Waak en bid, op dat gy niet in verzoeking valt [45]
XLV.
Waak en bid, op dat gy niet in verzoeking valt.
Latet hostis, et otia ducis.
Liefde haat Ledigheit.
De Ledigheit scherpt de pylen des Satans.
XLV.
GEZANG.
Wyze: Schoone Amarillis ik kom het u klagen.
TRagt gy ô ziel! uw verderf af te weeren,
Sluimert, nog slaapt in de vreeze des Heeren,
En vlie de ledigheit uw grootste kwaad.
In ledigheit noyt min als ledig te wezen,
Zal uwen vyand doen schrikken, en vrezen.
Geef hem geen voet die, naar uw leven staat.
Stelt gy voor hem uw gedagten eens open,
Gy word wel haast van zyn lagen bekropen,
Die, waar gy gaat, om u zyn netten spreyd.
De schyn van het schoon, u geschildert voor de oogen,
Is 't lokaas, waar door gy het ligst word bedrogen,
En daar uw ondergang door word bereyd.
Om in zyn klauw u te wisser te vatten,
Bied hy vermaak, en oneyndige schatten,
En vleyd de ziel met weelde, lust, en pragt:
Maar naauwelyks is het verganklyke leven,
In dien bedrieglyken luister verheven,
Of 't stort met hem in eyndeloozen nagt.
Zie, trage ziel wat uw eynde zal wezen,
Waakt gy niet op, om dien booze te vreezen,
Die brullende als een Leeuw gaat om u heen,
Gewapent, en reede om de ziel te verslinden,
Weet hy aldus zynen roof best te vinden;
Want als gy ledig zyt, is hy ter been.
Waand noyt, dat gy hem zult ledig vertreden,
Hoe hoog gy zit, hy belaagt u beneden.
Zoo schuilt de slang, in 't gras, gebloemte, en kruid.
Behaagt u de roos voor den stekenden doren,
Schuw ledigheyt, en word op niews als herboren,
Zoo schud gy eens den ouden Adam uit.
Waak op, en bid, op dat ge in geen bekoring raakt,
De helse vyand wykt, als 's Hemels Liefde waakt.
Wyze: Schoone Amarillis ik kom het u klagen.
TRagt gy ô ziel! uw verderf af te weeren,
Sluimert, nog slaapt in de vreeze des Heeren,
En vlie de ledigheit uw grootste kwaad.
In ledigheit noyt min als ledig te wezen,
Zal uwen vyand doen schrikken, en vrezen.
Geef hem geen voet die, naar uw leven staat.
Stelt gy voor hem uw gedagten eens open,
Gy word wel haast van zyn lagen bekropen,
Die, waar gy gaat, om u zyn netten spreyd.
De schyn van het schoon, u geschildert voor de oogen,
Is 't lokaas, waar door gy het ligst word bedrogen,
En daar uw ondergang door word bereyd.
Om in zyn klauw u te wisser te vatten,
Bied hy vermaak, en oneyndige schatten,
En vleyd de ziel met weelde, lust, en pragt:
Maar naauwelyks is het verganklyke leven,
In dien bedrieglyken luister verheven,
Of 't stort met hem in eyndeloozen nagt.
Zie, trage ziel wat uw eynde zal wezen,
Waakt gy niet op, om dien booze te vreezen,
Die brullende als een Leeuw gaat om u heen,
Gewapent, en reede om de ziel te verslinden,
Weet hy aldus zynen roof best te vinden;
Want als gy ledig zyt, is hy ter been.
Waand noyt, dat gy hem zult ledig vertreden,
Hoe hoog gy zit, hy belaagt u beneden.
Zoo schuilt de slang, in 't gras, gebloemte, en kruid.
Behaagt u de roos voor den stekenden doren,
Schuw ledigheyt, en word op niews als herboren,
Zoo schud gy eens den ouden Adam uit.
Waak op, en bid, op dat ge in geen bekoring raakt,
De helse vyand wykt, als 's Hemels Liefde waakt.
TOEPASSING.
SChuw ledigheit, de Moeder van het kwaad,
In ledigheyt zal wellust u bekoren.
O Mens! door hem, die naar den zége staat,
Uw wakkerheit by Gode, om hoog beschoren.
Noit is hy stil, die uw geluk benyd;
Maar tragt alom uw ziele te belagen.
Dus zoo gy niet volhard in uwen stryd,
Daar 's zorg, dat hy de zége u zal ontjagen.
Maar gaat gy voort ten eynde toe bereyd,
Gy wind om hoog de kroon der heerlykheit.
SChuw ledigheit, de Moeder van het kwaad,
In ledigheyt zal wellust u bekoren.
O Mens! door hem, die naar den zége staat,
Uw wakkerheit by Gode, om hoog beschoren.
Noit is hy stil, die uw geluk benyd;
Maar tragt alom uw ziele te belagen.
Dus zoo gy niet volhard in uwen stryd,
Daar 's zorg, dat hy de zége u zal ontjagen.
Maar gaat gy voort ten eynde toe bereyd,
Gy wind om hoog de kroon der heerlykheit.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Compare Quarles, Emblems, divine and moral, embl. 7
References, across this site, to this page:
No references to this emblem or page found.Iconclass
Sacred love touches the shoulder of the soul who is seated on a globe which encircles hell; Cupid holds up a net- Christ as youth [11D26]
- Christ and the Soul [11D51]
- devils in purely fantasy shape [11K31]
- Sloth, Indolence, 'Acedia', 'Desidia'; 'Accidia' (Ripa) ~ personification of one of the Seven Deadly Sins [11N37]
- representations of hell (with the damned and devils), usually with burning fires [11T1]
- radiance emanating from persons or things [22C31]
- flying mammals: bat [25F28(BAT)]
- head held in the hand(s), with elbows leaning on an elevation or on the knees [31A25312]
- gripping someone by the shoulder [31A2545]
- the soul during lifetime [31G1]
- sports, games ~ animals (+ net) [43C1(+415)]
- orb (symbol of sovereignty; sphere with cross on top) [44B193]
- quiver [45C23]
- Sluggishness, Inertia; 'Dapocaggine', 'Pigritia' (Ripa) (+ emblematical representation of concept) [54AA11(+4)]
- proverbs, sayings, etc. (with TEXT) [86(WAAK EN BID, OP DAT GY NIET IN VERZOEKING VALT)]
- (story of) Cupid, Amor (Eros) [92D1]
- attributes of Cupid (with NAME) [92D18(BOW)]
- attributes of Cupid (with NAME) [92D18(QUIVER)]