en 817-818, n.a.v. Van de Vennes typografisch in reliëf brengen van uitspraken met een algemeen geldend karakter in de Belacchende werelt (1635). Andere voorbeelden zijn te vinden in Nederlandse emblemata 1983, 54, 106 en 110.
Verder bevatten de afsluitende regels paradoxen: 'Sy wenscht te zijn gevat, om niet gevat te zijn' ( c162730_body1_div1_div1c162730body1div1div1 ) en woordspelingen, zoals in het epigram over een alchemist: 'Ick meynd' ic haddet al, en nu ist al gemist' ( c162732_body1_div2_div1c162732body1div2div1 ).
Motieven als gevangenschap-vrijheid, zoet-zuur, branden van liefde-koele gereserveerdheid en de onverschilligheid van het meisje, komen telkens terug. Vóór Cats waren die motieven in de Nederlandse literatuur al verwerkt door o.m. Jan van der Noot, Justus de Harduwijn, Daniel Heinsius, Otto Vaenius, Roemer Visscher en P.C. Hooft.
De keren dat de 'ik' samen zal vallen met Cats zelf, telkens in het proza, zijn: 'de reden waer van, dunckt my hier in te bestaen' ( c162708_body1_div2_div7c162708body1div2div7, r. 2-3); 'mijns oordeels' ( c162711_body1_div3_div8c162711body1div3div8, r. 11); 'Yeder oordeele van sich selven, wat my belangt, ick derf seggen dat my noyt yet bejeghent is, dat [...]' ( c162712_body1_div3_div7c162712body1div3div7, r. 3-4); 'Ick hebbe menichmael, als een sonderlinge werck van Godes goedicheyt, in mijn selfs overleydt' ( c162713_body1_div3_div7c162713body1div3div7, r. 1-2); 'soo en sal my noyt de wanhope totten bast [...] afleyden' ( c162717_body1_div3_div7c162717body1div3div7, r. 24-25); 'Als ick somwylen, met innighe ghedachten de menschelijcke dinghen in my selven overweghe, so en kan ick niet laten droevich, ja gram te werden [...]' ( c162724_body1_div3_div7c162724body1div3div7, r. 1-3); 'Ick schame my t'elcken als ick bemercke dat menschen [...]' ( c162727_body1_div3_div8c162727body1div3div8, r. 1-2); 'Ick en wil hier niet treden inde bemerckinge of dese konste waerachtig gout kan voortbrengen [...]' ( c162730_body1_div2_div6c162730body1div2div6, r. 8-9); 'Ic sal, met verlof vande leser, hier by voegen 'tgene Hector, hier van by Homerum spreect' ( c162745_body1_div3_div6c162745body1div3div6, r. 17-18) en 'Ick hebbe wel eer twee luyden ghekent, den eenen nam eenen bedelaer van de strate [...]' ( c162752_body1_div2_div7c162752body1div2div7, r. 15-16). Volgens Van Strien (1990, 15 en 21) is bij Cats, in tegenstelling tot de veel persoonlijker Huygens, eerder sprake van een 'fictioneel ik' met 'een programma, waarin hij zijn persoonlijke ondervindingen integreert'. Over het 'exemplarische ik': Schenkeveld-van der Dussen Schenkeveld, Personage of persoonlijkheid, i.h.b. 44.
Vgl. de volgende woorden aan het eind van de versregels in het gedicht c162750_body1_div2_div2c162750body1div2div2 : puellis-thoris; opes-moles; iuvabit-fluit. Voorbeelden van woordspelingen zijn o.a. Tristia Democriti salso delude cachinno, // Lude, iocus Venus est; nil nisi ludus, Amor ( c162702_body1_div1_div2c162702body1div1div2 ); scelarata-celerata ( c162705_body1_div1_div2c162705body1div1div2 ); pungere-pingere ( c162709_body1_div1_div2c162709body1div1div2 ); honoravit-oneravit evenals propugnavit-oppugnasset ( c162709_body1_div3_div7c162709body1div3div7 ); vetustum-venustum ( c162718_body1_div3_div6c162718body1div3div6 );
stamine-stramine ( c162724_body1_div2_div2c162724body1div2div2 ); autores-fautores ( c162730_body1_div2_div5c162730body1div2div5 ); foro-thoro ( c162748_body1_div2_div2c162748body1div2div2 ). Over Cats' Latijn: Luijten e.a. 1994.
Hoffer dichtte: 'Triplex sua format acumina sermo, // Et Belga, & Gallus loquitur, mediusque superbit // Romani decor eloquii' (r. 55-57). Vgl. ook de titel van het lofdicht van Joost van Lier: 'Hominem triplici Emblemate graphice exprimentem (Een man die in drie talen emblemen tot uitdrukking brengt), evenals Sylvester die spreekt over 'ton tri-lingue stile' (jouw drietalige pen; r. 14). Slechts twee keer is er gekruist rijm in plaats van gepaard (nrs. c162713_body1_div2_div3c162713body1div2div3 en c162725_body1_div2_div3c162725body1div2div3 ). De herderlijke namen Corydon, Thyrsis en Dametas komen alleen in het Frans voor ( c162735_body1_div1_div3c162735body1div1div3 en c162738_body1_div2_div3c162738body1div2div3 ).
Huygens: 'De Catsii nostri operibus Emblematum volumen Latino-Belgicum semper mihi et -fatebor- unicum in pretio fuit; neque naevus, nisi fallor, in pulcherrimo corpore appareret, nisi Gallica insparsisset. Eius rei si bonum senem hactenus non poenitet, ille quidem, quid valeant humeri, quid ferre recusent, nondum intelligit; amicos certe harum rerum non penitus ignaros taedet balbutiei non pro illa vena'. Westerbaen: 'Tu et hic Paridem agis, sed securius, continentque illae iudicium de Catzianis apertum, de meis quae Gallice balbutivi tacitum. De optimi senis Emblematis tecum semper hoc iudicavi, in quibus versiculi Latini mihi, si bene memini, neque enim illa post annos plurimos vidi, probabantur quam maxime, Gallici quam minime.' In: J.A. Worp, De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687). 's-Gravenhage 1916, V, 202, nrs. 5340 en 5341 ( RGP, 28). De cursieve regel 'quid ... recusent' is afkomstig uit Horatius, Ars poetica, 40a-39b. Het citaat wordt ook besproken in Jansen Jansen, Brevitas, 555, noot 78.
O.a. in: Cicero, De legibus, I, VI (19); De officiis, I, V (15) en Tusculanae disputationes, V, XXII (63). Vgl. ook Walther 5, 236-237, nr. 30942. Eenzelfde type wijnfles uit de zestiende of zeventiende eeuw staat afgebeeld in G. Debuigne, Larousse wijn encyclopedie. Vert. F. Breugelmans. Hasselt 1978, 75.
Smit Smit, Aantekeningen, 74-94. De latinismen die hij noemt zijn: participium constructies, relatieve verbindingen, de accusativus cum infinitivo, de absolute constructies en het weglaten van het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp. Eén en al lof was L.G. Visscher in zijn redevoering 'Cats als proza schrijver beschouwd.' In: Mengelingen van het, te Brussel gevestigd, Nederlandsch letterkundig genootschap, Concordia. Brussel 1820, 85-98. Cats verenigt volgens hem 'ongemeene levendigheid' met 'bondige kracht van zeggen' (89), hij schenkt 'eene saus, die alle tongen smaakt' (90). Visscher citeert uit de 'Voor-reden' en het proza van embleem c162713 (92-94). Kenmerkend vindt hij verder de 'zoetvloeijendheid' en 'levendigheid van geest en vinding' (94). Van eentonigheid blijft het proza verschoond (95). Slechts één keer schreef Cats een prozastuk in het Frans (zie nr. c162711_body1_div2_div5c162711body1div2div5 ).
c162728_body1_div3_div7c162728body1div3div7, r. 1-3. Vgl ook C.6, r. 3 waar hij spreekt over d'uytlegginghe daer van waarmee hij bedoelt: van het gedicht; het tweede citaat: c162744_body1_div3_div6c162744body1div3div6, r. 7-8. De omschrijving 'by-ghevoughde Bedenckinghen' geeft Cats in de editie 1618-2 in een correctie (zie Bibliografie B.2, sub 11).
Het Nederlandse proza laat zich vergelijken met een andere tekst uit dat jaar. Naar aanleiding van een heldere, grote komeet die eind november 1618 aan de hemel te zien was, verscheen een anonieme uitgave die, begrijpelijk, aan Cats is toegeschreven. Het betoog, onder de titel 'Naerder op-merckinge over de Cometen ende andere teykens des hemels', vertoont vele overeenkomsten met Cats' proza in de Sinne- en minnebeelden. Niet alleen specifieke woorden en uitdrukkingen ('Evenwel nochtans', 'na dese ketelende beuselingen', 'voorwaer ick en weet niet wat', 'Wel aen dan, gunstighe Leser'), maar ook de redeneertrant met gebruikmaking van analogieën, en de toespelingen op en verwijzingen naar bijbelse en klassieke teksten, vinden direct aansluiting bij de voorrede en bij de commentaren uit 1618. Zie: Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre. Ed. Johannes Cats, Aenmerckinghe, 37; 75, r. 33 en 68; 77, r. 81; 85, r. 203. Vgl. voor een parallelle combinatie van twee bijbelverwijzingen 77-81, r. 141-146 en c162746_body1_div3_div1c162746body1div3div1, r. 5-6.
Over de betekenis van de retorica in de Nederlandse renaissanceliteratuur: S.F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse renaissance. Enkele funeraire gedichten van Heinsius, Hooft, Huygens en Vondel, bezien tegen de achtergrond van de theorie betreffende het genre. Diss. Utrecht. Assen 1969. Van dezelfde auteur, in het bijzonder over de invloed van de retorica bij Cats, het artikel: 'Menanders pleidooi.' In: De nieuwe taalgids 70 (1967), 313-327; later opgenomen in: Een wett-steen vande ieught. Red. T. Harmsen en E. Krol. Groningen 1980, 42-60. Zie verder ook Jansen Jansen, Brevitas.
Vgl. in dit verband Gelderblom , 111. In de retorica bestonden twee richtingen: de 'Atticisten' (de traditionelen) streefden naar een gebalanceerd, gedragen en natuurlijk proza; de 'Asianisten', stonden een puntige stijl vol geraffineerde effecten voor. Bij Cicero ziet men een vermenging van de twee, met een lichte voorkeur voor het Atticisme. Hij wisselt bewust lange en korte zinnen ritmisch af. Zie hierover: E. Norden, Die Antike Kunstprosa vom VI. Jahrhundert v. Chr. bis in die Zeit der Renaissance. Erster Band. Leipzig 1898, i.h.b. 251-299; G. Highet, The classical tradition. Greek and roman influences on western literature. Oxford 1967, Chapter 18 'Baroque prose'; en J. Jansen, 'Johan de Brune en de stijldeugden.' In: De Brune Brune, J. de, 70-91, i.h.b. 76. In 1625 moesten de leerlingen in de Classis III van de Latijnse school zich oefenen in imitatie van Caesars of Cicero's stijl. Zie: Kuiper Kuiper, Hollandse Schoolordre, 14-15.
Italiaanse voorbeelden o.m. in Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nrs. 9, 12, en 21.
Vgl. Walther 1, 244, nr. 2137. Voor de uitgave Moral emblems (London 1860) bewerkte John Leighton de tweede titelprent, met onder de sokkel een portret van Cats. Met name de drie linkse figuren evenals de gebouwen en gebeurtenissen in de achtergrond werden ingrijpend gewijzigd. Bij deze prent verscheen een interessante toelichting (p. xiii): 'Under allegorical figure of Universal Justice, supported on one side by Solomon, Confucius, and Aesop; upon the other by Age instructing Infancy and Adolescence, in the presence of Labour and Travel; in the background Peace and Plenty are contrasted with the violent acts of man against the will of Supreme Power. In the centre foreground is a vase of flowers surrounded by choke weeds -type of elevated nature a constant prey to the coarser elements. On the base are sculptured bas-reliefs, 'suum cuique' -Let each apply to himself which fits him; 'Bonis cum bonis' -The just with the true.'
Vgl. Porteman Porteman, D’een klapt, 50.
Embleem c162717_body1_div2_div6c162717body1div2div6. Cats kan en zal deze formuleringen uit Plutarchus en Plinius overigens uit Langius' Polyanthea, zijn favoriete tussenbron, hebben overgenomen. Omdat Erasmus daar niet altijd als bron wordt genoemd, kan het zijn dat Cats zich de herkomst van zijn ontlening in bepaalde gevallen niet eens bewust was. Zie hierover ook hoofdstuk 2.5.
Ook opgemerkt door Smit Smit, Aantekeningen, 87.
In embleem c162723_body1_div2_div6c162723body1div2div6. Vgl. ook Gelderblom , 110-111. In zijn aantekeningen bij Alle de wercken (Zwolle 1862) merkte Johannes van Vloten enkele constructies in het Nederlands aan als latinismen, bijvoorbeeld: 'om waerin te voorzien' ( c162705_body1_div2_div7c162705body1div2div7 ); 'de reden waer van' ( c162708_body1_div2_div7c162708body1div2div7 ); 'het welcke indien plaetse heeft' ( c162712_body1_div3_div7c162712body1div3div7 ). De inzet van c162702_body1_div3_div7c162702body1div3div7 : 'In de bekeeringe des sondaers drie dingen van noode te zijn, te weten, het Woordt, Godes gheest, ende den Wille des menschen, wert by God-salige mannen in deser voegen, toegestaen: te weten, Dat des menschen wille [...]', veroordeelt hij als een 'verwerpelijke Latijnsche woordvoeging, en alleen aan een slaafse vertaling van 't onderstaande Latijn te wijten'.
R. van der Paardt spreekt in zijn artikel 'Vondels Gijsbreght en de Aeneis ' over verwijzingen naar de 'brontekst' die ook tot stand kunnen komen door middel van 'contrastimitaties', ofwel bewuste omkeringen; 'contaminaties': het aaneensmeden van twee tekstplaatsen, en van 'inkorting'. In: Hermeneus 59 (1987), 244-250. Het eerste procédé lijkt zich in de Sinne- en minnebeelden niet voor te doen, de twee overige zijn wel aangetroffen.
Montaigne: 'Als ik bij mijn ontleningen soms met opzet de naam van de schrijver verzwijg, is dat om de lichtvaardigheid te beteugelen van hen die zich er mee inlaten over alles wat hun onder ogen komt een oordeel te vellen, waarbij zij, omdat hun smaak niet ontwikkeld genoeg is om de dingen op zichzelf te proeven, niet verder komen dan de naam van de maker en diens gezag. Ik wil dat ze hun vingers branden door in mij Cicero of Aristoteles te veroordelen [...]. Bij wat ik aan anderen ontleen, moet men nagaan of ik iets heb weten te kiezen waarmee ik datgene wat ik te zeggen heb beter laat uitkomen'. Ed. Villey Montaigne, Essais, I, 408. Vert. De Graaff Montaigne, Essays, 475, noot 3 en 476. Zie voor Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste. Ed. werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht 1977, 49, r. 139-142.
Vgl. de lange Plutarchus-ontlening aan het slot van Essais, II, XII. Ed. Villey Montaigne, Essais, I, 601-603. Vert. De Graaff Montaigne, Essays, 707-710. Over dit aspect: Metschies Metschies, Zitat und Zitierkunst, 58-61.
Die schreef in zijn Essais, I, XXVI en II, X: 'Ik heb me met geen enkel degelijk boek werkelijk vertrouwd gemaakt, behalve met Plutarchus en Seneca, en daaruit put ik dan ook zoals de Danaden, almaar scheppend en uitgietend, omdat hun uitspraken zo waar zijn'; en 'Wat mijn andere lectuur betreft, waarin iets meer het nuttige met het aangename wordt verenigd, en die mij leert mijn stemmingen te beheersen en mijn karakter te disciplineren, zijn het Plutarchus, sinds die er in het Frans is, en Seneca die deze functie voor mij hebben.' Resp. ed. Villey Montaigne, Essais, I, 146 en 413. Vert. De Graaff 1993, 181 en 481. Vgl. ook Essais, II, XXXII en P.H. Schrijvers, 'Seit ein Gespräch wir sind. Het voortleven van de omstreden Seneca.' In: Lampas 22 (1989), 336-376, i.h.b. 357-358.
Overzichten van de citaten bij Montaigne geven P. Villey, Les sources et l'évolution des Essais de Montaigne. Twee dln. Paris 1908; en Metschies Metschies, Zitat und Zitierkunst. Ook in Vaenius' Emblemata Horatiana (1607) spant Seneca met eenenveertig aanhalingen de kroon. Vgl. Tschi_ewskij's voorwoord in de facs. ed. uit 1972.
Over zijn vrouw Elisabeth van Valkenburg dichtte Cats in zijn Twee en tachtig-jarig leven ( ADW 1712, II, aparte nummering, 48):
In plaetse dat de jeugt romansche grillen leest,
Soo is Plutarchus selfs haer tijdverdrijf geweest.
