Quod non noris, non ames. [4]
[blanco]
[blanco]
[blanco]
Kent, eer ghy mint.
Als Pan eerst sagh het vier, dat hy doen niet en kende,
Ey, wat een lieflijck dingh! (sprack hy) en ras hem wende
Omhelsende de vlam, als tot sijns vrientschaps pand;
Maer, mits hy quam te nae, verschroeyd' hy mond en hand.
Vriend, als ghy hier of daer een lieflijck Vier siet branden,
En tastet soo niet aen, met onghewasschen handen:
Bedaert u wat, en eer ghy timmert kent den grond,
Want siet! die haestigh suypt verbrand wel licht sijn mond.
Ey, wat een lieflijck dingh! (sprack hy) en ras hem wende
Omhelsende de vlam, als tot sijns vrientschaps pand;
Maer, mits hy quam te nae, verschroeyd' hy mond en hand.
Vriend, als ghy hier of daer een lieflijck Vier siet branden,
En tastet soo niet aen, met onghewasschen handen:
Bedaert u wat, en eer ghy timmert kent den grond,
Want siet! die haestigh suypt verbrand wel licht sijn mond.
Neeringhe sonder verstant, verlies voor de hant.
Pan sagh een vlam op-gaen, doen 't vier eerst was geschapen,
Hy dacht, wat fraeyer dinck! en sonder lang te gapen
Liep haestich totten brant, en greep 't vier in den arm;
Maer als hy't hadd' ghevat, doen wast, ay my! och-arm!
Coomt u wat nieus te voor, al schijnent schoone dinghen,
Soo ghy die niet en kent, soo wilt u hant bedwinghen
Van die te grijpen aen: te grijpen metter hant
't Gunt datmen niet en kent, heeft menich man verbrant.
Hy dacht, wat fraeyer dinck! en sonder lang te gapen
Liep haestich totten brant, en greep 't vier in den arm;
Maer als hy't hadd' ghevat, doen wast, ay my! och-arm!
Coomt u wat nieus te voor, al schijnent schoone dinghen,
Soo ghy die niet en kent, soo wilt u hant bedwinghen
Van die te grijpen aen: te grijpen metter hant
't Gunt datmen niet en kent, heeft menich man verbrant.
Het moest u zijn ghenoech, Pan, by het vier te wermen;
Waerom quaemt ghy te na? en perstet in u ermen;
Al is de liefde goet, te veel baert ongherief;
Men can oock Wijf, en Kindt, wel hebben al te lief.
De maet van Echte Min sy, niet de lust, maer reden,
T'is vuyl, het reyne bed in wellust te besteden:
Die sich onmatich draecht int houwelijckx bedrijff,
Vervalt in hoerery, oock met sijn echte wijff.
Waerom quaemt ghy te na? en perstet in u ermen;
Al is de liefde goet, te veel baert ongherief;
Men can oock Wijf, en Kindt, wel hebben al te lief.
De maet van Echte Min sy, niet de lust, maer reden,
T'is vuyl, het reyne bed in wellust te besteden:
Die sich onmatich draecht int houwelijckx bedrijff,
Vervalt in hoerery, oock met sijn echte wijff.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Quod non noris, non ames. [5] (in: Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden (1627)) [Compare]
- Pan, fire, in: Credulitas Amoris [12] (in: Ludovicus van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629)) [Compare]
- Pan, fire, in: Liefde is schoon in 't oog [41] (in: Willem den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703)) [Compare]
- Cupid trying to embrace the flames:Quis enim securus amavit? [40] (in: Otto Vaenius, Emblemata aliquot selectiora amatoria (1618)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Credulitas Amoris [12] (in: Ludovicus van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629))
- Quod non noris, non ames. [5] (in: Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden (1627))
- Liefde is schoon in 't oog [41] (in: Willem den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703))
- Quis enim securus amavit? [40] (in: Otto Vaenius, Emblemata aliquot selectiora amatoria (1618))