Quando veniam et apparebo ante faciem Dei? [42]
XLII.
WAnneer zal ik ten laetsten eens verschynen
Voor 't aengezicht myns Liefsten, dien ik mynen
Nu noemen durve, om dat ik nu niets meer,
Dan Hem beminne, en niemant hulde of eer,
Dan Hem bewyze? o smartelyk verlangen!
Wie heeft dit kleet der scheidinge opgehangen,
Dat schaduw wekt, hoe luchtigh 't schyn' voor 't oogh?
Door wolken, die den heldren hemelboogh
Bezetten, weet de zon met hare stralen
Te boren, of de randen te bepralen:
Zoo praelt de glans der ongeschape Zon
Van achter deze afscheiding'. O, Gy bron
Van alle licht, o Licht van myne ziele,
O ziel van myn gemoet! dat U geviele
Myn smeeken aen te hooren! welk een vreught
Gevoelde ik dan? myn jeucht wiert als de jeucht
Der arenden vernieuwt, door al myn leden.
Dan zoude ik eens vrymoedigh binnen treden,
Dat my geen scherm afweerde, of hielt in dut.
Dan waert Gy eens geheel myn troost en stut.
Dan zoude ik onafscheidbaer U genieten,
Dan vreesde ik nooit voor onheil noch verdrieten.
Voor 't aengezicht myns Liefsten, dien ik mynen
Nu noemen durve, om dat ik nu niets meer,
Dan Hem beminne, en niemant hulde of eer,
Dan Hem bewyze? o smartelyk verlangen!
Wie heeft dit kleet der scheidinge opgehangen,
Dat schaduw wekt, hoe luchtigh 't schyn' voor 't oogh?
Door wolken, die den heldren hemelboogh
Bezetten, weet de zon met hare stralen
Te boren, of de randen te bepralen:
Zoo praelt de glans der ongeschape Zon
Van achter deze afscheiding'. O, Gy bron
Van alle licht, o Licht van myne ziele,
O ziel van myn gemoet! dat U geviele
Myn smeeken aen te hooren! welk een vreught
Gevoelde ik dan? myn jeucht wiert als de jeucht
Der arenden vernieuwt, door al myn leden.
Dan zoude ik eens vrymoedigh binnen treden,
Dat my geen scherm afweerde, of hielt in dut.
Dan waert Gy eens geheel myn troost en stut.
Dan zoude ik onafscheidbaer U genieten,
Dan vreesde ik nooit voor onheil noch verdrieten.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Remake of image, not mirrored, in: Quando veniam & apparebo ante faciem Dei? [42] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629)) [Compare]
- Compare Quarles, Emblems, divine and moral, embl. 5.12
References, across this site, to this page:
- Quando veniam & apparebo ante faciem Dei? [42] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629))
Iconclass
The human soul on one side of a curtain making a gesture of asking; sacred love behind the curtain, his finger touching his mouth- God's perfections [11A23]
- Christ and the Soul [11D51]
- 'Desiderio verso Iddio' (Ripa) [11Q02]
- nimbus, halo ~ radiance emanating from persons or things [22C311]
- birds (+ wings of an animal) [25F3(+342)]
- hand(s) towards the mouth (+ thinking, meditating) [31A2536(+938)]
- eavesdropper (+ variant) [31A329(+0)]
- arm stretched forward - AA - both arms or hands [31AA2512]
- palm of the hand turned up - AA - both arms or hands (+ asking) [31AA25521(+9323)]
- youth, adolescent [31D12]
- adolescent, young woman, maiden [31D13]
- the soul during lifetime [31G1]
- curtains [41A421]
- Nearness (+ emblematical representation of concept) [51I4(+4)]
- the book of Psalms ~ non-biblical Christian motifs [71X1(Ps. 42:3)3]
- proverbs, sayings, etc. (with TEXT) [86(QUANDO VENIAM ET APPAREBO ANTE FACIEM DEI?)]