Fuge dilecte mi [45]
XLV.
Hoogl. VIII. 14.
Koom haestelyk, myn Liefste, en weest Gy gelyk een
Rhee, of gelyk een welp der harten, op de ber-
gen der speceryen.
Koom haestelyk, myn Liefste, en weest Gy gelyk een
Rhee, of gelyk een welp der harten, op de ber-
gen der speceryen.
WEl aen, myn Lief, zyt nu gelyk een rhee
Of hartewelp, in geur van speceryen
Voortrennende op de bergen. Myn verblyen,
Myn wellust is alleen, dat ik in vrêe
U diene als heel uwe eige, en geene zaken,
(Die buiten U toch van geen waerde zyn)
My aendoen met de minste hartepyn.
Begon 't heelal te beven en te kraken,
't Verzette nooit myn ziel, U toegewyt.
Ik hebbe niets, dat ik myn eigen noemen,
Of daer ik, als myn eigen, op kan roemen.
Ik ben in U my zelf, gelukkigh quyt.
O wellust van uwe uitverkore zielen,
Uw goetheit blyft oneindigh, onvermoeit!
Al wykt Gy wegh, myn wederliefde groeit
Door uwe liefde, om alles te vernielen,
Wat tegen U zich opwerpt. Hel noch doot
Heeft vat aen my, die, rustende in den schoot
Van Uwe min, geheel U toegeheiligt
En een met U, voor eeuwigh blyf geveiligt.
Of hartewelp, in geur van speceryen
Voortrennende op de bergen. Myn verblyen,
Myn wellust is alleen, dat ik in vrêe
U diene als heel uwe eige, en geene zaken,
(Die buiten U toch van geen waerde zyn)
My aendoen met de minste hartepyn.
Begon 't heelal te beven en te kraken,
't Verzette nooit myn ziel, U toegewyt.
Ik hebbe niets, dat ik myn eigen noemen,
Of daer ik, als myn eigen, op kan roemen.
Ik ben in U my zelf, gelukkigh quyt.
O wellust van uwe uitverkore zielen,
Uw goetheit blyft oneindigh, onvermoeit!
Al wykt Gy wegh, myn wederliefde groeit
Door uwe liefde, om alles te vernielen,
Wat tegen U zich opwerpt. Hel noch doot
Heeft vat aen my, die, rustende in den schoot
Van Uwe min, geheel U toegeheiligt
En een met U, voor eeuwigh blyf geveiligt.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Remake of image, not mirrored, in: Fuge dilecte mi [45] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629)) [Compare]
- Compare Quarles, Emblems, divine and moral, embl. 5.15
References, across this site, to this page:
- Fuge dilecte mi [45] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629))
Iconclass
The human soul sits on the ground looking at sacred love who is about to run after a deer- God's perfections [11A23]
- Christ and the Soul [11D51]
- 'Desiderio verso Iddio' (Ripa) [11Q02]
- nimbus, halo ~ radiance emanating from persons or things [22C311]
- hoofed animals: deer (+ young animal) [25F24(DEER)(+21)]
- hoofed animals: deer (+ running animal) [25F24(DEER)(+5212)]
- low hill country [25H114]
- looking over the shoulder [31A247]
- 'caput manui innixum', head held in the hand(s) [31A25311]
- running [31A27112]
- sitting on the ground - AA - female human figure [31AA2351]
- youth, adolescent [31D12]
- adolescent, young woman, maiden [31D13]
- the soul during lifetime [31G1]
- Perseverance, Resolution, Determination; 'Perseveranza' (Ripa) (+ emblematical representation of concept) [53A2(+4)]
- Peace of Mind, 'Aequitas' (+ emblematical representation of concept) [54A47(+4)]
- Compliance (+ emblematical representation of concept) [54E32(+4)]
- Song of Solomon, Song of Songs (with BOOK CHAPTER:VERSE) [71X2(Song of Sol. 8:14)]
- proverbs, sayings, etc. (with TEXT) [86(FUGE DILECTE MI, ET ASSIMILARE CAPREAE HINULOQUE CERVORUM SUPER MONTES AROMATUM)]