← Content: PreviousContent: Next →

Zy blinckt, en doet al blincken [11]


h161111pict

Back to top ↑
Zy blinckt, en doet al blincken.
Mijn Vrouwe blinckt, en set haer claerheyt and’re by;
’Tis weerschijn van haer glans, licht’er yet goedts in my.

Cætera splendida reddens. translationtranslation
In speculum Sol effusus solet inde refundi.
Aureus, in cujus lux cadit ista caput. translationtranslation

Amovr n’a rien a soy. translation
Amour est au miroir tout esgal ce me semble,
Il prend d’ailleurs lueur & la redonne ensemble. translation


Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations

Al ’t overige glans verlenen.
Making other things shine.
De Zon die op een Spiegel valt, wordt steeds vandaar weerkaatst,
In gouden glans staat hij op wie haar licht komt vallen.

When the sun's rays are cast into a mirror,
They are mostly reflected from there.
Golden is he, on whose head that light falls.

Liefde heeft niets eigens.
Liefde is, naar me voorkomt, de spiegel zeer gelijk:
Van elders neemt zij glans en weerkaatst die tegelijk.




Back to top ↑

References, across this site, to this page:


Back to top ↑

Iconclass

Cupid catches the rays of the sun with a mirror; a man listens to a woman playing a harpsichord

Back to top ↑

Comments

Zoals de lichtende zonnestralen in de spiegel worden weerkaatst en die weerkaatste stralen op hun beurt gaan lichten, straalt de minnaar de liefde uit die hij van zijn ’vrouwe’ ontvangt: wat hij aan liefde bezit, heeft hij niet uit zichzelf, maar van de geliefde: ’Amour n’a rien a soy’.
De grondgedachte van dit zonne-embleem is ongeveer dezelfde als die van nr. XXIV en de daar vermelde impresa uit Bargagli.1 M. Praz bracht ons embleem in verband met een politiek devies in Ruscelli’s Le imprese illustri waar de afbeelding van een door de zon beschenen spiegel vergezeld gaat van het motto ’ut valeo’ (voor zover ik kan), wat uiteraard op de spiegel slaat, die, als hij niet op de zon is gericht, niets kan uitstralen.2 De voorstelling was echter ook in andere impresaboeken geliefd.3
De musicerende vrouw op het achterplan komt dezelfde waarheid op een andere wijze illustreren. Zowel in de poëzie als in de emblematiek werd de minnaar graag op één lijn gesteld met het muziekinstrument, waarvan de vrouw de toetsen of de snaren beroert.4 Zoals het muziekinstrument niets uit zichzelf kan, vermag de minnaar niets zonder zijn geliefde: zij ’doet al blincken’.
Misschien zijn er redenen voorhanden om in dit embleem ook de vertolking van filosofisch ideeëngoed te onderkennen, al hebben de wijsgerig georiënteerde ’trattati d’amore’, die zich vooral met de neoplatonische discussies omtrent de liefde inlaten, in het algemeen weinig te maken met de speelse, concettiserende, zinnelijke liefdesemblematiek.5 Eén van de grondgedachten van de Ficiniaanse filosofie is dat de liefde de bron is van alle geestelijke en morele volmaaktheid, een gedachte die in het bijschrift van Hooft zeker valt te beluisteren (’licht’er yet goedts in my’). Ook de voorstelling op de achtergrond lijkt voor een meer wijsgerige duiding vatbaar. Voor Ficino en de ’trattatisti’ is de oorsprong en de grond van de liefde de schoonheid en die schoonheid is het object van de twee edelste zintuigen: het zien en het horen.6 Misschien suggereert het paar deze ontmoeting met de schoonheid via oog en oor en gaat Hooft in zijn bijschrift tevens in op de weldoende en transformerende effecten van deze ontmoeting. De man kijkt naar zijn geliefde en beluistert haar spel. Een bijkomend argument voor deze interpretatie is de afbeelding van de liggende Venus - ook Cupido is herkenbaar - op de binnenkant van het instrumentendeksel. Voorstellingen van een liggende naakte Venus naast een musicerende man die de godin aankijkt en waarin men een neoplatonische uitbeelding van de liefdesverwekkende waarneming van de schoonheid, door het zien en het horen, heeft herkend, genoten o.m. bij Titiaan en zijn kring nogal wat bijval.7 Het is niet onmogelijk dat de pictura aan dit motief herinnert. Dat hier de geliefde zelf musiceert, beklemtoont dat zij de bron is van schoonheid: haar activiteit correspondeert met die van de zon die de spiegel belicht.
In de editie van 1618 van de Emblemata amatoria werd een voor deze context merkwaardige Sang opgenomen, waarin de van liefde brandende minnaar de effecten van het muziekspel van zijn geliefde als volgt beschrijft:
Vrouw die my brandt,
Gelijck een snaere ranck Gelijck: Zodra
Trilt van uw handt
En slaet een soete klanck;
Soo dreunt mijn moedt
Van uwer ooghen walmt: walmt: gloed
Dat weeldes vloet
Door al het harte galmt.8

Het vers is ingegeven door het clavecimbelspel van Hoofts eerste vrouw, Christina van Erp: zij was door niemand minder dan Jan Pieterszoon Sweelinck in de muziekkunst vervolmaakt.9

Back to top ↑

Notes

1
Zie ook de commentaar bij embl. XVII (Des eenes glans des anders brandt [17]).
2
Venetia 1584, IV, 18-20. M. Praz, o.c., 124.
3
C. Camilli, Imprese illustri, Venetia 1586, 127-131.
4
E, de Jongh, Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de 17e eeuw, z.p. 1967, 50; A. Blankert, Johannes Vermeer van Delft 1632-1675, Antwerpen-Utrecht 1975, 82.
5
Bovendien is in het gen re slechts één directe en expliciete verwijzing naar de ’trattati’ bekend: in Vaenius’ Amorum emblemata, 16-17 (embl. 9) wordt een volmaakte eenheid in de liefde slechts in het geestelijke vlak mogelijk geacht; de volkomen en duurzame lichamelijke eenheid blijft onbereikbaar. De gedachte wordt er geïllustreerd door een zin uit de Dialoghi d’amore (1e ed. 1533) van Ebreo Leone (1460/65-1521?) bij de voorstelling van twee Cupido’s die elkaar als Salmacis en Hermaphroditus omhelzen.
6
J. Nelson, Renaissance Theory of Love, New York 1963, 67-162, inz. 77, 98, 119.
7
O. Brendel, ’The Interpretation of the Holkham Venus’, in: The Art Bulletin XXVIII (1946), 65-75. H.E. Wethey, The Paintings of Titian. III. The Mythological and Historical Paintings, London 1975, 68-en cat. nrs. 45-48, 50.
8
Ed. 1618, 137; Leendertz-Stoett, I, 152.
9
H.W. van Tricht, Het leven van P.C. Hooft, ’s-Gravenhage 1980, 68.