Werken van Cicero, Vergilius, Terentius, Ovidius en Horatius behoorden tot de vaste leerstof aan de Latijnse school. Zie o.a. J. Voegler, 'Geschiedenis van het Middelburgsch gymnasium, 1365-1815.' In: Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland 7 (1894), 203-250, en 347-553, i.h.b. 381-386. H.W. Fortgens, Schola latina. Uit het verleden van ons voorbereidend hoger onderwijs. Zwolle 1958, 42-45 en Kuiper Kuiper, Hollandse Schoolordre geven een overzicht van de cyclus van Latijnse auteurs die als schoollectuur werd voorgeschreven.
Enkele voorbeelden uit deze categorie bespreekt: L.F. Groenendijk, 'Een werk van Jean Taffin als bron voor een puriteins "domestic conduct book".' In: Documentatieblad Nadere Reformatie 3 (1979), 27-32; en Groenendijk Groenendijk, Nadere Reformatie en gezin, 45-46. De belangrijkse bronnen voor deze werken over huwelijk en gezinsleven zijn de bijbel, klassieken (voornamelijk Plutarchus), kerkvaders, en de zestiende-eeuwers Erasmus, Vives en Bullinger. Zie voor de door Cats geraadpleegde bijbels en de vorm van de bijbelcitaten, hoofdstuk 2.5.1.
Hierover: H. Lausberg, Elemente der literarischen Rhetorik. Eine Einführung für Studierende der klassischen, romanischen, englischen und deutschen Philologie. Zweite, wesentlich erweiterte Auflage. München 1963, 47, § 106 en 61-63, § 162-167; evenals Metschies Metschies, Zitat und Zitierkunst, 'Das Zitat in Humanismus und Renaissance', 21-37, i.h.b. 13-14. Montaigne vond dat hij niet verantwoordelijk gesteld mocht worden voor wat hij autoriteiten liet zeggen 'die sinds vele eeuwen geaccepteerd en gewaardeerd zijn'. Ed. Villey 1978, II, 888. Vert. De Graaff Montaigne, Essays, 1047. Vgl. ook De Rijk Rijk, Middeleeuwse wijsbegeerte, 115-117; en W.B. Cornelia, The classical sources of the nature references in Ronsard's poetry. New York 1934 (Publications of the Institute of French studies, Columbia University), een motieven- en bronnenonderzoek uitgesplitst naar bloemen, bomen, de zee, de dierenwereld, vogels en insecten.
Italiaanse voorbeelden o.m. in Grassi Grassi, Dei veri ritratti, nrs. 9, 12, en 21.
Beza, Icones. Genève 1580, [Ppijverso], nr. XXXIX. Zie ook Emblemata 1967, 1567-1568. Over dit embleem: L. Strengholt, 'De geschiedenis van een emblema.' In: De nieuwe taalgids 51 (1958), 289-304; J. Kwekkeboom, 'Bij de geschiedenis van een emblema, de vierde Nederlandse versie.' In: De nieuwe taalgids 52 (1959), 96; en Wentzlaff-Eggebert Wentzlaff-Eggebert, F.W., 39. De uitbeelding stemt overeen met een van Ripa's beschrijvingen van 'Religione': 'Een Vrouwe van seer schoon opsicht [...] hout [...] een Boeck als een Spiegel [...]. Zy leunt op 't dwars hout van 't Kruys, alwaer aen de slincker hand een toom hanght, met haere voeten den Dood vertredende [...]' (1644, 173a). Er bestaan verwerkingen van deze iconografie in latere, funeraire, gelegenheidsuitgaven uit het midden en eind van de zeventiende eeuw (afgebeeld door Bouman Bouman, Nederlandse gelegenheidsgedichten, 235, nrs. 55-56) en een zeer vroege in een pamflet van een van de gebroeders Wierix naar ontwerp van Maarten de Vos (ca. 1576-1577). Wellicht dus zelfs eerder dan Beza. Zie: J. Tanis en D. Horst, Images of discord. De tweedracht verbeeld. Tent. cat. Atlas van Stolk. Rotterdam etc. Bryn Mawr 1993, nr. 29.
Essais, II, XVII. Ed. Villey Montaigne, Essais, I, 651. Vert. De Graaff Montaigne, Essays, 767.
Een overzicht van de bijbelontleningen is te vinden in register 3. In 1619 verscheen te Middelburg onder de titel Proverbia, of, de spreucken van Salomon Jan de Brunes vertaling van bijbelse spreekwoorden van Salomo uit het Hebreeuws. Het boek Spreuken heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van het spreekwoord. Vgl. Koning Koning, Spreekwoorden als bouwstenen, 93-94.
Vgl. Poortman Poortman, Bijbel en prent, 112-120 en 209-222, alle nrs. 112-119. Kanttekeningen werden in de loop van de tijd gewijzigd of vervangen door die uit de Geneefse bijbel van 1565. Ik heb de facs. ed. geraadpleegd van de uitgave Biblia: dat is, de gantsche H. Schrift, grondelick ende trouwelick verduytschet. Leiden 1587 (Jacob Arienszoon), die de versie volgt van een Emdense bijbel. Hierin zijn tevens opgenomen De boecken ghenoemt apocryphi ... Leiden 1587 (KB ZE 1979/0001). Vgl. ook Poortman Poortman, Bijbel en prent, 215.
Bijv. c162714_body1_div3_div1c162714body1div3div1 en c162728_body1_div3_div1c162728body1div3div1. Twee woordvarianten zijn evenwel te vinden in de Jacob Liesvelt-editie (vanaf 1532 en later). Het betreft: onmaticheyt voor 'cranckheyt' -in 1 Corinthiërs 7:5 (zie c162705_body1_div3_div1c162705body1div3div1 ) en een iock ossen voor 'een paer ossen' -in Lucas 14:19 ( c162745_body1_div3_div6c162745body1div3div6). Alleen de woorden vreese voor 'onberouwelicke beteringhe', 2 Corinthiërs 7:10 ( c162738_body1_div3_div1c162738body1div3div1); en doet voor 'werpet' in Ezechiel 18:31 ( c162752_body1_div2_div14c162752body1div2div14) lijken eigen varianten.
'Ulieden' en 'gylieden' wordt telkens 'u' en 'gij'. Een nieuw, op één of twee bijbelplaatsen geïnspireerd, citaat o.a. in c162739_body1_div3_div1c162739body1div3div1 en c162744_body1_div3_div1c162744body1div3div1. Het zou goed kunnen dat Cats een enkele keer uit het hoofd citeert. Niet altijd geeft hij de versregel(s) bij de hoofdstukaanduiding en wanneer hij meer dan één vers aanhaalt, verwijst hij bijna alle keren alleen naar het eerste. De naam Amnon spelt hij twee keer abusievelijk als Ammon ( c162716_body1_div2_div6c162716body1div2div6 en c162718_body1_div1_div5c162718body1div1div5).
Volgens de editeurs van het Spaens heydinnetje en van het aan Cats toegeschreven Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre is ook voor deze teksten doorgaans de Deux-aesbijbel gebruikt; in het tweede werk eveneens met spellingvarianten en omzetting van o.m. 'du' en 'dyn' in 'ghy' en 'uw'. Zie resp. ed. Vieu-Kuik 1980, 101 en 105; en ed. Johannes Cats, Aenmerckinghe, i.h.b. 44.
Ter vergelijking heb ik gebruik gemaakt van Biblia sacra, vulgatae editionis. Sixti Quinti Pont. Max. iussu. Recognita atque edita. Antwerpen 1608 (KB 524 E 4). Voor Latijnse aanhalingen uit de apocriefe boeken: Biblia, ad vetustissima exemplaria castigata. Antwerpen 1565 (KB 1701 F 7). Een hoogst enkele keer is de verwijzing onduidelijk, zoals de beide bijbelplaatsen boven het motto van c162744_body1_div3_div1c162744body1div3div1.
Gebruikt is: Immanuel Tremellius en Franciscus Iunius, Testamenti veteris Biblia Sacra en Testamentum novum. Hannover 1607; inclusief de Libri Apocryphi (UBU 110 D 14). De Nederlandse vertaling is van Abraham a Doreslaer. Arnhem 1614 (UBA 1493 A 6). De twee aangehaalde varianten resp. onder c162739_body1_div3_div5c162739body1div3div5 en c162748_body1_div3_div5c162748body1div3div5. Polus' verzamelwerk bestaat uit zes delen. Geraadpleegd is de ed. Utrecht 1684-1686. Vgl. Polus 1686, III, kol. 628, en Polus 1684, II, kol. 179; de woordvorm terrores komt volgens hem ook voor bij Arias Montanus (1527-1598) en bij Johann Mercerus (?-1573). Zie voor Tremellius ook: c162750_body1_div3_div4c162750body1div3div4 (1 Samuël 16:8).
Een voorbeeld van een parafrase in c162718_body1_div2_div6c162718body1div2div6 (Spreuken 22:13). Verwijzingen via Polus, naar Wilhelmus Estius (1542-1613), Piscator, Tremellius, Mercerus en Montanus, verder bij: c162704_body1_div3_div2c162704body1div3div2 ; c162705_body1_div1_div4c162705body1div1div4 ; c162730_body1_div3_div4c162730body1div3div4 en c162736_body1_div3_div5c162736body1div3div5.
Drie psalmnummeringen lopen niet parallel. Kennelijk heeft Cats deze drie gevallen van verspringing van de Vulgaat bewust aangepast aan de bestaande, andere, indeling. Met dank aan A.W.G. Jaakke van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem. Zie over de afwijkende nummeringen in de verschillende psalmvertalingen: ODC, 1139-1140 en 1196; en: F.R.J. Knetsch, 'Driemaal is scheepsrecht. De invoering van nieuwe psalmberijmingen in het gereformeerd protestantisme in Nedeland.' In: Psalmzingen in de Nederlanden. Vanaf de zestiende eeuw tot heden. Eindred. J. de Bruijn. Kampen 1991, 149-161, i.h.b. 150-156. Een uitgave van Datheen uit 1566 bevat het imprimatuur: 'Dewelcke men voortaan in de Nederlantsche Ghemeynten ghebruycken zal'; geciteerd naar Knetsch (151). Cats' nummering correspondeert met de telling in de berijming van Datheen.
Een bespreking van Alciato's literaire en archeologische bronnen, waaronder Anthologia Graeca (Planudea), Horapollo, Pausanias, fabel- en spreekwoordenverzamelingen en Plinius, in Nolde Nolde, Whitney’ A choice of emblems, i.h.b. 34-35; Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 33 en Laurens Laurens, L’abeille dans l’ambre, 433-456. De laatste heeft het over contaminaties van verschillende vindplaatsen (444). Over de gebruikte bronnen in de embleemboeken van De la Perrière: Schwendemann Schwendemann, Probleme humanistischer Moralistik, 89-111. De belangrijkste bronnen hier zijn Alciato, Horapollo, Physiologus, Macrobius, Erasmus en Petrarca. Maar Schwendemann stelt dat De la Perrière in veel gevallen waarschijnlijk zelf niet precies meer wist 'wo er zuerst auf sein Motiv gestoßen war' (106).
Zie voor de Nederlanden ook Porteman 1975-2, 164-167. Vermeeren karakteriseerde Cats' debuut als Europees in vormgeving en Hollands in thematiek (Vermeeren Vermeer, Emblemata van Cats, 160). Veel waardering zal Cats volgens hem hebben gehad voor Georgette de Montenay, Emblemes, ou devises chrestiennes (1571), maar van directe invloed is nauwelijks of geen sprake.
Vgl. voor Heinsius verder de emblemen c162745 en c162751 ; ook Cats' Nederlandse gedichten liggen rechtstreeks in het verlengde van die van Heinsius. De papegaai in de kooi op nr. c162714 van Cats komt wel in de buurt van Hoofts embleemprent XV in de Emblemata amatoria, maar hoeft hier niet per se op terug te gaan. Bovendien kunnen de motieven uit Ovidius en Petrarca ook via andere wegen gekend zijn (vgl. embleem c162729 ). Zie voor de titelprent afb.
Bijv. in de emblemen c162706, c162707 en c162717. Vgl. ook c162704_body1_div1_div1c162704body1div1div1 en c162704_body1_div1_div3c162704body1div1div3 (motto); c162707 (picturale variant); c162709_body1_div1_div5c162709body1div1div5 ; c162710_body1_div1_div3c162710body1div1div3 ; c162715_body1_div1_div4c162715body1div1div4, een citaat in C.5 en een visuele variant; c162717_body1_div1_div6c162717body1div1div6 en de prent; c162719_body1_div1_div2c162719body1div1div2 (motto) en c162719_body1_div1_div3c162719body1div1div3 ; c162731_body1_div1_div2c162731body1div1div2 (motto); c162738 (de prent, maar dan wel zeer indirect); c162739 (motto); c162740 (motto); c162744 (thema) en c162745 (thema). Vgl. voor Vaenius' bundels: Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 125-126; Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 275-278, nr. 825-836. Zie over de bewerking van metaforen uit de antieke liefdespoëzie en de opgenomen citaten bij Vaenius: de inleiding van Tschi_ewskij in de facs. ed. uit 1970, VIII. Een nieuwe facs. ed. van de Amorum emblemata met een uitvoerige inleiding door K. Porteman zal binnenkort verschijnen bij Scolar Press.
In 1618 bracht Willem Iansz Blaeu een oblong 24 o -uitgave op de markt van Vaenius' Emblemata (Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, nr. 836). Het bundeltje lijkt sterk op Thronus cupidinis en heeft op de verso-pagina telkens een gedicht in het Latijn, Frans en Nederlands; rechts staat de rechthoekige prent.
De amoureuze bijschriften in de zeldzame verzameling Fons amoris, een uitgebreide herdruk van de ed. princ. van Thronus, verschenen een jaar later in Theodore Rodenburghs Eglentiers poëtens borst-weringh. Amsterdam 1619, 313-340. Zie R. Wezel, ' Fons amoris, een nog niet bestudeerde emblematische bron.' In: Spektator 19 (1990), 160-170. (Het exemplaar te Glasgow (Sign. 1691; SM 1051) bevat handschriftelijke aantekeningen in het Duits; op het laatste blad een geestige tekening waarop Cupido aan de galg wordt gehangen; zeven dames staan er juichend onder).
Vgl. Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 125 en 134-136; evenals K. Porteman, 'Vrijen en huwen in de 17de-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. De stem van de literatuur.' In: Verliefd, verloofd, getrouwd. Tent. cat. Brussel 1988, 115-124, i.h.b. 122-123. De religieuze tegenhanger was een suggestie van Aartshertogin Isabella.
Visuele overeenkomsten met De Dene en Vondel in: nr. c162725, c162736 en c162742. Vgl. hierover ook Ashworth Asworth, Marcus Gheeraerts. Zie voor Sambucus ook embleem c162714. Overeenkomsten met Dirck Volkertszoon Coornherts allegorische embleembundel Recht ghebruyck ende misbruyck van tydlycke have. Leiden 1585 (herdrukt in 1610 en 1620) zijn niet gevonden. Bij Cats vormen fabels geen thema voor het embleem als geheel; wel komen er links en rechts verwijzingen voor, die Cats o.m. aan (geïllustreerde) fabelboeken kan hebben ontleend. Het is denkbaar dat via de fabelliteratuur nieuwe, door Cats geraadpleegde, werken opduiken.
In aanmerking komen: de olifant, ootmoedig knielend voor de zon (inzet op de derde titelprent uit 1618); de leeuw die met een doek over de ogen wordt gevangen (embleem nr. c162710 ); de papegaai in zijn kooi (nr. c162714 ); de schildpad die zijn huis altijd bij zich draagt (nr. c162715 ); een variant op de muis in de mossel (nr. c162725 ); de fret die konijnen opjaagt (nr. c162730 ); de krokodil en het vogeltje trochilus (nr. c162734 ); de krokodil die alsmaar groeit (nr. c162746 ); en de vlinder die uit zijn cocon wegvliegt (nr. c162752 ). Embleem c162715 kan ook beschouwd worden als navolging van Gabriel Rollenhagen (vgl. in verband met Rollenhagen tevens de visuele variant met nr. c162739 ).
Kennis omtrent het gedrag van dieren kan rechtstreeks zijn gebaseerd op wat de klassieke schrijvers daarover melden, waarbij het moeilijk uit te maken is van welke bron gebruik is gemaakt: de informatie die Aristoteles, Strabo, Aelianus, Plinius, de Physiologus en Horapollo geven, vertoont vaak overlappingen. Verder is het voor de hand liggend dat Cats in eerste instantie te rade ging bij emblematische bronnen en slechts sporadisch biologische compilatiewerken benutte, zoals bijv. Historiae animalium (Zürich 1551-1558) van Conrad Gesner (van dit werk werden de prenten nogmaals afzonderlijk opgenomen in Nomenclator aquatilium animantium ... Zürich 1560) en het belangrijke naslagwerk over vissen De piscibus marinus (1554) van de Fransman Guillaume Rondelet. De meeste genoemde dieren waren hier te lande reeds bekend, zodat voor de uitbeeldingen nauwelijks beroep zal zijn gedaan op dit soort boeken. Trouwens, Van de Venne tekent de dieren (en de vegetatie) zelden 'naar het leven'.
