In pœnam vivo. [10]
Haud grave carnifices Dominæ perferre catastas,
Non vita, at lethum si mihi pœna foret.
Non vita, at lethum si mihi pœna foret.
Me Ioncvrou, tis genoech. den beul die door u1 oogen
Gekropen is in my, die vveygert my de doot.
Te sterven vvaer my vreucht: dat vvilt hy niet ghedooghen.
Om dat ick levend’ blijf, soo blijf ick in de noot2.
V aensicht is de banck daer3 ick op lig ghebonden,
Daer ick op vvord’ gereckt. u soetheyt, u verstandt,
Heeft eenmael in mijn hert een machtich vier gesonden,
Dat my altijdt onsteeckt, en nimmermeer verbrandt.
Gekropen is in my, die vveygert my de doot.
Te sterven vvaer my vreucht: dat vvilt hy niet ghedooghen.
Om dat ick levend’ blijf, soo blijf ick in de noot2.
V aensicht is de banck daer3 ick op lig ghebonden,
Daer ick op vvord’ gereckt. u soetheyt, u verstandt,
Heeft eenmael in mijn hert een machtich vier gesonden,
Dat my altijdt onsteeckt, en nimmermeer verbrandt.
L’as ie meurs en viuant, & ceste ardante flame
Qui me brusle tousiours ne me consomme pas:
Souffre pour te seruir que ie viue ma dame,
Ou pour ne plus souffrir permets moi le trespas.
Qui me brusle tousiours ne me consomme pas:
Souffre pour te seruir que ie viue ma dame,
Ou pour ne plus souffrir permets moi le trespas.
Literature
Sources and parallels
References, across this site, to this page:
No references to this emblem or page found.Iconclass
Comments
In deze pictura oefent Cupido het ambt van beul uit. Hij staat als een speels kind huppelend bovenop de buik van een
man (de minnaar), die op een pijnbank ligt. Het lijkt wel alsof hij ervan geniet. De handen en voeten van de man zijn vastgebonden,
waarbij het touw rond zijn voeten vastzit aan een ring aan het voeteneinde van de bank. Aan het hoofdeinde van de bank zit
een katrol waarop het touw dat rond de handen zit, wordt aangedraaid. De minnaar wordt opgerekt. Hij draagt slechts een lendendoek.
Uit zijn openstaande mond zien we een stroom lucht komen, waardoor blijkt dat het koud is. Dit blijkt overigens ook uit de
ijspegels die aan het muurtje hangen. De boog van Cupido met daarop één pijl ligt onder de bank, zijn andere pijlen draagt
hij in een pijlkoker op zijn rug. De bank bevindt zich in een halfopen gebouw met pilaren. Achter de korte pilaar staat een
boompje en onderaan bevindt zich een struik. Het lijkt alsof de boom wordt omstrengeld door een wijnrank. De boom lijkt zelf
geen bladeren te dragen, alleen dode takken. Het is niet duidelijk te zien wat, maar er hangt wel iets in de boom. Boom en
wijnrank golden van oudsher als symbool van de eeuwigdurende liefde: de wijnrank omstrengelt de boom zoals een minnaar zijn
geliefde. En zelfs als de boom dood zou gaan, blijft de wijnrank zich strengelen.
In deze pictura vindt er ook een handeling plaats op de achtergrond. Er staat iemand vastgebonden aan een paal. Het is niet goed te zien of dit een man is of een vrouw, maar uit het bijschrift wordt duidelijk dat dit eveneens een minnaar in benarde positie voorstelt. Hij is naakt. Onder zijn voeten ligt een stapeltje hout en een tweede Cupido is bezig hem in brand te steken. We zien vlammen van vuur met daarbij veel rookontwikkeling. Net als in het vorige embleem staat hier ook het lijden van de minnaar centraal. Hij wordt op de pijnbank opgerekt en op de brandstapel verbrand. Beide vormen van foltering kwamen vaker voor in de zeventiende eeuw, en niet alleen bij mannen. Vooral vrouwen die beschuldigd werden van hekserij stond een dergelijk lot te wachten.
In deze pictura vindt er ook een handeling plaats op de achtergrond. Er staat iemand vastgebonden aan een paal. Het is niet goed te zien of dit een man is of een vrouw, maar uit het bijschrift wordt duidelijk dat dit eveneens een minnaar in benarde positie voorstelt. Hij is naakt. Onder zijn voeten ligt een stapeltje hout en een tweede Cupido is bezig hem in brand te steken. We zien vlammen van vuur met daarbij veel rookontwikkeling. Net als in het vorige embleem staat hier ook het lijden van de minnaar centraal. Hij wordt op de pijnbank opgerekt en op de brandstapel verbrand. Beide vormen van foltering kwamen vaker voor in de zeventiende eeuw, en niet alleen bij mannen. Vooral vrouwen die beschuldigd werden van hekserij stond een dergelijk lot te wachten.
In de Nederlandse subscriptio wordt de pictura uitgelegd. De minnaar heeft haar alleen maar aangekeken en wordt nu door de
liefde gekweld. Cupido, de personificatie van de liefde, pijnigt hem vreselijk. Hij is een weerloze martelaar en smeekt om
de dood, zodat er een eind komt aan zijn kwelling. De beul (= Cupido) staat dat echter niet toe. De marteling op de pijnbank
wordt als symbool gebruikt voor het smachten naar zijn geliefde, die zowel innerlijk als uiterlijk perfect is. In de aanwezigheid
van haar en door naar haar te kijken lijdt de minnaar hevig. Zij heeft zijn hart in vuur en vlam gezet. Het vuur wordt als
symbool gebruikt voor de hartstocht die in zijn hart brandt. De minnaar wordt door dit vuur echter niet verteerd, maar blijft
leven, en lijden.