Animos nil dirimit. [48]
[blanco]
[blanco]
[blanco]
Men leeft, daermen lieft.
Al scheyt ons nu en dan, zee, bergen, bossen, dalen,
Die scheyding' even-wel en deylt ons niet van een;
U hart woont, Lief, by my, mijn geest coomt by u dwalen,
De liefd' en den magneet is dese cracht ghemeen:
Want of den zeyl-steen schoon van 't yser wert verscheyden,
En of een tusschen-schot verdeylt dit lieve paer,
Noch laet den steen niet af 't beminde stael te leyden:
Waer Roosemonde reyst, daer reyst mijn hert met haer.
Die scheyding' even-wel en deylt ons niet van een;
U hart woont, Lief, by my, mijn geest coomt by u dwalen,
De liefd' en den magneet is dese cracht ghemeen:
Want of den zeyl-steen schoon van 't yser wert verscheyden,
En of een tusschen-schot verdeylt dit lieve paer,
Noch laet den steen niet af 't beminde stael te leyden:
Waer Roosemonde reyst, daer reyst mijn hert met haer.
Hoe dat ment deckt, het wert verweckt.
Als 'tstael eens heeft gevat des zeyl-steens wonder crachten,
Het roert dan (want het schijnt op desen steen te wachten)
Naer datmen roert den steen; dees cracht oock niet en flout,
Al steltmen tusschen beyd' een schot van eyken hout.
Wat pooght ghy u Gheweet int duyster te versteken?
Sy is, o mensch, sy is, met Godes hant bestreken:
Daer is gheen schuylen aen; 't is hier van dat ghy drilt,
Oock, als ghy zijt alleen; oock, als ghy niet en wilt.
Het roert dan (want het schijnt op desen steen te wachten)
Naer datmen roert den steen; dees cracht oock niet en flout,
Al steltmen tusschen beyd' een schot van eyken hout.
Wat pooght ghy u Gheweet int duyster te versteken?
Sy is, o mensch, sy is, met Godes hant bestreken:
Daer is gheen schuylen aen; 't is hier van dat ghy drilt,
Oock, als ghy zijt alleen; oock, als ghy niet en wilt.
Wanneer den Zeyl-steen eens aen t'yser is ghewreven,
Men vint de cracht des steens soo vast daer aen te cleven,
Dat, al is tusschen hun ghestelt een eycken bert,
Het yser niet-te-min rontsom ghetoghen wert.
Als God door sijnen gheest ons hart coomt als bestrijcken,
Wie can dat Godd'lijck zaet uyt ons ghemoet doen wijcken?
Laet woeden duyvel, vleesch; geen tusschen-muer, geen schot,
Gheen aertsche macht, en scheyt der vromen ziel van God.
Men vint de cracht des steens soo vast daer aen te cleven,
Dat, al is tusschen hun ghestelt een eycken bert,
Het yser niet-te-min rontsom ghetoghen wert.
Als God door sijnen gheest ons hart coomt als bestrijcken,
Wie can dat Godd'lijck zaet uyt ons ghemoet doen wijcken?
Laet woeden duyvel, vleesch; geen tusschen-muer, geen schot,
Gheen aertsche macht, en scheyt der vromen ziel van God.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Animos nil dirimit. [49] (in: Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden (1627)) [Compare]
- Christ unlike a magnet can attract pure and impure hearts in:Non tuis viribus [5] (in: Georgette de Montenay/Anna Roemer Visscher, Cent emblemes chrestiens (c. 1615)) [Compare]
- The power of lover compared with the power of a compass also in: Een treckt my [3] (in: Pieter Cornelisz. Hooft, Emblemata amatoria (1611)) [Compare]
- The power of love compared with the power of magnetism also in: Ero navis amoris, habens te astrum lucidum [20] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608)) [Compare]
- The power of love compared with the power of magnetism also in: Amor mihi Astrum. [39] (in: anonymous, Emblemata amatoria (1690)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Non tuis viribus [5] (in: Georgette de Montenay/Anna Roemer Visscher, Cent emblemes chrestiens (c. 1615))
- Animos nil dirimit. [49] (in: Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden (1627))
- Amor mihi Astrum. [39] (in: anonymous, Emblemata amatoria (1690))
- Een treckt my [3] (in: Pieter Cornelisz. Hooft, Emblemata amatoria (1611))
- Ero navis amoris, habens te astrum lucidum [20] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608))