Zie voor parallellen met de devieskunst o.m. embleem c162712, c162714, c162734, en c162751. Voor de invloed van Bargagli op Hooft: Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 54, 154, 170, 173, 177 en 185-186. Van de Iconologia verschenen vier geïllustreerde Italiaanse drukken tussen 1603 en 1618: zie Zijderveld Zijderveld, Keur uit het werk, 372, noot 19 en de facs. ed. Becker Anonymous, Incogniti scriptoris nova poemata, XVIII, noot 9.
Zie voor De Covarrubias Orozco ook embleem c162705 en c162714. Naar de invloed van de Spaanse emblematiek op de Nederlandse is nauwelijks onderzoek gedaan. De thema's zijn gelijkaardig: de deugd, het geloof, de dood, de opvoeding van kinderen en regels hoe zich in het gezelschap van vrouwen te gedragen. Vgl.: M. Darbord, 'L'emblematique Espagnole: les Emblemas morales de Sebastián de Covarrubias.' In: Emblèmes et devises ... Red. Jones-Davies Jones, Emblem’s et devises, 103-106. J. te Winkel heeft het in 'De invloed der Spaansche letterkunde op de Nederlandsche in de zeventiende eeuw' voornamelijk over het toneel. Zie: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 1 (1881), 59-114; vgl. ook W. Davids, Verslag van een onderzoek betreffende de betrekkingen tusschen de Nederlandsche en de Spaansche letterkunde in de 16e-18e eeuw. 's-Gravenhage 1918.
Resp. embleem nr. c162705, c162711, c162717, c162727, c162739 en c162742. Men zou deze 'livreske' aanzetten misschien niet verwachten in het kader van de -later- door Cats gepretendeerde scheppingsduidingen (namelijk zijn gebruik van de natuur als Gods boek). Zie hiervoor de annotatie bij c162720_body1_div3_div1c162720body1div3div1. Vgl. voor een herhaaldelijk mengeling van realia en (Nederlandse) literaire topen in Van de Vennes Belacchende werelt (1635): Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne. Hoewel aan Seneca's Epistulae morales de meeste citaten en verwijzingen zijn ontleend, gebruikte Cats uit alle honderdvijfentwintig brieven slechts één tekstplaats als emblematisch vertrekpunt.
Vgl. bijv. embleem c162703, c162713 en c162742. Vgl. tevens Margolin Margolin, Inspiration en Bath Bath, Speaking pictures, i.h.b. 31.
'Allegorias si quis ridet, consideret D[ivum] Ambrosium ex omnium rerum naturis aliquid elicientem ad morum institutionem [...].' In: ADW 1712, I, 282, in de voorrede van het derde deel. Vgl. voor Erasmus: Opera omnia. Ed. Clericus Erasmus, Opera omnia, V, 625 F-626 A. Ook aangehaald door Margolin 1970, 127, noot 46 en 133, noot 66.
Vgl. Verweyen VErwey, Apophthegma und Scherzrede, waarin een bibliografie van de verzamelingen, en Ter Meer Ter Meer, Snel en dicht. Van Erasmus' Apophthegmata (1531) verschenen vele herdukken, o.a. in 1532, 1535, 1547, 1556 en 1564; ook de uitgave bezorgd door Conradus Lycosthenes, Apophthegmatum sive responsorum memorabilium ... Loci communes (Basel 1555) kende verschillende herdrukken.
Zoals een uitspraak over Alexander VI en diens bedrog (zie embleem XXXI, c162731_body1_div2_div6c162731body1div2div6 en c162731_body1_div2_div7c162731body1div2div7 ), evenals drie overeenkomstige verwijzingen: een reactie van een zeerover tegenover Alexander de Grote, het verhaal over Ramirus die elf edellieden laat ombrengen en een uitspraak van een hoveling. De verwijzingen worden alle drie achter elkaar genoemd in embleem XLIV, c162744_body1_div2_div7c162744body1div2div7 en c162744_body1_div2_div8c162744body1div2div8. Ik sluit niet uit dat er nog meer ontleningen aan deze verzameling zijn. Naar het zich laat aanzien zijn de populaire anecdotes over Philips van Macedonië en over de Egyptenaren, die de gewoonte hadden een skelet te tonen onder een feestmaal (Cats vermeldt ze in embleem c162727 ), pas voor het eerst opgenomen in de ed. uit 1632 van Baudartius' Apophthegmata.
Resp. embleem c162712_body1_div3_div7c162712body1div3div7 en c162724_body1_div3_div7c162724body1div3div7. Zie voor een verhelderende vergelijking tussen de prozacommentaren van De Brune in zijn Emblemata (van 1624) en de Essais van Montaigne: Porteman Porteman, Johan de Brune -1, i.h.b. 113-115.
Een overzicht van de bijbelontleningen is te vinden in register 3. In 1619 verscheen te Middelburg onder de titel Proverbia, of, de spreucken van Salomon Jan de Brunes vertaling van bijbelse spreekwoorden van Salomo uit het Hebreeuws. Het boek Spreuken heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van het spreekwoord. Vgl. Koning Koning, Spreekwoorden als bouwstenen, 93-94.
Vgl bijv. deel III, 40 en 133; in ADW 1712, I, 620 en 652. Deze werkwijze is ook opgemerkt door Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 61-62 naar aanleiding van de klassieke citaten in het emblematisch werk van Vaenius. Over spreekwoorden als basis voor emblemen: Bath Bath, Speaking pictures, 42-45.
Soms in clusters, zoals bijv. in Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 53: motto boven c162748_body1_div1_div1c162748body1div1div1 ; boven c162733_body1_div1_div1c162733body1div1div1 én het tweeregelig versje van c162701_body1_div2_div6c162701body1div2div6, r. 18-19. In: ADW 1712, I, 564.
In de in 1618 uitgegeven Maeghden-plicht verwijst Cats expliciet naar:
Boethius XVIII
Cato XVI
Cicero IV, XVI
Claudianus V
Cypraeus III, IV, VII, XII, XIII, XXIV
Diogenes Laertius II
Dion XXVIII
Livius X
Lucretius I
Martialis XXIX
Pierre Matthieu XII, XXII
Montaigne I, III, XI
Ovidius VII, VIII, XIX, XX, XXVIII
Petronius IX
Plautus XIX, XXVII
Plutarchus XXIII
Procopius X
Ronsard XI
Seneca VIII, IX, XVIII, XIX, XXIV
Theodoretus (?) II
Vives XVI, XXI, XXV, XXVI, XXVII, XXIX
Een gedeeltelijke inventarisatie van Cats' bronnen geven Smilde Smilde, Jacob Cats, 140-147 en Meertens Meertens, Letterkundig leven in Zeeland, 283-285. Een belangrijke vindplaats voor spreekwoorden in de Spiegel vormden Hieronymus Mesigerus, Paroemiologia polyglottos (Leipzig 1605) en César Oudin, Refranos o proverbios Españoles traduxidos in lengua Francesca (Brussel 1612).
Geciteerd is uit Stendhal, brieven. Een keuze uit de correspondance. Vert. Joyce & co. Amsterdam 1981, 34-35 (Privé-domein, 65). Vgl. Correspondance. Tome I, 1800-1821. Ed. H. Martineau en V. del Litto. Paris 1962, 102, nr. 58. De genoemde titel is waarschijnlijk de achttiende-eeuwse verzameling Selectae e veteri Testamento et e profanis scriptoribus historiae.
Schon Schon, Vorformen des Essays, 71-83. Hij verwijst naar P. Porteau, Montaigne et la vie pédagogique de son temps. Paris 1935. Daar wordt op pagina 178-189, met name aan de hand van S. Verrepaeus, Institutionum scholasticarum libri tres (Antwerpen 1573) ingegaan op de 'cahiers de lieux communs du morale'. Zie ook: Nolde Nolde, Whitney’ A choice of emblems ; W. Brückner, 'Historien und Historie. Erzählliteratur des 16. und 17. Jahrhunderts als Forschungsaufgabe.' In: Volkserzählung und Reformation. Ein Handbuch zur Tradierung und Funktion von Erzählstoffen und Erzählliteratur im Protestantismus. Ed. W. Brückner. Berlin 1974, 13-123, i.h.b. 53-75; Brückner Brüchner, Loci communes, i.h.b. 6; en Bath Bath, Speaking pictures, i.h.b. 31-48.
Het genre van de 'Diverses leçons' neemt een aanvang met Aulus Gellius' verzameling Noctes Atticae (2e eeuw n. Chr.) en krijgt veel navolging in Italië, Spanje en Frankrijk. Schon noemt o.m. Caelius Rhodiginus, Lectiones antiquae uit 1516, Jean des Caurres, ?uvres morales uit 1575, en Pero Mexía, Silva de varia lección uit 1542. Invloedrijke Florilegia zijn Albertus Eyb, Preciosa haec grammatica ... uit 1503, Bartholomaeus Amantius, Flores celebriorum sententiarum ... uit 1556, R. Dinothius, De rebus et factis memorabilius loci communis historici uit 1580 (met veel ontleningen aan Valerius Maximus) en Janus Gruterus, Florilegium ethico-politicum ... uit 1610. Ook verschenen er verzamelingen met retorische formules, zoals Stephan Dolet, Phrases et formulae linguae latinae elegantiores uit 1576. Voor specifiek theologische tussenbronnen, zoals het Liber sententiarum van Petrus Lombardus: De Rijk Rijk, Middeleeuwse wijsbegeerte, 117-118.
Zie voor de aansluiting bij de zestiende-eeuwse praktijken bijvoorbeeld ook de verzameling citaten en sentienties (met name pedagogische) die in een (grammatica)schoolschrift van circa 1525-1535 werden opgenomen. Uitgegeven als: Images et lieux de mémoire d'un étudiant du XVIe siécle. Étude, transcription et commentaire d'un cahier de latin d'un étudiant néerlandais. Ed. J-C. Margolin e.a. Paris 1991, i.h.b. p. LXVI-LXXIV.
De verwijzingen zijn waarschijnlijk ontleend aan de uitgave Frankfurt 1613. Vgl. voor Langius, zijn voorgangers en dit type verzamelingen vooral Beugnot . De eerste Polyanthea uit 1503 was van de Italiaanse humanist D. Nanus Mirabellius en Langius zou deze verzameling bewerken. Over Langius, die in Freiburg wiskunde en Grieks doceerde: P. Bayle, Dictionnaire historique et critique. Nouvelle édition, augmentée de notes extraites de Chaufepié e.a. Paris 1820, IX, 67-68. Vgl. ook Nolde Nolde, Whitney’ A choice of emblems, 131.
Vaak gaat het om bijna dezelfde werken onder wisselende titels, zoals Florilegii magni ... uit 1625, 1648 en 1669; Anthologia sive florilegium uit 1631, 1655 en 1662; Polyanthea ... Frankfurt 1607, 1613 en 1621 (de laatste is de definitieve vorm). In 1596 was reeds de verzameling Adagia verschenen. De ed. Loci communes, sive florilegium rerum et materiarum selectarum ... Strasbourg 1613 bevat aan het einde aparte verwijzingen naar Camerarius en Alciato. Vgl. voor een overzicht van de edities: Emblemata 1967, p. LXVII-LXVIII en NUC, vol. 314, 534-536. Langius heeft op zijn beurt gebruik gemaakt van de enorme Griekse citatenverzameling die Johannes Stobaeus inmiddels bijeengebracht had. Over deze anthologie o.a. Schon Schon, Vorformen des Essays, 82 en Beugnot .
Bijv. Bernardus in plaats van Boethius ( c162713_body1_div3_div4c162713body1div3div4 ); Ambrosius in plaats van Gregorius ( c162735_body1_div3_div6c162735body1div3div6 ). In deze gevallen staan de abusievelijk door Cats overgenomen schrijvers Bernardus en Ambrosius direct boven en onder het aangehaalde citaat, in kolommen die in een klein lettercorps zijn gezet. Een herkenbare vergissing voor iedereen die ooit een telefoonnummer gekozen heeft door zijn vinger bij een naam in het telefoonboek te houden.
De afkorte naam 'Agath.' lost Cats op als 'Agathocles' terwijl kennelijk Agathias bedoeld is ( c162736_body1_div2_div6c162736body1div2div6 ). Wel moet er rekening mee worden gehouden dat er sprake kan zijn van ongecorrigeerde zetfouten, zoals in geval van 'Armil' voor Aemylius. Wanneer overduidelijk aan Langius wordt ontleend en daar wel een bronopgave is genoemd, schrijft Cats bijv. enkel 'vir pius' (de vrome man), zoals in geval van Cassiodorus ( c162738_body1_div3_div5c162738body1div3div5 ). Blijkbaar vond hij de vermelding niet belangrijk, interessant of nodig. Vgl. voor het onzorgvuldig gebruik van bronnen, het raadplegen van tussenbronnen en het toeschrijven van citaten ook: G.J. Peeters, Frans Vervoort O.F.M. en zijn afhankelijkheid. Gent 1968 (Koninklijke Vlaamse Academie voor taal-en letterkunde. Zesde reeks, 99).
Een overzicht van de bijbelontleningen is te vinden in register 3. In 1619 verscheen te Middelburg onder de titel Proverbia, of, de spreucken van Salomon Jan de Brunes vertaling van bijbelse spreekwoorden van Salomo uit het Hebreeuws. Het boek Spreuken heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van het spreekwoord. Vgl. Koning Koning, Spreekwoorden als bouwstenen, 93-94.
Andere plaatsen waar Cats flink wat vandaan heeft zijn de woorden Hof, Geweten, Begeerte, Duivel, Fortuin, Dood en Vrees: Aula (6 keer); Conscientia (4); Cupiditas (6); Diabolus (6); Fortuna (5); Mors (6) en Timor (8). Van de marginalia bij het gedicht 'Kinderspel' komen er in ieder geval dertien bij Langius voor, waaronder drie uit het lemma Tempus (Tijd). De hoogste concentraties binnen de emblemen zijn gevonden in de nrs. c162735 (9 keer); c162751 (8); c162737 en c162744 (7); c162727, c162749 en c162752 (6). In de andere gevallen gaat het om vijf ontleningen of minder. Met name het aantal verwijzingen uit de bijbel, zowel door Langius als Cats in een bepaald verband opgenomen, zal ongetwijfeld met meerdere aanhalingen uitgebreid kunnen worden.
Ik heb dit niet voor alle plaatsen kunnen nagaan, mede omdat niet altijd duidelijk is onder welk lemma Cats gekeken heeft. Zo verwijst Langius (kolom 287 B) naar Hieronymus Cardanus, De subtilitate, dus kan Cats zich voor de drie keer dat hij deze natuurwetenschappelijke bron aanhaalt, op Langius hebben gebaseerd.
Kostelick mal en Voorhout. Ed. E. Verwijs. Derde druk. Ed. P. Leendertz jr. Amsterdam 1904, XXIV-XXV en Bijlage B, 149-169. In de bibliotheek van Constantijn Huygens kwamen ook enkele loci communes -verzamelingen voor. Zie: Catalogus der bibliotheek van Constantijn Huygens, verkocht op de groote zaal van het Hof te 's-Gravenhage 1688. Ed. W.P. van Stockum jr. 's-Gravenhage 1903, 9, C, nr. 141; 23, H, nr. 188 en 55, K, nr. 100. Zie voor een mogelijk gebruik van Langius in Otto Vaenius' Emblemata horatiana en in D.P. Pers' Bellerophon ook: Nederlandse emblemata 1983, 38 en 60.
Kritiek op Langius-raadplegers zou niet uitblijven. In Het groot natuur- en zedekundigh werelttoneel ... van H.K. Poot spotte Rutger Ouwens: 'Meest al die bloemtjes [zijn gehaald uit] het grote Florilegium Langii, de schatkamer van alle luiden, die ryk willen schynen in Geleertheit: maer als men hen die ter quader trouw geleende juweelen eens aftrekt, dan zyn ze zoo naekt en kael, als bedelaers: gelyk ze trouwens ook inderdaedt zyn. 't Is met de zulke even eens, als of men een slecht en sober man kostele kleederen doet aentrekken.' Ed. Delft 1743-1750, dl. 1, 488. Met dank aan E. de Jongh te Utrecht voor deze verwijzing.
Vgl. Koning Koning, Spreekwoorden als bouwstenen. Zie voor de 'verwerking' van de klassieken in de renaissance-literatuur o.m. Buck Buck, Rezeption en voor het gebruik maken van embleemboeken binnen de compilatiewerken Bath Bath, Speaking pictures, 35.
