← Content: PreviousContent: Next →

Van’t leven comt de doodt [30]


h161130pict

Back to top ↑
Van’t leven comt de doodt.
Terwijlmen jockt en lacht, maeckt ons verloopen glas
VernielsterVenus van die VoesterVenus was.

Ex alma libitina. translationtranslation
Labitur angustum per iter breve tempus: & alma
Per ioca, per risus fit Libitina Venus.1 translationtranslation

Tovt se passe avec le temps. translation
Comme passe le temps par un petit espace,
Aussi par ieux, par ris, en fin Venus se passe. translation


[blanco]

Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations

Van levensvoedster tot doodsgodin.
From kind Libitina.
Langs smalle weg glijdt snel de tijd vooruit, en Voedster
Venus \Wordt langs Scherts en Lach weldra Begraafster Venus.

Short time slips along a narrow path. And Venus
Libitina becomes kind through jokes and laughter.

Mettertijd vergaat alles.
Zoals de tijd snel voorbijgaat,
Zo ook vergaat Venus uiteindelijk in spel en lach.


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


      Back to top ↑

      References, across this site, to this page:

      No references to this emblem or page found.

      Back to top ↑

      Iconclass

      Venus standing on an hourglass; two naked boys at her feet, inscribed 'Jocus' and 'Risus' (Joke and Laughter); two corpses lying at the edge of a forest; a lake with some sailing-boats

      Back to top ↑

      Comments

      De pictura stelt de ’Venus libitina’ voor, de lijkgodin (cf. het Latijnse motto en bijschrift). In tegenstelling tot het openingsembleem houdt zij nu een uitgedoofd hart in de hand. De zandloper, zinnebeeld van de verlopende levenstijd, is haar piedestal. Links zit ’iocus’, de scherts, rechts ’risus’, de lach. In de achtergrond liggen twee lijken. De lucht is zwaar betrokken en in de verte rijst een ruïne op.
      Aan het slot van een embleembundel was een verwijzing naar de dood haast een vaste gewoonte.2 Venus libitina - in het Nederlandse bijschrift in tegenstelling tot ’Voedster Venus’ (embl. I (Zy steeckt om hoogh het hooft [1])), vertaald als ’Vernielster Venus’ - was de Romeinse doodsgodin: in haar tempel kon men alles huren wat voor een begrafenis nodig was en werden de sterflijsten bijgehouden. Haar contrastieve aanwezigheid verleent het slotembleem een vanitaskarakter.
      Deze wat verrassende verwijzing naar de filosofie van het ’fugit irreparabile tempus’ hoeft op zichzelf geen toonbreuk te betekenen: één van de wezenstrekken van het petrarkisme bestaat erin de liefde met de vergankelijkheid der dingen te confronteren.3 Ripa noemt de tijd de ’leermeester van alle Menschlijcke hertztochten en ontsteltenissen des gemoeds, insonderheyt van de Liefde’.4 Of zulke herinnering aan de dood en de vluchtende tijd (het ’glas’ of de zandloper) in ons embleem bovendien een pleiadistische oproep inhoudt voor een soort ’Carpe diem’, zoals dat b.v. in het slotnummer van Heinsius’ Quaeris over de te laat verliefde grijsaard het geval is, valt te betwijfelen: uit de bijschriften blijkt het zeker niet.
      De allegorische combinaties met een uurglas zijn in het embleemgenre niet ongewoon. Inzonderheid Crispijn van de Passe heeft voor de platen van Rollenhagens Nucleus op allerlei wijzen van het instrument gebruik gemaakt.5 Iocus en Risus zijn vanouds de gezellen van de liefde. Iocus is volgens Horatius de speelmaat van Cupido.6 De afwezigheid van elk attribuut maakt het onmogelijk de twee dode geliefden in antieke kledij te identificeren.

      Back to top ↑

      Notes

      1
      Venus Libitina = Venus Libentina, goddess of sensual pleasure. Libitina is also the name of the goddess of death and burial. Libentina and Libitina are used interchangeably as epithets for Venus.
      2
      Zie de Nederlandse inleiding.
      3
      Vgl. F. Desonay, Ronsard, poète de l’amour. I. Cassandre, Brussel 1965, 38.
      4
      O.c., 298.
      5
      Een tijdsembleem b.v. illustreerde hij met een zandloper waarop 4 allegorisch-mythologische figuren zijn aangebracht (I, 49) of een mensenhart (II, 54).
      6
      Carmina, I, 2, 34. Vgl. ook Vondels Stryd of kamp tusschen kuyscheyd en geylheyd (1624), opgedragen aan de meisjes Baeck en waarin het ’aterlinghse Dwerghjen’ met zijn gevolg als volgt ten tonele verschijnt: Iock, en Lach en Boevery
      ...
      Pronckten met sijn leverey (v. 89, 92).