Quis mihi det te fratrem meum sugentem ubera matris meæ [24]
XXIV.
Hoogl. VIII. 1.
Och, dat gy my als een broeder waert, zuigende de
borsten myner moeder! dat ik u op de straet vonde,
ik zoude u kussen, ook zouden zy my niet verach-
ten.
Och, dat gy my als een broeder waert, zuigende de
borsten myner moeder! dat ik u op de straet vonde,
ik zoude u kussen, ook zouden zy my niet verach-
ten.
OCh, waert Gy my gelyk een broeder,
Die, zuigende myn moeders borst,
Laeft met die melk zyn' heeten dorst,
En tevens drinkt zyn drank en voeder.
Och, mocht ik u, myn' zielevrint,
Omhelzen met myn teedere armen,
Hoe zou uw hart myn hart verwarmen,
Gelyk een moeders hart haer kint!
Hoe zou ik U van blyschap kussen?
Al myn verachting zou vergaen.
Ik kon de stormen tegenstaen;
Want Gy zoudt zelf de winden sussen.
Myn allertrouwste Bruidegom,
Och, laet myn ziel niet langer treuren!
Ik zal nu al de banden scheuren
Der eigeliefde, en, stil en stom,
U onderwerpen al myn krachten.
Myn wil is nu geheel bereit,
Myne armen zyn nu uitgespreit,
Om u, myn Liefsten, af te wachten.
Die, zuigende myn moeders borst,
Laeft met die melk zyn' heeten dorst,
En tevens drinkt zyn drank en voeder.
Och, mocht ik u, myn' zielevrint,
Omhelzen met myn teedere armen,
Hoe zou uw hart myn hart verwarmen,
Gelyk een moeders hart haer kint!
Hoe zou ik U van blyschap kussen?
Al myn verachting zou vergaen.
Ik kon de stormen tegenstaen;
Want Gy zoudt zelf de winden sussen.
Myn allertrouwste Bruidegom,
Och, laet myn ziel niet langer treuren!
Ik zal nu al de banden scheuren
Der eigeliefde, en, stil en stom,
U onderwerpen al myn krachten.
Myn wil is nu geheel bereit,
Myne armen zyn nu uitgespreit,
Om u, myn Liefsten, af te wachten.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Remake of image, not mirrored, in: Quis mihi dat te fratrem meum sugentem ubera matris meæ [24] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629)) [Compare]
- Compare Quarles, Emblems, divine and moral, embl. 4.8
- Compare Quarles, Emblems, divine and moral, embl. 4.9
References, across this site, to this page:
- Quis mihi dat te fratrem meum sugentem ubera matris meæ [24] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629))
Iconclass
The human soul and sacred love are represented as a young mother fondling her toddler- God's perfections [11A23]
- Christ and the Soul [11D51]
- 'Desiderio verso Iddio' (Ripa) [11Q02]
- nimbus, halo ~ radiance emanating from persons or things [22C311]
- birds (+ wings of an animal) [25F3(+342)]
- toddler (male) [31D11211]
- adolescent, young woman, maiden [31D13]
- the soul during lifetime [31G1]
- interior of the house [41A2]
- mother playing with baby (fondling, dandling, crooning) (+ variant) [42A36(+0)]
- cradle, crib [42A411]
- implements for learning to walk, go-cart [42A5112]
- mother-love (+ variant) [42B12(+0)]
- brothers or sisters (second degree family relationships) (+ variant) [42G222(+0)]
- Song of Solomon, Song of Songs (with BOOK CHAPTER:VERSE) [71X2(Song of Sol. 8:1)]
- proverbs, sayings, etc. (with TEXT) [86(QUIS MIHI DET TE FRATREM MEUM SUGENTEM UBERA MATRIS MEAE)]