Essais, I, XXV; I, XXVI en III, XII. Resp. ed. Villey Montaigne, Essais, I, 136; I, 147 en II, 1055-1056. Vert. De Graaff Montaigne, Essays, 170-171; 183 en 1248-1249. Over het begrip 'rapen' bij Van Mander: Miedema Van Mander, Grondt der schilder-const, II, 388-389.
Arnisaeus, de Duitse medicus en latere lijfarts van Christiaan IV van Denemarken, haalde voor zijn opvattingen over het huwelijk op zijn beurt weer veel uit Cypraeus' De connubiorum iure. Hoofdbestanddeel in het werk van Cypraeus vormt het tractaat De sponsalia (Over de verloving), gevolgd door het korte De matrimonio (Over het huwelijk), met talloze citaten over liefde, huwelijk en trouw. Zie o.a. c162703_body1_div1_div6c162703body1div1div6 : Erasmus (Cypraeus); c162728_body1_div1_div4c162728body1div1div4 : Herodotus (Arnisaeus en Robert); c162733_body1_div1_div2c162733body1div1div2 motto: Ovidius (Cypraeus); c162733_body1_div1_div5c162733body1div1div5 : Een Franse uitdrukking (Arnisaeus); c162741_body1_div2_div5c162741body1div2div5 : Seneca Pater (Cypraeus en Arnisaeus); c162741_body1_div2_div6c162741body1div2div6, r. 5-6: Posthumia (Arnisaeus); c162745_body1_div2_div7c162745body1div2div7 : Macrobius (Cypraeus); c162746_body1_div1_div6c162746body1div1div6 : Ausonius (Cypraeus); en c162748_body1_div1_div2c162748body1div1div2 motto: (Arnisaeus). De kans is groot dat aan deze tussenbronnen meer aanhalingen zijn ontleend. Eenzelfde procédé doet zich voor met ontleningen aan Delrio in 'Aenmerckingen op het wonderbaer houwelick voren geroert', opgenomen in Het Spaens heydinnetje. Zie ed. Vieu-Kuik 1980, 101.
H. Smilde gaf reeds aan dat Cats Cypraeus en Arnisaeus benutte (1938, 213 en 211). Een andere belangrijke bron voor alle huwelijkse aangelegenheden is: André Tiraqeau, De legibus connubialibus et iure martiali, een boek dat Cats in zijn latere werk herhaaldelijk noemt; mogelijk is het ook voor de Sinne- en minnebeelden gebruikt (vgl. Smilde Smilde, Jacob Cats, 209). Zie voor een opsomming van elders door Cats genoemde bronnen: Worp Worp, Bronnen van den Trou-ringh ; Smilde Smilde, Jacob Cats, hoofdstuk VI en VII over Spiegel en Trou-ringh ; en Meertens Meertens, Letterkundig leven in Zeeland, 284.
Vgl. voor Calvijn: c162705_body1_div3_div5c162705body1div3div5 (Ambrosius); c162708_body1_div3_div6c162708body1div3div6 (Augustinus); c162741_body1_div3_div6c162741body1div3div6 (passim, en Chrysostomus) en c162743_body1_div3_div4c162743body1div3div4 (Bernardus). Niet onderzocht is welke rol excerpten uit het werk van Calvijn hierbij gespeeld kunnen hebben, zoals bijv. Johannes Piscator, Aphorismi doctrinae christianae, ex Institutione Calvini excerpti (uitgaven: Herborn 1589, 1592 en 1605; en in 1614 in het Nederlands). Op het eerste gezicht lijkt die invloed gering.
In embleem c162728 maakt Cats een toespeling op De officio mariti ('De eligenda uxore'), hij ontleent waarschijnlijk aan ditzelfde hoofdstuk een dictum van Socrates ( c162741_body1_div2_div6c162741body1div2div6 ) en haalt uit het erop volgende hoofdstuk bovendien een bewerking door Vives van Homerus (eveneens in c162728_body1_div2_div7c162728body1div2div7 ).
Vgl. bijv. embleem c162717_body1_div2_div5c162717body1div2div5 én B.5, c162738_body1_div2_div4c162738body1div2div4, en c162750_body1_div2_div6c162750body1div2div6. Geraadpleegd is het exemplaar in de Juridische bibliotheek te Utrecht (signatuur Duod. 102 2). Zie voor de overige juridische citaten: embleem c162745_body1_div2_div7c162745body1div2div7, c162749_body1_div2_div6c162749body1div2div6 evenals een gegraveerde tekst op de eerste titelprent van Silenus uit 1618.
Ook de ene keer dat Cats in Self-stryt (Middelburg 1620, 33) Montaigne aanhaalt, komt het citaat uit III, V (Ed. Villey Montaigne, Essais, II, 870). Eén aanhaling uit Montaigne in Maechden-plicht is echter niet van hem afkomstig.
Het betreft de emblemen c162720, c162723 en c162724. In het geval van embleem c162702 is er een direct verband met één van Lipsius' brieven. Vgl. Clements Clements, Picta poesis, 228-229: 'The emblematists practised metaphor and metaphorical expression. They held metaphors to be the gems of literature and stimulated to new heights of metaphor the best writers of their time [...]. Metaphor was the verbal counterpart of the emblem or impresa.' Zie ook Laurens Laurens, L’abeille dans l’ambre, 445.
De oratore, III, XLII (167). De verschillende plaatsen worden aangehaald door Zijderveld Zijderveld, Keur uit het werk, 124 en 133, en 371-372, noot 6-7. Zie voor Heinsius, genoemd door Johannes Antonides van der Goes: De Ystroom. Amsterdam 1671, **2v.
Verwezen wordt naar de ed. Margolin Erasmus, Parabolae ( Opera omnia ) en Mynors 1978 ( Collected works ). Margolin (86) somt twaalf edities op die tussen 1514 en 1534 verschenen. Vgl. ook Margolin Margolin, Inspiration, 119 en Bath Bath, Speaking pictures, i.h.b. 45-48.
'Nihil autem aliud est παραβoλ_, quam Cicero collationem vocat, quam explicata metaphora. Caeterorum ornamentorum singula suam quandam ac peculiarem adferunt gratiam et commoditatem dictioni; metaphora sola cumulatius praestat universa, quam exornationes reliquae singula. Delectare vis? Nulla plus habet festivitatis. Docere studes? Non alia probat vel efficatius, vel apertius. Flectere paras? Nulla plus addit acrimoniae. Studes copiae? Nusquam supellex locupletior. Placet laconismus? Nulla plus cogitationi relinquit. Sublimitatem affectas? Haec quidvis quantimuis attollit. Est quod velis extenuare? Nulla magis deiicit. 'Ev_ργειαv captas ac lucem? Nulla melius rem ob oculos ponit. Hac fere condiuntur Adagia, huic gratiam suam debent Apologi, haec commendat Apophthegmata, huius accessione conduplicatur sententiae dos, adeo ut Salomon ille vir divinus, oracula sua non alio magis quam parabolarum titulo voluerit commendari. Tolle metaphorae suppellectilem ex oratoribus, ieiuna omnia. Tolle parabolas e propheticis et evangelicis literis, magnam gratiae partem detraxeris.' Ed. Margolin Erasmus, Parabolae, 71, 74; het citaat: 88-91, r. 24-39. Vgl. ed. Mynors 1978, 130-131, r. 28-48. Een gedeelte van de brief ook in Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 17. Vgl. in dit verband Bath Bath, Speaking pictures, 47-48: 'There is no doubt that 'emblem' came to be understood as a rhetorical term, signifying a trope which required definition alongside more familiar types of metaphor [...]. Like the simile, the emblem effects a transfer of meaning, a translatio, which remained closely in touch with the metaphoric systems of Renaissance rhetoric.'
Zie voor Erasmus' opvattingen over exempla, loci communes, fabels, metaforen en sententiae : De rerum copia libri duo. In: Opera omnia, I-6. Ed. B.I. Knott. Amsterdam etc. 1978, 197-281. Ook in Collected works. Ed. C.R. Thompson. Toronto etc. 1978, XXIV, 572-659; zie bovendien Nolde Nolde, Whitney’ A choice of emblems, passim.
Zie voor de doorwerking van Erasmus' Adagia, Apophthegmata en Parabolae in de embleembundels van Alciato en Whitney, de belangrijke bronnenstudie van Nolde Nolde, Whitney’ A choice of emblems, i.h.b. 196-197 en 278-288. In algemenere zin concludeerde zij over deze literaire voorraadschuren voor artistieke inventie: 'Erasmus also contributed to the emblem movement by providing materials of invention to the designers of devices and emblems' (Nolde Nolde, Whitney’ A choice of emblems, 99 en 207); ze sloot daarmee aan bij een eerdere opmerking van Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 25.
De door Lycosthenes (zijn eigenlijke naam is Conrad Wolffhart) geredigeerde edities -een belangrijke tussenschakel dus- staan in: Margolin Erasmus, Parabolae, 34-54. Enkele bevatten ook Eramus' Apophthegmata. Ik heb gebruik gemaakt van de uitgave Parabolae sive similitudines ... Frankfurt am Main 1568. Naast een verklarende woordenlijst (Margolin Erasmus, Parabolae, 328-332, Appendice II) is er een index op trefwoord. Zie het overzicht in noot 57 voor de plaats van de categorie 'Similitudines' bij Langius.
Het ziet ernaar uit dat Langius dit werk van Erasmus nagenoeg in zijn geheel heeft geïncorporeerd, al laat zich dat niet direct aflezen. Onder het lemma 'Periculum' bijv. worden de zeven daar gegeven citaten alle letterlijk uit Erasmus overgenomen, maar slechts bij twee ervan staat Roterodami in Similib., en alle twaalf citaten onder 'Ratio' komen er één op één in terecht. Verschrijvingen en onjuiste bronopgaven tonen aan dat Langius met deze ed. heeft gewerkt: in de ed. 1568 gaat aan een uitspraak van Hippocrates (in Plutarchus' Moralia ) een citaat van Seneca vooraf. Die naam staat precies boven het begin van de aanhaling en Langius neemt hem ten onrechte over (p. 93; vgl. embleem c162719_body1_div2_div7c162719body1div2div7 ).
Gezien Cats' gebruik van Langius lijkt het uitgesloten dat werken als Richard Dinothus, De rebus et factis memorabilibus loci communes historici (Basel 1580), met boek III getiteld 'De mirabilibus lacubus, fluviis et fontibus', nog van invloed zijn geweest op de wording van de emblemen over de rivier Alphaeus en de bron Dodona (nrs. c162723 en c162744 ); vgl. Schon Schon, Vorformen des Essays, 71.
Niet opgemerkt door Margolin Margolin, Inspiration. Zie voor Plutarchus in ieder geval embleem c162705 (Pan die het vuur omarmt); c162712 (na de leermeesters moet men gehoorzamen aan het eigen verstand); c162717 (de ontvlammende kaars én de opmerking dat gevangenen die lang in de boeien gezeten hebben, wankel lopen als ze bevrijd worden); c162719 (de uitspraak van Hippocrates); c162723 (in een huwelijk is alles gemeenschappelijk, zoals gemengde wijn); c162727 (kinderen die schrikken van een masker), c162739 (mensen die steeds meer willen, van slaaf tot koning); c162740 (te kleine beeldjes op een te grote sokkel), c162751 (luizen die een dood lichaam ontvluchten én de metafoor van de vliegen in de keuken) en in Silenus uit 1618 nog opgenomen: de vergelijking tussen kiespijn en de liefde (toen in XXXV; zie Bijlage 3, noot 10).
Voor Seneca: embleem c162739 (de gulzige hond) en voor Plinius: embleem c162703 (Echo); c162704 (de aap die dol is op zijn jong); c162705 (dieren die het weer voorspellen); c162706 (een schilderij dat gefaseerd tot stand komt); c162708 (een bliksemschicht die geld doet smelten); c162710 (de leeuw gevangen met een doek); c162726 (de bliksem die in de zomer winderig weer voorspelt); c162731 (gevaarlijke bronnen); c162733 (bijen die niet op verwelkte bloemen gaan zitten); c162734 (de krokodil en het vogeltje trochilus); c162744 (de beek Dodona); c162746 (de ezelin die haar hele leven blijft werpen); c162747 (de mul en de sargus); c162750 (de piramide van Rodophis). In de meeste gevallen ontleent Cats bij de plaatsen uit Plinius het beeld maar niet de toepassing -hij doet dat wel in c162726. Erasmus, Lycosthenes, Langius en Cats, geen van allen geven ze de oorspronkelijke vindplaats in Plutarchus' Moralia.
En hij was niet de enige die zo te werk ging. Vgl. ook E. Mertner, 'Topos und commonplace.' In: Strena anglica. Otto Ritter zum 80. Geburtstag am 9. Januar 1956. Ed. G. Dietrich en F.W. Schulze. Halle (Saale) 1956, 178-224, i.h.b. 191-200 en 208-216, met een historisch overzicht waarin het denken over topoi en loci communes wordt gegeven, evenals het gebruik ervan (in het bijzonder in Engeland). Niet is nagaan in hoeverre buiten Langius nog ontleend is aan verzamelbundels als Vetustissimorum et sapientiss. comicorum ... Per Iacobum Hertelium. Basel 1560; Comicorum lationorum sententiae, dat deel uitmaakt van Comicorum graecorum sententiae, uitgegeven door H. Stephanus. S.l. 1569; Sententiae veterum poetarum per locos communes digestae. Lyon 1583, verzameld door Georg Major; Sententiae auctorum gravissimorum et praestantissimorum. Ab Angelo Ioannino collectae. Venezia 1584.
Vgl. ook Porteman Porteman, D’een klapt, 50. Dit opsommende overzicht is een afgeleide van de opbouw van de lemma's in Langius die er meestal als volgt uitzien:
1. Definitio et etymologia
2. Loci Biblici (Sententiae Biblicae)
3. Patrum sententiae
4. Poeticae sententiae
5. Sententiae philosophorum
6. Apophthegmata
7. Similitudines
8. Adagia
9. Exempla biblica
10. Exempla historica
11. Hieroglyphica
12. Apologus seu fabula
Vgl. bovendien het schema gebaseerd op Johannes Heinrich Alsted, Encyclopaedia septem tomis distincta (1630), opgenomen in Verweyen VErwey, Apophthegma und Scherzrede, 75-76. Over het verband tevens Schwendemann Schwendemann, Probleme humanistischer Moralistik, die o.m. stelde: 'Wir müssen davon ausgehen, daß die Embleme, ungeachtet ihrer Besonderheiten, Merkmale aufweisen, die sie mit der populären Sentenzen- und Maximenliteratur verbinden und mit der unsystematischen, lockeren Darstellungsweise, die in den "courtes leçons morales ... illustrées et animées de récits très simples ..." Exempel des moralischen Verhaltens veranschaulicht [...]. Es gilt, die inhaltliche und stukturelle Übereinstimmung der Emblembücher mit der populären Kompilationsliteratur der Antike und der Neuzeit ins Auge zu fassen' (34 (de Franse inlas is van Paul Villey), 36 en 42). Een bespreking van de opbouw van Cats' bundel en de onderlinge opeenvolging van de emblemen, volgt in hoofdstuk 2.6.
Vanaf de uitgave Lyon 1548 werden de emblemen van Alciato gegroepeerd 'per tiltres generaulx & lieux communs'. Zie Miedema 1968, 247; Porteman Porteman, D’een klapt, 32-33 en Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 61-64. Verg. voor reeksen van ontleningen binnen de geïllustreerde fabelliteratuur: Tiemann Tiemann, B., afb. 1-40, en 101-105 voor de relatie met loci communes -verzamelingen.
In: Alle de wercken. Amsterdam 1658, woord vooraf ( ADW 1712, I, **recto). Tussen de talloze klassieke citaten komen ook Latijnse onderschiften en tekstfragmenten voor uit embleembundels van o.m. Joachim Camerarius, Lebeus Batillius, Hadrianus Iunius en Florentius Schoonhovius. Zie voor Cats bijv.: pagina 7 (embleem nr. c162749_body1_div1_div2c162749body1div1div2 ); 61 ( c162751_body1_div2_div2c162751body1div2div2 ); 88 ( c162709_body1_div3_div2c162709body1div3div2 ); en 93 ( c162730_body1_div2_div2c162730body1div2div2 en c162732_body1_div2_div2c162732body1div2div2 ). Onder het lemma 'Amoris Venerei' 146-147 worden vierentwintig gedichten van Cats aangehaald. Filippo Picinelli nam in zijn Mundus symbolicus (Köln 1687) eveneens motto's op uit de Sinne- en minnebeelden, bijv. over de aap en de specht (embleem c162704 en c162707 ). De ed. princ. dateerde van 1669; een herdruk verscheen o.m. in Köln 1694. In het Museum Catsianum van de UBL wordt een manuscript bewaard, waarschijnlijk afkomstig van Hubert Loyens (1599-1684), waarin vele spreekwoorden uit Cats gegroepeerd zijn en citaten uit met name Seneca op loci communes zijn geëxcerpeerd. Zie MC, 41, nr. III, 16.
