← Content: PreviousContent: Next →

VVillighe vanckenis [27]


h161127pict

Back to top ↑
VVillighe vanckenis.
Ick vlie niet, ofmen schoon mijn kercker open doet:
Ick ben te wel ghewent, mijn dienst is al te soet.

Carcer voluntarius. translationtranslation
Carcere non clauso spatium patet ætheris ingens.
Non volo. Libertas carcere stare mea est. translationtranslation

Ma prison est volontaire. translation
Le Perroquet ne sort, bien qu’ouverte sa cage,
Aussi ma liberté c’est l’Amoureux servage. translation


Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations

Vrijwillige kerkekring.
Voluntary jail.
Mijn kerker niet gesloten: ’t wijde luchtruim staat mij vrij.
     Ik weiger. Vrijheid is voor mij: in deze kerker leven.

When the jail is not closed, the vast space of the air is open to me.
I do not want it. My freedom is to be imprisoned.

Mijn gevangenschap is vrijwillig.
Al staat zijn kooi ook open, de Papegaai verlaat ze niet,
Zo ook is mijn vrijheid gelegen in Liefdesslavernij.


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels



    Back to top ↑

    Iconclass

    Cupid kneeling at a bird-cage with an open door; a woman holds a man by his cape; a city-view with the sun rising or setting

    Back to top ↑

    Comments

    De emblemata XXVII en XXVIII (Voor vryheyt vaylicheyt [28]) vormen een paar: twee kooien, die geopend én gesloten een positieve interpretatie geven aan de liefde als een gevangenschap. Zij is immers de échte vrijheid en biedt bovendien veiligheid.
    Meestal bevat het motief echter ook negatieve verwijzingen en het is de vraag of het kordate gebaar waarmee de geliefde op de pictura haar minnaar bij de mantel vat (rechts op het achterplan), niet een dergelijke suggestie inhoudt. De plaat zou in dit geval weer een licht ironiserende lectuur van de bijschriften toelaten.1 Maar zeker is dit niet.
    Bredero die voor Thronus een bijschrift schreef bij de voorstelling van een vogelknip, nam het motto van Hooft over. Misschien klinkt ook in dit bijschrift enige ironie:
    Willighe ghevanghenis.
    Wel eertijdts was ick vry van hopen en verlanghen:
    Maer alzo haest ick zach het helder aenschijn zoet
    Mijns Liefs, zo gaf ick my vrywillighlijck ghevanghen,
    Ghelijck als inde knip het kleyne vinckje doet.2

    Cats die, zoals De Nerée, de vogel een papegaai noemt, interpreteert het motief positief in het embleem ’Amissa libertate laetior’, in het Nederlands ’Bly, door slaverny’: gevangen als een vogel in een kooi, acht de minnaar zich gelukkig:
    O soete slaverny! ô aenghenaem ghewelt!
    Het doet den Minnaer goet, dat ander luyden quelt.3

    Tegenover al dat naïeve geluk had Heinsius een heel ander geluid laten horen:
    My docht het gingh soo wel, maer als ick ben int perck
    Nu word’ ick eerst ghewaer hoe dat het gaet te werck.

    De verzuchting maakt deel uit van het bijschrift bij de afbeelding van een vogeltje dat een kooi invliegt. Petrarca bezorgde hier het motto: ’Perch’io stesso mi strinsi’ (Ik legde mijzelf aan banden).4
    Hooft suggereerde de negatieve aspecten van het motief in zijn eekhoorn-embleem (nr. XXI). Men herinnert zich ook de slotstrofe van het plechtige gedicht ’Verheven grootsche siel’: ’Ach soete slavernij die boven vrijheit gaet’.5

    Back to top ↑

    Notes

    1
    Cf. embl. XIX. Het tafereeltje herinnert aan een leuke tekening van G. ter Borch de Oude in een handgeschreven liedboek van omstreeks 1625: Cupido zweept een jong paar voort in de richting van een stenen gebouw dat tegelijk als huis van plezier - het opschrift luidt ’in venus’ - en als gevangenis - men ziet een man achter de tralies - lijkt te fungeren. De vrouw voert haar minnaar aan een dik touw gebonden met zich mee. De volgende tekst is in de mond van de man gelegd: Ick waer gevangen graeg. van een die ick bemin,
    tis al daer ick nae Jaeg. Sij staedt in mijnen sin.
    Atlas van Stolk, nr. 1034, fol. 20r; afgebeeld bij D.P. Snoep, ’Een 17de eeuws liedboek met tekeningen van Gerard ter Borch de Oude en Pieter en Roeland van Laer’, in: Simiolus, 3 (1968-69), 77-134, afb. 11 (90).
    2
    Thronus, C7v (embl. 2).
    3
    Silenus Alcibiadis sive Proteus, 1618, I, 13.
    4
    Quaeris, embl. 21; Rime, 266, v. 11.
    5
    Leendertz-Stoett, I, 29.