Vgl. K. Lantermans, 'Cats met voorgangers en navolgers.' In: Bloesem en vrucht. Maandschrift uitgegeven door het Christelijk Letterkundig Verbond 7 (1917-1918), 324-338, en 377-382. In deze bijdrage komt Lantermans niet veel verder dan J.B. Houwaert de '16e eeuwsche Cats', Dirc Potter de 'Middeleeuwsche Cats', Adriaen Poirters de 'Brabantschen Cats' en Willem Sluyter de 'Gelderschen Cats' te noemen. Aardige voorbeelden van Cats-receptie geeft Kalff Kalff, Jacob Cats. R.W.G. Vail toont drie glas-in-lood-ramen in een New Yorks huis die tot in details teruggaan op embleemprenten uit Cats' Spiegel. Zie: 'More storied windows.' In: New York historical society quarterly 37 (1953), 54-58. Zie voor de gravures ADW 1712, I, 491, 517 en 613.
Vgl. bijv. het thema van het ezelsbot dat als fluit dient en het schilderij Ongelijke liefde van Jan Steen (embleem c162747 ); de gilde-os en schilderijen van Jan Victors en Jan Boeckhorst (embleem c162719 ); de ontsnappende vink en schilderijen van Godfried Schalcken en Willem van Mieris (embleem c162721 ).
De eerste kan is ook, zij het uitermate onduidelijk, afgebeeld in Troels-Lund, Dagligt liv i Norden i det sekstende Aarhundrede. Vijfde druk. Köbnhavn s.a., V, 212, afb. 136; beide kannen worden ter sprake gebracht door Billeskov Jansen Billiskov, Hollandske emblemer en Billeskov Jansen Billiskov, Influence. Een opsomming van navolgingen uit Cats' Sinne- en minnebeelden in de Skandinavische literatuur geeft Den Hoed Hoed, Cultuuraanraking, 15, 17 en 19. Vgl. ook F.S. de Vrieze, 'Academic relations between Sweden and Holland.' In: Leiden University in the seventeenth century. An exchange of learning. Ed. Th. Lunsingh Scheurleer e.a. Leiden 1975, 345-365, i.h.b. 348: 'The poetry of Vondel, Hooft, Huygens, Bredero and above all Cats was read in Dutch and sometimes also in Swedish or German translations.'
'[...] Singulis enim epigrammatibus aliquid des scribo, quod ex hixtoria [sic], vel ex rebunaturalibus aliquid elegans significet, unde pictores, aurififes, fusores, id genus conficere possint, quae scuta appellamus et petasis figimus, vel pro insignibus gestamus [...].' De brief dateert van 9 december 1522. Geciteerd uit: Miedema Miedema, The term ’Emblema’, 236. Dezelfde gedachte ook bij Gilles Corrozet in zijn Hécatomgraphie. Aangehaald door Miedema Miedema, The term ’Emblema’, 246-247; Margolin Margolin, Inspiration, 119; Tiemann Tiemann, B., 94 en Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 27-30.
De bewerkingen van Cats zijn te zien in het slot te Ludwigsburg. Zie de emblemen c162704, c162708, c162712, c162713, c162723, c162736 en c162751. Harms en Freytag Harms, Außerliterarische Wirkungen nemen hiervan enkele afbeeldingen op (zie bij hen de nrs. 2 en 22-24). Hun opmerkingen over 'Bildzitate' staan op p. 44 en 62. Veel voorbeelden van emblematische verwerkingen zijn ook te vinden in Heckscher en Wirth Heckscher, Emblem, Emblembuch, onder de paragraaf 'Angewandte Emblematik'.
Geraadpleegd is het exemplaar te Glasgow (signatuur 126; SM 92). Zie over deze bundel en de bewerkingen van Cats: Porteman 1975-1, met een overzicht van de ontleningen aan Cats (211-213); vgl. ook Porteman 1977, 112. Een variant van embleemprent c162726 is: 'Expolitio amoris': de goddelijke liefde die het hart slijpt op een slijpsteen (nr. XXV), en een navolging van c162713 is: 'Fumos vendit Amor', met de toevoeging: Mich. Snyders excud (nr. LIII). Het onderschrift luidt:
Des dames la faveur, n'est que fumée et vent;
De rien, que des vapeurs, se donc nourrit l'Amant.
Hoewel Ludovicus de meest voor de hand liggende persoon is als maker van de bijbehorende verzen, is het voor Porteman geen uitgemaakte zaak dat hij alle Franse en Spaanse verzen geschreven heeft.
Geraadpleegd zijn de exemplaren te Glasgow (sign. 128; SM add 286) en te Utrecht (LBU Rar LMY Snijders 1 en 2). De ontleningen zijn ([M] wil zeggen inclusief motto; [F] inclusief het Frans bij Cats):
1. Ad c162704 22-23, nr. XI. [M].
2. Ad c162705 24-25, nr. XII. [M].
3. Ad c162708 52-53, nr. XXVI. [M].
4. Ad c162710 40-41, nr. XX.
5. Ad c162712 68-69, nr. XXXIV. [M].
6. Ad c162713 20-21, nr. X. [M], [F].
7. Ad c162715 54-55, nr. XXVII. Nu geen schildpad maar een hert. [M].
8. Ad c162717 66-67, nr. XXXIII. [M].
9. Ad c162719 80-81, nr. XL. [M].
10. Ad c162724 72-73, nr. XXXVI. [M], [F].
11. Ad c162729 78-79, nr. XL [= XXXIX].
12. Ad c162730 36-37, nr. XVIII.
13. Ad c162737 42-43, nr. XXI.
14. Ad c162739 30-31, nr. XV. [M].
15. Ad c162740 70-71, nr. XXXV. [M].
In het tweede boek:
1. Ad c162703 118-119, nr. XVI. [M], [F].
2. Ad c162706 120-121, nr. XVII. [M].
3. Ad c162709 114-115, nr. XIV. [M], [F].
4. Ad c162721 146-147, nr. XXXV. [F].
5. Ad c162726 108-109, nr. XI. Nu een slijpsteen met een hart.
6. Ad c162743 148-149, nr. XXXI. [M].
Over deze bundel verder: Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 147-148; Schilling 1979, 85; Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 48-50, nrs. 33-40.
De navolgingen in de ed. Leiden 1703 zijn:
1. Ad c162703 133 'De liefde is door gezugt te winnen'
2. Ad c162704 153 'Al wat men bemint schynt schoon'
3. Ad c162705 319 'Liefde is schoon in 't oog'
4. Ad c162706 165 'De liefde neemt gestadig aan'
5. Ad c162708 183 'De liefde treft van binnen'
6. Ad c162709 149 'De liefde verfraait'
7. Ad c162712 219 'De liefde vangt ons door haare lok-aazen'
8. Ad c162713 241 'De liefde voed ons met hoop'
9. Ad c162717 355 ''T gezicht van van 't beminde verwekt liefde'
10. Ad c162719 327 'Liefde is vol droefheid'
11. Ad c162724 347 'Liefde bint ons door zotternyen'
12. Ad c162729 309 'Liefde zoekt verandering'
13. Ad c162730 255 'Men jaagt zomtijds voor een ander'
14. Ad c162737 362 'Ledigheid voed liefde'
15. Ad c162739 265 'De liefde is onverzaadelyk'
16. Ad c162740 331 'Het droevigste in de liefde is zyn oogwit niet te beschieten'
Mogelijk is voorts een verband met embleem c162743 (297, 'Overeenkomst verwekt liefde'). Zie over Den Elger: Van der Aa Van der Aa, Biographisch woordenboek, V, 86; NNBW, IV, 563 (met onjuiste jaartallen). Onduidelijk is de oorzaak van Den Elgers jonge dood. Het NNBW zegt dat hij zo werd gedwarsboomd in zijn praktijk dat het hem noodlottig werd; Van der Aa houdt het op een ongelukkige liefde. Vgl. voor de uitgaven uit 1725 en 1732: Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 101-102, nrs. 212-214. Overigens betoonde Den Elger zich in zijn Ongemaskerde liefde des hemels ook een navolger van Adriaen Poirters' Het masker vande wereldt afgetrocken.
Ter vergelijking heb ik gebruik gemaakt van Biblia sacra, vulgatae editionis. Sixti Quinti Pont. Max. iussu. Recognita atque edita. Antwerpen 1608 (KB 524 E 4). Voor Latijnse aanhalingen uit de apocriefe boeken: Biblia, ad vetustissima exemplaria castigata. Antwerpen 1565 (KB 1701 F 7). Een hoogst enkele keer is de verwijzing onduidelijk, zoals de beide bijbelplaatsen boven het motto van c162744_body1_div3_div1c162744body1div3div1.
Zie over hem: BNB, II, 842; BB I, 256 (B 198); BB V, 245 (S 17) en V, 789 (V 340). Over de aangehaalde werken: De Vries De Vries, Nederlandsche emblemata, p. CIV-CV, nr. 178; C.G.N. de Vooys, 'Een vergeten zeventiende-eeuwse emblemata-bundel: Van quade tonghen.' In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 70 (1952), 197-206; Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 67-69, nrs. 95-100; 110, nr. 242.
De Nederlandse bewerkingen zijn van Petrus G[h]eschier. Hij vertaalde de bundel Mundi lapis lydius sive vanitas per veritatem falsi accusata & convicta ... (Antwerpen 1639) in Des wereldts proef-steen ofte ydelheydt door de waerheyd beschuldight ende overtuyght van valscheydt (Antwerpen 1643). De navolgingen van Van Bourgoingne zijn:
1. Ad c162703 24-27, nr. V: ''T is een stemm', en anders niet'. Varianten binnen dit echo-motief zijn: 92-95, nr. XIX: 'Hy spreeckt gantsch uyt eenen mondt'; 258-261, nr. XV: 'De mueren hebben oock ooren'; en 322-325, nr. XXXI: 'Wacht u van een cloecker tongh''
2. Ad c162706 172-173, nr. XXXVIII: 'Dese wonde groeyt en blijft'
3. Ad c162707 130-133, nr. XXVIII: 'Dese Tongh' is bot, en scherp'
Varianten, echter geen directe bewerkingen, zijn Cats' embleem c162734 : (284-289, nr. XXI: 'Als die ketelt, dese doodt'); en embleem XIV (48-51, nr. X: 'Hy en weet niet wat hy seght').
M. Crone, Quellen und Vorbilder E.C. Homburgs. Diss. Heidelberg 1911, 9-11 en 17 somt de volgende bewerkingen en navolgingen van emblemen uit Proteus :
1. Ad c162702 ed. 1638, CXXXVII; ed. 1642, CLXXXIII.
2. Ad c162703 ed. 1638, XL; ed. 1642, LXXIII.
3. Ad c162705 ed. 1638, CL; ed. 1642, CXCVI.
4. Ad c162713 ed. 1638, XV; ed. 1642, XXII.
5. Ad c162725 ed. 1638, CXLIII; ed. 1642, CLXXXIX.
6. Ad c162726 ed. 1642, LXXXIX.
7. Ad c162749 ed. 1642, LXXIV.
Stadtbibliothek Trier 1 10/8º, maar dit exemplaar mist 45 prenten. Hierin in ieder geval zes navolgingen van Cats:
1. Ad c162704 61, nr. XI.
2. Ad c162706 367, nr. LVIII.
3. Ad c162708 151, nr. XXVI.
4. Ad c162710 115, nr. XX.
5. Ad c162713 55, nr. X.
6. Ad c162737 121, nr. XXI. Zie afb.
Meer navolgingen zijn wellicht te vinden in een complete uitgave van 1674 of een vroegere of latere edtie. Zie voor deze uitgaven, uit [1667], [1670], 1674 en 1699: G. Dünnhaupt, Personalbibliographien zu den Drucken des Barock. Zweite Auflage. Stuttgart 1990, II, 1348-1349, nr. 383.1-4.
Het betreft de volgende vier emblemen:
1. Ad c162704 nr. 41.3: 'De liefde die men den kinderen toedraagt is blind'
2. Ad c162706 nr. 23.1: 'Ik ben verzekert myne moeyten niet te verliezen'
3. Ad c162729 nr. 17.11: 'Zoo gy verandert, sal ik veranderen'. Op de prent een tent met daarbovenop een door de wind aangeblazen vaantje.
4. Ad c162749 nr. 10.12: 'Onbeweeglyk na d'onbeweglyke [sic] Godheyd'
Op de titelprent Parravicini gespeld. De ontleningen aan de Sinne- en minnebeelden zijn:
1. Ad c162716 nr. 20.6: 'Het water zelfs heeft zijn toortse'
2. Ad c162723 nr. 20.5: 'Elk een zijn bysondere Val'
3. Ad c162725 nr. 19.3: 'Bedrogene jager'
4. Ad c162732 nr. 20.3: 'Daar is een groot onderscheit tusschen hoopen en hebben'
5. Ad c162735 nr. 19.6: 'Een weinig verdragen, am [sic] alles weg te dragen'
6. Ad c162746 nr. 21.5: 'De karige is nooit rijk'
Naast deze bewerkingen bevat de bundel ook andere, van o.m. Heinsius, Vaenius en Hooft. Vgl. Praz Praz, Seventeenth-Century Imagery, 443.
Van Lennep Van Lennep, Alchemie, 228-230. Met dank aan B.F. Scholz te Groningen die mij in 1989 op enkele navolgingen bij Van Vreeswyk opmerkzaam maakte. In Ashworth Asworth, Marcus Gheeraerts, i.h.b. 134 werd voor het eerst op de Cats-ontlening bij Van Vreeswijk gewezen.
Signatuur: R oct 2402. Alle prentnavolgingen van Cats staan, met een korte toelichting, afgebeeld in: Klossowski de Rola 1988, 240-265, nr. 401-467. In 1672: De roode leeuw, of het sout der philosophen [...]. Allesins met noodighe kopere platen verciert. By Pieter Arentsz. boekverkooper, in de Beurs-straet, in de drie rapen. Amsterdam 1672.
1. Ad c162705 66
2. Ad c162706 64
3. Ad c162711 91
4. Ad c162717 127
5. Ad c162733 169
6. Ad c162750 101
In 1674: De groene leeuw, of het licht der philosophen [...]. Met vele noodige kopere platen verciert. Te bekomen by Johannes Janssonius van Waesberge. Amsterdam 1674.
7. Ad c162707 68
8. Ad c162716 87
9. Ad c162726 237
10. Ad c162729 92
11. Ad c162732 191
12. Ad c162735 220
13. Ad c162744 81
14. Ad c162748 188
15. Ad c162751 9
1675-1: De goude leeuw of den asijn der wysen [...]. Alles met eigen handen gewrocht, en met vele kopere platen aen den dagh gegeven. Te bekomen bij Johannes Janssonius van Waesberge. Amsterdam 1675.
16. Ad c162710 208
17. Ad c162723 176
18. Ad c162734 180
19. Ad c162737 224
20. Ad c162739 112
21. Ad c162746 184
1675-2: Vervolg van 't cabinet der mineralen, of de goude son der philosophen [...]. Met veel noodige kopere platen verciert. Te bekomen bij Johannes Janssonius van Waesberge. Amsterdam 1675.
22. Ad c162708 62
23. Ad c162715 137
24. Ad c162736 27
25. Ad c162738 117
26. Ad c162740 4
27. Ad c162743 168
28. Ad c162747 titelprent
29. Ad c162752 169
Van Vreeswijck heeft waarschijnlijk gebruik gemaakt van de prenten uit de ed. Jacob Cats, Alle de wercken. Amsterdam 1661.
Het gaat om de volgende acht:
1. Ad c162707 101, nr. 298
2. Ad c162740 151, nr. 449
3. Ad c162725 271, nr. 810
4. Ad c162735 273, nr. 813
5. Ad c162732 273, nr. 815
6. Ad c162723 275, nr. 817
7. Ad c162716 275, nr. 818
8. Ad c162746 275, nr. 821
Mogelijk, maar niet noodzakelijk, zijn ad c162701 (7, nr. 16), ad c162714 (261, nr. 776) en ad c162715 (95, nr. 280; en 187, nr. 556). Vgl. MC, 44-45, nr. 36-37; H.M. Blauw, 'Bibliografie van het werk van Hermanus van den Burg gepubliceerd tussen 1700 en 1800.' In: Documentatieblad werkgroep 18e eeuw, nr. 36 (juli) 1977, 5-35, i.h.b. 17, nr. 63; evenals Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 67, nr. 92; 265, nr. 786 en 284, nr. 861.
Drie psalmnummeringen lopen niet parallel. Kennelijk heeft Cats deze drie gevallen van verspringing van de Vulgaat bewust aangepast aan de bestaande, andere, indeling. Met dank aan A.W.G. Jaakke van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem. Zie over de afwijkende nummeringen in de verschillende psalmvertalingen: ODC, 1139-1140 en 1196; en: F.R.J. Knetsch, 'Driemaal is scheepsrecht. De invoering van nieuwe psalmberijmingen in het gereformeerd protestantisme in Nedeland.' In: Psalmzingen in de Nederlanden. Vanaf de zestiende eeuw tot heden. Eindred. J. de Bruijn. Kampen 1991, 149-161, i.h.b. 150-156. Een uitgave van Datheen uit 1566 bevat het imprimatuur: 'Dewelcke men voortaan in de Nederlantsche Ghemeynten ghebruycken zal'; geciteerd naar Knetsch (151). Cats' nummering correspondeert met de telling in de berijming van Datheen.
De vierde druk dateert van circa 1730, de vijfde van 1750 (later overplakt met het jaartal 1756) en de zesde, met eenzelfde paginaverloop, van 1781. De bundels verschenen in Amsterdam. Het betreft de volgende drie:
1. Ad c162713 15, nr. 29: 'Niet ernstig by den wyn'. Een zeer vrije bewerking van de prent zoals die voorkomt in de latere, goedkope edities van de Sinne- en minnebeelden.
2. Ad c162721 47, nr. 93: 'Leeft zo, dat ge niet vreest voor sterven'. Een enigszins bewerkte prent (zie afb.
3. Ad c162739 25, nr. 49: 'Gierigheid ontbreekt geen schyn'. Met in de achtergrond van de prent enkele wijzigingen.
Het eerste deel van deze bundel is een vrije navolging van een latere uitgave van Otto Vaenius' Q. Horatii Flacci emblemata. Vgl. Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 273-275, nrs. 817-824. Ook de druiventros uit Maechden-plicht komt voor (41, nr. 81).
Uit de bewerking achter boek 7: 'A hand out of a Cloud, holding a Brand in the fire', valt af te leiden dat Heywood niet Cats' uitgave uit 1627 heeft gebruikt waar een paartje voor een haard te zien is, maar de vroegere versie van die embleemprent met daarop een wolkenhand. De volgende emblemen zijn in The hierarchie opgenomen:
1. Ad c162702 485-487 (Boek 7)
2. Ad c162703 324-326 (Boek 5)
3. Ad c162720 106-107 (Boek 2)
4. Ad c162721 50-52 (Boek 1)
5. Ad c162724 186-188 (Boek 3)
6. Ad c162727 555-557 (Boek 8)
7. Ad c162735 263-265 (Boek 4)
8. Ad c162744 399-400 (Boek 6)
9. Ad c162752 616-618 (Boek 9)
Vgl. P.M. Daly en M.V. Silcox, The English emblem. Bibliography of secondary literature. München etc. 1990, 80-82; P.M. Daly en M.V. Silcox, The modern critical reception of the English emblem. München etc. 1991, 57-58, 80-82; en Colie 1954. In Pleasant dialogues and dramma's [...] with sundry emblems extracted from the most elegant Jacobus Catsius nam Heywood in 1637 een vertaling op van de Latijnse samenspraak tussen Anna en Phyllis uit Maechden-plicht (1618). Later uitgegeven in: The dramatic works of Th. Heywood. London 1874. Vgl. ook Smilde Smilde, Jacob Cats, 127. Enkele andere vertalingen komen ter sprake in de drukgeschiedenis. Aan de Universiteit Utrecht bereidt Dorthe Schipperheijn een studie voor over de vertalingen van Cats.
Drie psalmnummeringen lopen niet parallel. Kennelijk heeft Cats deze drie gevallen van verspringing van de Vulgaat bewust aangepast aan de bestaande, andere, indeling. Met dank aan A.W.G. Jaakke van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem. Zie over de afwijkende nummeringen in de verschillende psalmvertalingen: ODC, 1139-1140 en 1196; en: F.R.J. Knetsch, 'Driemaal is scheepsrecht. De invoering van nieuwe psalmberijmingen in het gereformeerd protestantisme in Nedeland.' In: Psalmzingen in de Nederlanden. Vanaf de zestiende eeuw tot heden. Eindred. J. de Bruijn. Kampen 1991, 149-161, i.h.b. 150-156. Een uitgave van Datheen uit 1566 bevat het imprimatuur: 'Dewelcke men voortaan in de Nederlantsche Ghemeynten ghebruycken zal'; geciteerd naar Knetsch (151). Cats' nummering correspondeert met de telling in de berijming van Datheen.
Zie Katz Katz, Emblems of Margaret Gatty en de bundel A book of emblems with interpretations thereof by Mrs. Alfred Gatty. London 1872. Het gaat om de emblemen c162714 ('The Softening Influence of Use'); c162729 ('Whithersoever Thou leadest') en c162732 ('There's many a slip 'twixt the cup and the lip'). In de ed. Katz Katz, Emblems of Margaret Gatty, resp. 145, 144-145 en 138-139. Met dank aan M. van Vaeck te Leuven die me op deze bewerkingen opmerkzaam maakte.
M. Sabbe: 'Cats werd door de burgerij [...] van alle Noordelijke dichters het meest gewaardeerd en voor vele Vlaamsche en Brabantsche auteurs was Cats het groote voorbeeld. P. Geschier, W. van der Elst, J. van Wolschaten, P. Croon, J. Lambrecht en vooral Pater Poirters waren in het Zuiden echte Catsianen.' Zie: 'Vondel en Zuid-Nederland.' In: De gids nr. 11, (1937), 140-161; citaat op 151. Vgl. verder De Vries De Vries, Nederlandsche emblemata, 15; Te Winkel III, 544-550; en IV, 1-14; en de rede van E. Rombauts, 'Noord-Nederland's Gouden Eeuw gezien in de spiegel der Zuidnederlandse zeventiende-eeuwse literatuur.' In: Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling Letterkunde. Nieuwe reeks, deel 23, nr. 12. Amsterdam 1960, i.h.b. 10-11; 18-19; 22-25; de toespraak werd gewijzigd opgenomen in Aandacht voor Cats 1962, 36-55.
Van een één op één relatie is geen sprake, maar in het werk van Poirters is Cats' stem bij herhaling hoorbaar en niet alleen in de ongemeen succesvolle bundel Het masker vande wereldt afgetrocken. Men treft in Poirters' bewerking Eerste eeuwe der Societeit Iesu het motto 'Tangor, non tingor ab unda' aan, in het Nederlands: 'S'en vat geen nat' bij een prent van een zwemmende zwaan. Ook Cats heeft dit motto 'Ik word door het water aangeraakt, niet gebroken', maar dan bij een legendarische rivier (zie nr. c162723 ). De vraag is of men in zo'n geval nog van ontlening kan spreken. Verder is in deze uitgave een embleem opgenomen over de 'Vernieuwinghe vanden gheest' bij een prent van een vlinder die uit een cocon vliegt, hetzelfde thema als in het slotembleem van de Sinne- en minnebeelden (nr. c162752 ). Maar dit thema komt aan het eind van de zestiende eeuw ook al voor bij Joachim Camerarius. Eerste eeuwe. Ed. Antwerpen 1640, resp. op 306 en 136. Voor Cats en Poirters: Rombauts Rombauts, Leven en werken Poirters, 186-200, 211-213, evenals embleem c162704_body1_div2_div1c162704body1div2div1 ; c162730_body1_div3_div1c162730body1div3div1 en c162752_body1_div2_div7c162752body1div2div7. Vgl. voor ontleningen aan het wereldlijke embleem bovendien: G.R. Dimler, 'The Imago primi saeculi. Jesuit emblems and the secular tradition.' In: Thought 56 (1981), 433-448.
De Brune: 't Eerste deel. Opgedragen den Heere Jacob Cats, Ridder, Raad-pensionaris, & c. Amsterdam 1658. Uitgegeven door Jan Jacobszoon Schipper, VII, 49; Six van Chandelier: ed. Jacobs Six van Chandelier, Gedichten, I, 697 en II, 708.
Bilderdijk en Conscience lazen in hun jonge jaren Cats graag. Vgl. B. Luger, 'Gezicht en vergezicht. Perspectiefproblemen in het beeld van de zeventiende en negentiende eeuw.' In: De negentiende eeuw 9 (1985), 131-144, i.h.b. 140-143. Als Luger spreekt over het eerherstel van Cats ziet hij de recente waardering enkel en alleen als middel om de bedrijvigheid van de wetenschapper te legitimeren. Volgens hem reikt de macht van de wetenschap niet verder dan Cats te balsemen; die van de uitgeverij niet verder dan hem bij te zetten in imitatie-lederen prachtband vanwege de 'plaatjes'. Het is mij niet duidelijk waarom de schrijver in deze bijdrage zo'n laatdunkende toon aanslaat.
De verguizing van Cats zet in met Potgieter en Busken Huet. Zie: G. Kuiper, 'Jacob Cats voor het gericht van Potgieter en Huet.' In: Aandacht voor Cats 1962, 105-117. En wanneer H.F. Wirth in niet mis te verstane woorden spreekt over de funeste invloed die Cats op het moreel van het Nederlandse volk zou hebben gehad, doet hij dat waarschijnlijk onder invloed van Busken Huets vernietigende woorden: 'Einen höchst verderblichen Einfluss hat Cats auf die holländische Bevölkerung gehabt, nicht nur in Bezug auf die Verbreitung des pharisäischen Berufsethik, der Auserwählung, sondern hauptsächlich in weiterer moralischer Hinsicht. Er hat die innere Lüsternheit, jene verkappte Sinnlichkeit in die breiten Bürgerkreise hineingetragen und den noch vorhandenen gesunden Sinn zerstört.' Zie: Der Untergang des Niederländischen Volksliedes. 's-Gravenhage 1911, 159.
Drie psalmnummeringen lopen niet parallel. Kennelijk heeft Cats deze drie gevallen van verspringing van de Vulgaat bewust aangepast aan de bestaande, andere, indeling. Met dank aan A.W.G. Jaakke van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem. Zie over de afwijkende nummeringen in de verschillende psalmvertalingen: ODC, 1139-1140 en 1196; en: F.R.J. Knetsch, 'Driemaal is scheepsrecht. De invoering van nieuwe psalmberijmingen in het gereformeerd protestantisme in Nedeland.' In: Psalmzingen in de Nederlanden. Vanaf de zestiende eeuw tot heden. Eindred. J. de Bruijn. Kampen 1991, 149-161, i.h.b. 150-156. Een uitgave van Datheen uit 1566 bevat het imprimatuur: 'Dewelcke men voortaan in de Nederlantsche Ghemeynten ghebruycken zal'; geciteerd naar Knetsch (151). Cats' nummering correspondeert met de telling in de berijming van Datheen.
Citaat Leiden 1864, VI. De motto's resp. op p. 11, 17, 27 en 150. Dat Swaantje, de zus van de schilder, een 'besneden tronietje' heeft, zal ze zeker te danken hebben aan Van Westrheenes zorgvuldige lectuur van c162704 (vgl. c162704_body1_div2_div8c162704body1div2div8, r. 10). Zie voor andere Cats-citaten in dit wonderlijke boek: p. 5 (2x), 14, 28, 70, 91, 134, 145, 147, 149, 150 en 152. Interessante gesprekken over de prenten in het werk van Cats worden gevoerd in Het leven en de verdiensten van Jacob Cats, in gesprekken. Amsterdam 1829, geschreven door P.G. Witsen Geysbeek. Vgl. Luijten Luijten, Belachelijcke dingen.
Vgl. ook de gebruikte aanspreking 'Quisquis es' (Wie je ook bent).
Aan de dedicatie in 1627, geschreven door Swelinck en gericht tot schout, schepen, burgemeesters, raden en gecommiteerden van verschillende steden, lijken eerder financiële overwegingen ten grondslag te liggen, dan dat zij wijst op een speciale categorie lezers.
Vgl. Brückner Brüchner, Loci communes, 9; Porteman Porteman, D’een klapt, 53 en Porteman 1983, 28-29 en 40-50. Op pagina 29 (noot 29) citeert hij uit Scoperos satyra ofte Thyrsis minne-wit. Tweede druk. S.l. 1654, 275-276:
Maer indien ick u souw raden,
Slijt voor al eerst Cats zijn bladen,
Daer door konje met een draey
Klappen als een Papegaey.
't Voeght een Juffrouw uytermaeten
Soet te quelen, wel te praeten.
Grootes Grootes, Literatuurhistorie, 11-13 beklemtoont dat het, los van de opeenvolgende levensstadia, in elk stadium van het leven van de mens gaat om het bepalen van de positie tussen het goddelijke en het aardse, het maken van de juiste keuze tussen goed en kwaad en het verantwoord omgaan met geestelijke en materiële zaken. 'De keuzemogelijkheid tussen redding en val begeleidt de Christen gedurende zijn gehele leven' (12). Omdat het onderscheidingsvermogen bij de jeugd doorgaans minder ontwikkeld is, loopt zij grotere risico's.
Hierover: Meeus 1991. Over de jeugd als kern van het (liefdes)embleem- en romanlezend publiek in de zeventiende eeuw: Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 24-29; L.R. Pol, Romanbeschouwing in voorredes. Een onderzoek naar het denken over de roman in Nederland tussen 1600 en 1755. Diss. Nijmegen. Utrecht 1987, I, 51-56; en Grootes Grootes, Jeugdig publiek in de nieuwe liedboeken.
Niet voor niets wendt hij zich dus tot de 'Zeeusche Ionck-vrouwen'. Zij namen, zo weten we van Jan de Brune de Jonge, het werk van zijn provinciegenoot met enthousiasme ter hand. In Hieronymus Sweerts, De biecht der getroude: zijnde het tweede deel van de tien vermakelikheden des houwelyks verwijt een vrouw haar man dat hij triktrakt in de kroeg, waarop hij zegt: 'Maar gy weet dat de schriften van Cats u ook plechten te bekoren, en dat die u ook wel het gelt uyt de beurs gelokt hebben; doch datze u als wyze leermeestressen in uw Vrysterlijcke en Vrouwelijcke staat gedient hebben, om u veele plichten aan te wyzen.' Ed. Amsterdam 1679, 80.
In de voorrede geeft Cats onomwonden aan dat hij met vriendelijk bedrog heeft geprobeerd de jeugdige ('teere') lezers te lokken, en hij richt zich dan, als het ware over de hoofden van de jongeren heen, tot de volwassener lezers en tot hun ouders. Zie over de jeugd die door illustraties wordt gelokt o.m.: Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 60; en verder Grootes Grootes, Literatuurhistorie.
In tegenstelling tot bijv. de lezer van Rollenhagen. Doordat deze auteur het ideaal van de brevitas voorstaat en de prenten diverse toespelingen bevatten, blijven veel van de emblemen in Nucleus emblematum selectissimorum (1611 en 1613) fragmentarisch en raadselachtig, en wordt van de lezer een actievere rol verwacht. Uiteindelijk moet die zelf de betekenis van het embleem zien te achterhalen. Hierover: W. Harms, 'Der Fragmentcharakter emblematischer Auslegungen und die Rolle des Lesers. Gabriel Rollenhagens Epigramme.' In: Deutsche Barocklyrik. Gedichteninterpretationen von Spee bis Haller. Ed. M. Bircher en A.M. Haas. Bern etc. 1973, 49-64. Zie in dit verband ook Jansen Jansen, Brevitas, i.h.b. 291-292 en 375.
Vgl. over de functie van Cats' emblematisch werk Wort und Bild 1981, 54: 'Überhaupt hat man sich die Funktion dieser Emblembücher vor allem im Sinne von Bilderbüchern, Lehr- und Lesebüchern vorzustellen', dit min of meer in tegenstelling tot Roemer Visscher die een sterker beroep zou doen op de 'Scharfsinn des Betrachters'.
De Vries De Vries, Jan Steen, 87. Vermeeren ( Vermeer, Emblemata van Cats, 163) zag de 'gezeten bourgeoisie' als eerst in aanmerking komende groep van kopers en lezers. Schöne stelde, iets ruimer dan De Vries, dat Cats' emblematische werken 'ein Hausbuch des niederländischen Bürgertums geworden sind' (1968, 61, noot 2). Over het geïntendeerde publiek van Van de Vennes Belacchende werelt (1635) dat zich niet beperkt tot jongere lezers maar ook 'gelaagd' genoemd kan worden: Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne, 629-631 en 863.
Cats merkte over de hoge prijs van de ed. princ. in het 'Ad lectorem' op: 'Meteen na de uitgave van dit werkje, welwillende lezer, kwamen de boekhandelaren bij mij klagen dat de kosten van de boeken door het driemaal afdrukken van de afbeeldingen in de drie afdelingen, buiten proportie stegen en dat de kopers de onnodig hoge prijs bezwaarlijk vonden [...].' Al in 1618 kan de koper dan kiezen of hij deze uitgave of een iets goedkopere wil aanschaffen, waarin de prenten elk maar één keer voorkomen. (Zie de Bibliografie, nr. B.2, sub 11).
De makers van de serie postkaarten met 32 embleemprenten uit Cats' Spiegel (waarschijnlijk tussen circa 1920 en 1940 uitgegeven), gingen er vanuit dat de prenten met alleen een motto ook voor zichzelf kunnen spreken. Met dank aan A.-J. Gelderblom te Houten die een aantal exemplaren uit deze reeks heeft opgespoord.
Niet alleen verondersteld door Clements Clements, Picta poesis, 186: 'This translating activity showed the emblematists' desire to win larger audiences, of course, but it also corresponded with the high premium which was set upon translations at that time', maar ook door Becker-Cantarino Becker, Daniel Heinsius, 61: 'Multilingual editions not only appealed to a wider reading public, they were also an indication of the cultured readership in the Low Countries where people read, and usually also spoke, several languages.' Vgl. verder Luijten e.a. 1994. Al eerder merkte Forster (1961, i.h.b. 180-181) juist in verband met de Sinne- en minnebeelden op: 'Nicht viele Leser von Cats oder Vaenius werden nur eine der dort vertretenen Sprachen beherrscht heben; die meisten verstanden wenigstens zwei. Die mehrsprachigen Texte boten also einen zusätzlichen Reiz [...].' Forsters bewering dat in de Nederlandse en Latijnse gedichten 'genau dasselbe ausgesagt wird', is onjuist.
In zijn voorwoord tot de Spiegel zegt Cats over de lezer die de meertalige spreekwoorden kan lezen: 'Ten lesten hebbe ick mede goet gevonden op verscheyde plaetsen menigte van spreec-woorden hier by te voegen in haer oorspronckelicke tale, ten eynde (elcke sprake in haer selven een bysonderen aert hebbende) de leser de talen verstaende, des te beter de rechte geur en eygenschap van de spreuken en spraken soude mogen innemen ' (2*ijverso-[2*iij]recto; cursivering van mij, HL). In ADW 1712 I, 481. Cats baseerde zich voor deze uitspraak op een zin in de Latijnse voorrede van Thomas Erpenius in Proverbiorum Arabicorum centuriae duae (1614). Vgl. Smilde Smilde, Jacob Cats, 179.
Vernederlandsing van bepaalde bundels wil overigens nog niet zeggen dat Latijnse werken niet meer op de markt werden gebracht. Van Schoonhovius' verzameling Emblemata uit 1618 verschenen nieuwe (titel)uitgaven in 1626, 1635 en 1648. Vgl. Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 249-250, nr. 727-730.
Er zijn uiteenlopende verschijningsvormen met wisselend formaat, papier, typografie, prenten etc., zoals naar voren komt uit de gereconstrueerde drukgeschiedenis. (Vgl. hoofdstuk 2.3 en de Bibliografie). Over de lezers van Cats schreef Porteman 1977-2, i.h.b. 739-744.
Als Cats in zijn Spiegel spreekt over het doel van zijn werk heeft hij het over lering die 'alderhande menschen konnen dienstigh zijn' (2*ijrecto; ADW 1712, I, 481). Details in Houwelyck (1625) hebben betrekking op een publiek van stedelingen van vrij grote welgesteldheid. Zie: De Vries De Vries, Jan Steen, 141-142, noot 66.
Sommige uitgaven stonden een tijd bekend onder de naam 'Boerenbijbel', omdat ze in geen boerengezin leken te ontbreken en naast de bijbel een vaste plaats hadden verworven. Aantekening van P.J. Meertens in diens nalatenschap (Provinciale Bibliotheek Zeeland). Vgl. ook Smilde Smilde, Jacob Cats, 147. Een vroege vermelding van de benaming is te vinden in een toespraak van de Utrechtse hoogleraar Jan Kops, Redevoering over Jacob Cats, als verlichter des volks en bevorderaar van het nut van 't algemeen : 'Men heeft al schertsende zijne werken der boeren-bijbel genoemd.' In: Proeven van uiterlijke Nederlandsche welsprekendheid ... Haarlem 1817, 63-121, citaat op 70. Met dank aan J. Kloek te Utrecht voor deze verwijzing. In de negentiende eeuw verschijnen er compilaties, zoals Vader Cats, de raadsman voor iedereen [...] Een volksboek, en uitgaven voor specifieke beroepen, zoals het werk met de weergaloze titel Spreuken voor zeelieden, ook nuttig voor die geen zeelieden zijn. Vgl. MC 1887, 33, nr. 256-257.
Nolde Nolde, Whitney’ A choice of emblems, 160; Miedema Miedema, The term ’Emblema’, 247; Tiemann Tiemann, B., 104; Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 61-64; Laurens Laurens, L’abeille dans l’ambre, 433-434 en 452-456; en Balavoine 1990, die in verband met de rubricering de betekenis van de uitgever Roville (in samenwerking met zijn drukker Macé Bonhomme) uiteenzet. Een opsomming van de rubrieken in 1548 staat op p. 1, noot 3. Verder gaat zij in op de totstandkoming van de bundels (de contacten tussen Roville, Aneau en Alciato), op de didactische bedoelingen van de nieuwe structuur en op de achterliggende commerciële strategie. Köhler karakteriseerde de groepering als een 'Orbis pictus ethicus' en 'Ethikhandbuch' (1986, 64 en 94). In deze studie (124-132) is de -latere- onderverdeling overzichtelijk gemaakt aan de hand van de ed. van Johannes Thuilius (Padua 1661).
Zie Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 22-23: 'Ook de opeenvolging van de emblemen, op het eerste gezicht vrij rommelig en vrijblijvend, lijkt bij nader toezien vaak te verlopen als een petrarkistisch discours: enumeratief, paarsgewijs, parallel, herhalend, contrapuntisch.'
Zie hierover Van Vaeck Van Vaeck, De ’Gulden Eeuwe’. Hij gaat vooral in op het Gouden Eeuw-motief en wijst op enkele ontleningen aan De Dene.
'Among the five types of ape listed in the bestiaries was the satyr, described in the text as having a pleasing appearance and restless movements', aldus Payne Payne, Medieval beasts, 38; ook vermeld door George en Yapp 1991, 92-93. Deze zienswijze gaat terug op Plinius, Naturalis historia, VIII, LXXX (216) en X, XCIII (199).
Graves Graves, Greek myths, I, 193, nr. 56.2: 'Hermes is called the son of Zeus Picus ('woodpecker') [...] as Pan is said to have been Hermes's son by the Nymph Dryope ('woodpecker'); and Faunus, the Latin Pan, was the son of Picus [...].'
Vgl. ook Grootes Grootes, Literatuurhistorie, 9: 'Bijna onbedwingbaar is [...] de geistesgeschichtliche neiging om samenhang en eenheid te postuleren waar bij nauwkeuriger kijken sprake is van verscheidenheid'; en Scholz Scholz, Economische sector, 26 en 18: 'Omdat de emblematiek niet a priori de pretentie heeft om door middel van macrotekstuele structuren omvangrijke gebieden van het menselijk leven te ordenen en overzichtelijk te maken [...], is zij in staat om de sociale werkelijkheid zo te zeggen puntsgewijs te benaderen.'
Vgl. de paragraaf 'Les séductions de la miscellanée' over Barthélemy Aneau 'qui cherche à faire désordre' (Balavoine 1990, 9-10). Voor dit soort mengeling wordt ook de benaming farrago gebruikt. Zie Miedema Miedema, The term ’Emblema’, 247-248.
De veronderstelling van Ten Berge ( Ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter Jacob Cats, 51) dat Cats er in 1627 een embleem bijmaakte en het totaal op tweeënvijftig bracht, opdat de lezer er nu voor elke week een tot zijn beschikking zou hebben, vindt nergens steun; van een zeventiende-eeuwse lezersstrategie waarbij elke week een gedeelte uit deze of een overeenkomstige verzameling werd gelezen, ken ik geen voorbeelden. Meertens was voorzichtig en schreef naar aanleiding van het feit dat Johan de Brunes Emblemata van 1636 er één embleem bijkreeg, zodat het totaal op tweeënvijftig kwam, en dat ook Thronus cupidinis van 1618 hetzelfde aantal emblemen bevatte: 'I would rather not draw any conclusions from this.' Facs. ed. 1970, 3. Over het emblematische gedeelte in Thronus Cupidinis : R. Wezel, ' Fons amoris, een nog niet bestudeerde emblematische bron.' In: Spektator 19 (1990), 160-170.
Anders ligt het natuurlijk in een stichtelijke embleembundel als de Lux evangelica (1648) van Henricus Engelgrave waarin het evangelie aan de hand van de tweeënvijftig zondagen van het kerkelijk jaar wordt behandeld. Vgl. Landwehr Landwehr, Emblem and Fable Books, 103-105, nr. 219-244.
Proteus 1627, 'Aenspraecke tot den leser', r. 15-22. Het bundeltje Sinn' en minnebeelden Emblemata amores moresque spectantia Emblemes touchants les amours et les moeurs (in of na 1629), met alleen Nederlandse, Engelse en Franse amoureuze verzen, kon wel degelijk als geschenk dienen, wat ook blijkt uit de titelprent. Hierop werden de ruitvormige borden die een man en een vrouw vasthouden bewust opengelaten voor persoonlijke opmerkingen, waarschijnlijk om de naam van de geliefde in te vullen, of misschien voor een familiewapen. Zie afb.
Ook te vinden in de reactie van Johanna Coomans. Zij zegt in haar lofdicht op de Sinne- en minnebeelden :
Een bouck daer leering is voor alderhande menschen,
Voor die en Vreucht en Deucht en die den Hemel wenschen,
Ghy leert ons vande min tot beter saecken gaen,
Ghy wijst ons totte tucht, en noch een hoogher baen.
In: Zeeusche nachtegael (Middelburg 1623). Facs. ed. Middelburg 1982, 172, r. 3-6. Deze Zeeuwse verzamelbundel viel -waarschijnlijk niet toevallig- uiteen in een deel 'Minne-sang', 'Seden-sang' en 'Hemel-sang'. Vgl. verder ook de opbouw van Jacob Coenraedsz May-vogels zeer catsiaanse bundel Vermakelijcke bruylofts-kroon. Amsterdam 1659, die is onderverdeeld in de delen van de dag, gekoppeld aan resp. de 'jonge jeught, onder-getrouwde, getrouwde en aendachtige'.
Ars amatoria, II, 495: 'Lascivi praeceptor Amoris.' Vgl. bijv. het advies in II, 177-178:
Si nec blanda satis, nec erit comis amanti,
Perfer et obdura: postmodo mitis erit.
Indien je uitverkorene niet erg gul is met liefkozingen noch erg gesteld is op je avances, moet je geduldig zijn en doorbijten.
Vert. De Laet s.a., 75.
Aansprekingen tot de jeugd in Ars amatoria, I, 459 en II, 733; zie voor Cats: embleem c162715. Over het algemeen gebruikt hij (vooral in verband met de speelzieke jeugd) woorden als mallen, malle sinnen, gek en kwant. Het gaat dan telkens om de mens die zich dwaas gedraagt en zich nodeloos laat vangen, pakken of misleiden. Vgl. voor de liefde als 'mallerie' tevens Ripa Ripa, Iconologia, 293b. Ook wordt er door vele dieren vaak 'gegaapt': met open mond of bek gezeten of gelegen, als teken van onoplettendheid, luiheid of hebzucht.
Vgl.: Smilde Smilde, Jacob Cats, 122-123; en P.J. Meertens, 'Cats als Zeeuw.' In: Aandacht voor Cats 1962, 56-73, i.h.b. 66-67. De benaming 'ontzeeuwst' is ontleend aan E. Rombauts, 'Cats en Zuid-Nederland.' In: Aandacht voor Cats 1962, 47.
Vondel: ed. Amsterdam 1613, [Aiiijverso]. Cats: Silenus, c162743_body1_div2_div1c162743body1div2div1, r. 3-4. In een van de latere embleembijschriften komt de jurist in Cats naar boven:
Soo heb ick dese saeck een weynich overdacht
En met een kort beraet dit vonnis uytgebracht.
Zie: Spiegel 1632, I, 35 (= ADW 1712, I, 498).
Ontleend aan Vergilius, Eclogae, III, 60 (vgl. ook het dictum van Thales, aangehaald door Plato, Nomoi ('Leges'), X, 899 C. Scholastici zochten in de omringende wereld naar verborgen verwijzingen en relaties met het goddelijke, naar analogieën en ordeningsprincipes. Vgl. bijv. Thomas van Aquino in zijn Summa theologiae, Ia, 1, 9, 3 (responsio): 'Dicendum quod conveniens est sacrae Scripturae divina et spiritualia sub similitudine corporalium tradere. Deus enim omnibus providet secundum quod competit eorum naturae. Est autem naturale homini ut per sensibilia ad intelligibilia veniat, quia omnis nostra cognitio a sensu initium habet. Unde convenienter in sacra Scriptura traduntur nobis spiritualia sub metaphoris corporalium' (Holy Scripture fittingly delivers divine and spiritual realities under bodily guises. For God provides for all things according to the kind of things they are. Now we are of the kind to reach the world of intelligence through the world of sense, since all our knowledge takes rise from sensation. Congenially, then, the holy Scripture delivers spiritual things to us beneath metaphors taken from bodily things). Ed. M. Browne en A. Fernandez. London etc. 1963, 32-35.
Brückner Brüchner, Loci communes, 4: 'Der Finger Gottes offenbart sich in der Geschichte durch Beispiele. Die Geschichte ist neben der Bibel und dem Buch der Natur die dritte Erkenntnisquelle für die Wege Gottes in der Welt und seine Pläne mit den Menschen.' Vgl. ook: Wort und Bild 1981, 13.
Grootes Grootes, Literatuurhistorie, 11-13 beklemtoont dat het, los van de opeenvolgende levensstadia, in elk stadium van het leven van de mens gaat om het bepalen van de positie tussen het goddelijke en het aardse, het maken van de juiste keuze tussen goed en kwaad en het verantwoord omgaan met geestelijke en materiële zaken. 'De keuzemogelijkheid tussen redding en val begeleidt de Christen gedurende zijn gehele leven' (12). Omdat het onderscheidingsvermogen bij de jeugd doorgaans minder ontwikkeld is, loopt zij grotere risico's.
Spiegel 1632, I, 126 (= ADW 1712, I, 533). En in de 'Reys-lesse', (einde deel 1, aparte nummering), 12 (= ADW 1712, I, 552-553):
De werelt is een wonder boeck,
Het maect sijn leser wonder kloeck,
Maer wie het sonder oordeel leest,
Die blijft gelijck hy is geweest [...].
In't korte, waer ghy d'oogen keert,
Siet datje 'teen of 'tander leert.
Al watmen hoort of watmen siet
Die leere wil die leerter yet.
Zie ook Porteman 1992-1, 73-74. Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 96 verbond dit principe met de drie stappen binnen de didactiek van de schoolpraktijk: je een voorstelling maken (iets voorgesteld krijgen), die met verstand uitleggen (of uitgelegd krijgen) en de les die daaruit voortvloeit toepassen ( propositio, explicatio en applicatio ).
Essais, III, II. Ed. Villey Montaigne, Essais, II, 905. Vert. De Graaff Montaigne, Essays, 947.
Grootes Grootes, Literatuurhistorie, 11-13 beklemtoont dat het, los van de opeenvolgende levensstadia, in elk stadium van het leven van de mens gaat om het bepalen van de positie tussen het goddelijke en het aardse, het maken van de juiste keuze tussen goed en kwaad en het verantwoord omgaan met geestelijke en materiële zaken. 'De keuzemogelijkheid tussen redding en val begeleidt de Christen gedurende zijn gehele leven' (12). Omdat het onderscheidingsvermogen bij de jeugd doorgaans minder ontwikkeld is, loopt zij grotere risico's.
Grootes Grootes, Literatuurhistorie, 11-13 beklemtoont dat het, los van de opeenvolgende levensstadia, in elk stadium van het leven van de mens gaat om het bepalen van de positie tussen het goddelijke en het aardse, het maken van de juiste keuze tussen goed en kwaad en het verantwoord omgaan met geestelijke en materiële zaken. 'De keuzemogelijkheid tussen redding en val begeleidt de Christen gedurende zijn gehele leven' (12). Omdat het onderscheidingsvermogen bij de jeugd doorgaans minder ontwikkeld is, loopt zij grotere risico's.
Vgl. voor het embleemboek als 'tabella virtutum et vitiorum': Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 59. Pers noemt de Gulden winckel van Vondel (1613) een tot deugd opwekkende verzameling. Vgl. tevens Porteman Porteman, D’een klapt, i.h.b. 41. Het presenteren van menselijke zwaktes en tekortkomingen behoort ook tot het wezen van de fabel.
Grootes Grootes, Literatuurhistorie, 11-13 beklemtoont dat het, los van de opeenvolgende levensstadia, in elk stadium van het leven van de mens gaat om het bepalen van de positie tussen het goddelijke en het aardse, het maken van de juiste keuze tussen goed en kwaad en het verantwoord omgaan met geestelijke en materiële zaken. 'De keuzemogelijkheid tussen redding en val begeleidt de Christen gedurende zijn gehele leven' (12). Omdat het onderscheidingsvermogen bij de jeugd doorgaans minder ontwikkeld is, loopt zij grotere risico's.
Vgl. voor de ingrijpende omwerking van Maechden-plicht in Houwelyck (1625) en tot Emblemata moralia et aeconomica (1627): Smilde Smilde, Jacob Cats, 128-134; Ten Berge Ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter Jacob Cats, 98-99. De veranderingen, het betreft hier nieuwe motto's, gedichten en citaten, verantwoordde Cats nergens. Over het begrip 'oeconomia': Scholz Scholz, Economische sector, 18.
Porteman Porteman, Johan de Brune -1, 116. Hij stelde bovendien: 'De [...] uitgebouwde essays [van De Brune] hebben, in verbinding met het embleem, ofwel het gedrag der jeugd, de res publica of de verhouding tot God als onderwerp. Dit is, onvervalst, de drievoudige doelstelling van Cats' Proteus, maar dan in een andere vorm gegoten.'
Hierover: Meeus 1991. Over de jeugd als kern van het (liefdes)embleem- en romanlezend publiek in de zeventiende eeuw: Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 24-29; L.R. Pol, Romanbeschouwing in voorredes. Een onderzoek naar het denken over de roman in Nederland tussen 1600 en 1755. Diss. Nijmegen. Utrecht 1987, I, 51-56; en Grootes Grootes, Jeugdig publiek in de nieuwe liedboeken.
Wat het begrip zinnebeeld voor Cats inhield, blijkt ook uit de volgende formulering, naar aanleiding van een vroeg bloeiende amandel: 'Laet ons dan besluyten met een Sinne-beelt, en seggen,
Plustost Meurir
Que' Amandrier.
d'Amandel bloeyt vroeg, de moerbesy laet,
Maer let eens wie het beter gaet.'
Er hoefde dus niet per se een afbeelding aanwezig te zijn om iets een zinnebeeld te noemen. Cats tilt een voorbeeld uit de natuur naar een emblematisch niveau door aan de zinspreuk, opgenomen in de afdeling 'Liefdes kort-sprake', een overdenking over het menselijk handelen te koppelen. Zie: Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 39 (= ADW 1712, I, 561). Voor Alciato was het begrip 'emblema' evenmin uitsluitend verbonden met een pictura, maar vervat in het epigram. In de omschrijving van Köhler: 'Die Verse, die diese 'res' schildern, sind als 'emblema' anzusehen' (1986, 55 en 94).
Vgl. de voorrede, r. 26-35: 'Om welcke redenen wille wy niet ongevoegelijck en hebben geacht, naer te volgen het gevoelen der gener, die Emblemata, in onse tale Sinnebeelden meynen genoemt te moeten werden: ofte, om datmen door het uytterlijcke beelt eenen innerlijcken sin te kennen is gevende, ende dat mitsdien, niet so seer het beeldt, als den sin, uyt het beelt ontstaende, bedenckelijck is; ofte, om dat dese maniere van schryven, boven andere, sonderlinge de sinnen der menschen is afbeeldende, ende voor oogen stellende; werdende daerom, als by uytnementheydt, Sinne-beelden, ofte der sinnen afbeeldinge genaemt.' Het citaat uit Spiegel 1632 staat in: III, (geheel achteraan, met aparte nummering), 14 (= ADW 1712, I, 665).
Hierover: Meeus 1991. Over de jeugd als kern van het (liefdes)embleem- en romanlezend publiek in de zeventiende eeuw: Porteman Porteman, Inleiding [Introduction to Hooft's Emblemata Amatoria], 24-29; L.R. Pol, Romanbeschouwing in voorredes. Een onderzoek naar het denken over de roman in Nederland tussen 1600 en 1755. Diss. Nijmegen. Utrecht 1987, I, 51-56; en Grootes Grootes, Jeugdig publiek in de nieuwe liedboeken.
Elders noemt Cats de res significans, de betekenis van het voorgestelde, een 'af-beelt':
De muyl-bant is het Vlees, en 'tpeert, een moedigh beest,
Dat is in dese prent een af-beelt van den Geest.
Resp. in: Spiegel 1632, III, 136 en 142 (= ADW 1712, I, 653 en 656). Al eerder gebruikte hij het woord in de Sinne- en minnebeelden ( c162749_body1_div3_div6c162749body1div3div6 ): 'Een ghemoedt verheerlijckt met den beelde Godes, is als een af-beeldt ende ghelijckenisse van der eeuwigheydt.'
Resp. c162711_body1_div2_div1c162711body1div2div1, r. 5; c162725_body1_div1_div1c162725body1div1div1, r. 5; en c162706_body1_div3_div1c162706body1div3div1, r. 3. Nadrukkelijk ook in c162720_body1_div2_div2c162720body1div2div2. Vaak gebruikte frasen zijn 'Als je dit doet ... zal dat je overkomen', gevolgd door 'Handel daarom ...', of: 'Laat dan ook na ...', 'Overweeg ...' etc. Begrijpelijk dat iemand die telkens als praktische raadgever, vermaner en gids optreedt later het epitheton 'vader' heeft gekregen.
Zie hierover F.A. Yates, The art of memory. Chicago 1966 (vertaald als De geheugenkunst. Amsterdam 1988, i.h.b. 136) Tiemann Tiemann, B., 52-54 ('Die Rolle der Mnemotechnik'); A.D. Leeman en A.C. Braet, Klassieke retorica. Haar inhoud, functie en betekenis. Groningen 1987, 122-123; W. Neuber, 'Locus, Lemma, Motto. Entwurf zu einer mnemonischen Emblematiktheorie.' In: Ars memorativa. Zur kulturgeschichtlichen Bedeutung der Gedächtniskunst 1400-1750. Ed. J.J. Berns en W. Neuber. Tübingen 1993, 351-372; en K. Porteman, 'Minerva's wapenzaal. Over emblemen.' In: Kunstschrift 5 (1994), 13-17. De laatste geeft verrassende voorbeelden van de memoratieve kracht van emblemen, als 'actieve reminders ' verbeeld binnen de jezuïetencolleges. Voor de emblematiek en de didaxis: Scholz Scholz, Didaktische Funktion.
Genoemd door Bath Bath, Speaking pictures, 37. Om welke boeken het gaat, heb ik niet kunnen achterhalen. Over de ars memorativa eveneens Bath 1994, 34-35 en 48-51.
Zie Van Vaeck Van Vaeck, Adriaen van de Venne, 435 en 719. Becker (1978, pagina III) merkte in zijn inleiding bij Vondels Gulden winckel naar aanleiding van het vermogen van afbeeldingen op: 'Bilder galten als einprägsamer als Worte.' Vgl. ook de bronnen die Tiemann Tiemann, B., 53 in dit verband aanhaalde. Over de catenatio, het aan elkaar koppelen van emblemen als mnemotechnische steun voor de lezer: Van Vaeck Van Vaeck, De ’Gulden Eeuwe’, 99.
Vroegere ethische werken in de Nederlandse taal zijn: D.V. Coornhert, Zedekunst dat is wellevenskunste (1586; ed. Becker Coornhert, Zedekunst ) en uit 1614: H.L. Spiegel, Hert-spiegel. Ed. F. Veenstra. Hilversum 1992. Veenstra licht o.m. de vermenging van christendom en stoïsche principes toe (zie p. 199-200).
Zie bijv. Clements Clements, Picta poesis, 225-236 en de commentaar bij de voorrede. Vgl. voor de analogieën met de dierenwereld: Dittrich Dittrich, Emblematische Weisheit.
Vgl. Schöne Schöne, Emblematik und Drama en Balavoine ( Balavoine, Classement, 20) over de werkwijze van de emblematicus Barthelémy Aneau: 'Aneau semble bien au contraire avoir choisi le désordre, se raillant ainsi à l'esthétique de la docta varietas qui s'exprimait complaisamment par les métaphores de l'errance et de la promenade dans les champs, les jardins ou les 'sylves' du savoir [...].'
Vgl. Grootes Grootes, Goede raad voor Frederik Hendrik, 147: 'Dergelijke analogieën waren geen vrijblijvende bedenksels, maar ze bezaten bewijskracht. Ze zijn niet 'bedacht' maar gevonden in een wereld waarin God deze overeenkomsten heeft aangebracht opdat de mens er profijt van zou kunnen trekken.' Zie ook Grootes Grootes, Literatuurhistorie, 6; Porteman Porteman, Nederlandse embleemtheorie, 3-4; en Porteman 1992-1, 73-74: 'The creation is a carrier of diverse lessons offered by God to humanity [...]. Human society and human actions also contain in an analogous way unmistakable lessons.'
Niet voor niets wendt hij zich dus tot de 'Zeeusche Ionck-vrouwen'. Zij namen, zo weten we van Jan de Brune de Jonge, het werk van zijn provinciegenoot met enthousiasme ter hand. In Hieronymus Sweerts, De biecht der getroude: zijnde het tweede deel van de tien vermakelikheden des houwelyks verwijt een vrouw haar man dat hij triktrakt in de kroeg, waarop hij zegt: 'Maar gy weet dat de schriften van Cats u ook plechten te bekoren, en dat die u ook wel het gelt uyt de beurs gelokt hebben; doch datze u als wyze leermeestressen in uw Vrysterlijcke en Vrouwelijcke staat gedient hebben, om u veele plichten aan te wyzen.' Ed. Amsterdam 1679, 80.
In de voorrede geeft Cats onomwonden aan dat hij met vriendelijk bedrog heeft geprobeerd de jeugdige ('teere') lezers te lokken, en hij richt zich dan, als het ware over de hoofden van de jongeren heen, tot de volwassener lezers en tot hun ouders. Zie over de jeugd die door illustraties wordt gelokt o.m.: Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 60; en verder Grootes Grootes, Literatuurhistorie.
Vgl. Schenkeveld-van der Dussen Schenkeveld, Personage of persoonlijkheid, i.h.b. 47. En verder: Noordam Noorda, Cats als volksopvoeder.
Resp. (*ijrecto) en aan het einde van deel 1 van Spiegel, (aparte nummering), 2 ('Aen de spreuk-lievende-lesers'). In: ADW 1712, I, 479 en 549. Cursivering van mij, HL. Met bescheydentlic wordt '(duidelijk) te onderscheiden' bedoeld. Dat het boek als een mikrokosmos gezien kan worden, komt ook in de drempeldichten naar voren.
Niet voor niets wendt hij zich dus tot de 'Zeeusche Ionck-vrouwen'. Zij namen, zo weten we van Jan de Brune de Jonge, het werk van zijn provinciegenoot met enthousiasme ter hand. In Hieronymus Sweerts, De biecht der getroude: zijnde het tweede deel van de tien vermakelikheden des houwelyks verwijt een vrouw haar man dat hij triktrakt in de kroeg, waarop hij zegt: 'Maar gy weet dat de schriften van Cats u ook plechten te bekoren, en dat die u ook wel het gelt uyt de beurs gelokt hebben; doch datze u als wyze leermeestressen in uw Vrysterlijcke en Vrouwelijcke staat gedient hebben, om u veele plichten aan te wyzen.' Ed. Amsterdam 1679, 80.
In de voorrede geeft Cats onomwonden aan dat hij met vriendelijk bedrog heeft geprobeerd de jeugdige ('teere') lezers te lokken, en hij richt zich dan, als het ware over de hoofden van de jongeren heen, tot de volwassener lezers en tot hun ouders. Zie over de jeugd die door illustraties wordt gelokt o.m.: Köhler Koëhler, Emblematum Liber von Alciatus, 60; en verder Grootes Grootes, Literatuurhistorie.
Essais, III, XII. Ed. Villey Montaigne, Essais, II, 1037. Vert. De Graaff Montaigne, Essays, 1225.
In tegenstelling tot bijv. de lezer van Rollenhagen. Doordat deze auteur het ideaal van de brevitas voorstaat en de prenten diverse toespelingen bevatten, blijven veel van de emblemen in Nucleus emblematum selectissimorum (1611 en 1613) fragmentarisch en raadselachtig, en wordt van de lezer een actievere rol verwacht. Uiteindelijk moet die zelf de betekenis van het embleem zien te achterhalen. Hierover: W. Harms, 'Der Fragmentcharakter emblematischer Auslegungen und die Rolle des Lesers. Gabriel Rollenhagens Epigramme.' In: Deutsche Barocklyrik. Gedichteninterpretationen von Spee bis Haller. Ed. M. Bircher en A.M. Haas. Bern etc. 1973, 49-64. Zie in dit verband ook Jansen Jansen, Brevitas, i.h.b. 291-292 en 375.
Vgl. over de functie van Cats' emblematisch werk Wort und Bild 1981, 54: 'Überhaupt hat man sich die Funktion dieser Emblembücher vor allem im Sinne von Bilderbüchern, Lehr- und Lesebüchern vorzustellen', dit min of meer in tegenstelling tot Roemer Visscher die een sterker beroep zou doen op de 'Scharfsinn des Betrachters'.
Zie: Porteman 1992-2; en Porteman Porteman, Nationale benadering van het embleem, i.h.b. 182.
Heel wat zetfouten werden in ADW van 1655 verbeterd. Ook deze correcties zijn door mij verwerkt bij de ingrepen voor het tekstdeel (zie de markering achter de lijst van tekstcorrecties in Bijlage 1). Of de verbeteringen afkomstig zijn van de op dat moment achtenzeventig-jarige auteur (zou hij zijn volledig werk nog eens geheel hebben doorgenomen?), is moeilijk vast te stellen. Ze kunnen immers evengoed van de drukker, zetter(s) of corrector(en) zijn. Nieuwe zetfouten zijn binnengeslopen en enkele inconsequenties vallen op: zo werd in de prozateksten van de emblemen ende veranderd in en, maar niet in de voorrede; in c162712_body1_div2_div7c162712body1div2div7 werd onbesuyselder veranderd in onbesuysder, maar ditzelfde woord bleef ongewijzigd in de voorrede van 1655 (bbrecto; vgl. Proteus, r. 47). Ik ben daarom geneigd hier eerder te denken aan veranderingen van een andere persoon dan van Cats zelf.
Een steekproef van tien emblemen (de nrs. II, IX, XII, XIX, XXII, XXIX, XXXII, XXXIX, XLII, XLIX) én de voor-reden leverde nauwelijks ingrijpende tekstvarianten op. Wel werd de spelling en interpunctie op vele plaatsen veranderd, inclusief de accenten op de Franse woorden ( prosperitè werd prosperité etc.). De aangetroffen veranderingen zijn in de voorrede r. 293 1 Petrus 5.6.9 voor 1 Petrus 5.69 ; saen in haest (in XII.B.6, r. 3); in XIX.A.4 werd stultus in een bijbeltekst terecht ingevoegd; en in XIX.C.6 werd uytmuyten en uytmuytende veranderd in uytmunten en uytmuntende. In XLIX.C.1, r. 2 werd Zijn vervangen door Beyd' en in C.6, r. 4 staelken door staeltjen. Lastig kiezen was het in het volgende geval, eveneens in embleem XLIX.C.6, r. 10. Hier staat respectievelijk:
1618: moet daer van den eersten trap
1627: moet van den eersten trap
1655: moet dan den eersten trap
Gekozen is voor de eerste, grammaticaal logischer, variant (vgl. voor het gebruik van Silenus uit 1618 ook noot 9 hieronder).
Een volledige vergelijking tussen 1627 en 1655 zal waarschijnlijk nog enkele voorbeelden van woordverschuivingen laten zien. Deze verschillen kunnen o.m. iets zeggen over het verouderen van woorden of van woordvormen.
Men vindt een beschrijving van de 1627-editie en de onderlinge in de bibliografie, onder nr. B.9. De gecollationeerde exemplaren zijn met een sterretje gemarkeerd. Over de methodes en deze problematiek: Verkruijsse 1983 en de inleiding bij de ed. van Six van Chandelier: Jacobs Six van Chandelier, Gedichten, II, p. XVI.
In het voorwerk blijkt er (slechts) een enkele keer op de pers te zijn gecorrigeerd. Zie 'Aende Eerentfeste Achtbare ...', r. 5: ende in ] e in; het eerste gedicht van Jacob Luyt, r. 7: kracht ] kacht en het gedicht van Hobius, r. 20: Burgher-recht ] Burghes-recht. Deze drie persvarianten zijn o.m. aangetroffen in het exemplaar KB 144 D 4. Voor alle tekstingrepen heeft dit exemplaar als controle-exemplaar gediend, ook bij slecht geïnkte letters. (Twijfelgevallen werden nog eens gecontroleerd met behulp van exemplaar UBL 1018 C 2). Het kan zijn dat het bij dit type correcties om die van de drukker, zetter of corrector ging; het hoeven dus geen auteurscorrecties te zijn.
Vgl. VIII.B.3, r. 3 juge-on si heureux; XXI.B.2, r. 4 capsa parva volavit avis; en XXI.C.1.a, r. 4 Tot dat ghy 't al te mael.
Andere voorbeelden zijn: in XXXIII.A.1, r. 3 werd 'aen,' aen, 1 ; in XXXVI.B.6, r. 1 werd 'machtich' matich ; en in LII.A.2, r. 4 werd 'coele' coeli, alle op basis op basis van de Silenus uit 1618 of analoog aan het Latijn.