Sua cuique ob oculus pono [13]

Sua cuique ob oculos pono.
Verlaaten, eenzaam in zijn drift
Doet alles in zig zelf beschouwen:
Die waare Herszenspiegel schift
De Nev'len, om voor 't Oog te houwen
't Gerechte Denkbeeld, dat de Ziel
Afschildert in benaude Zinnen,
Het zy 't behaagde, of angstig viel:
Hy brengt onz alles weer te binnen.
Doet alles in zig zelf beschouwen:
Die waare Herszenspiegel schift
De Nev'len, om voor 't Oog te houwen
't Gerechte Denkbeeld, dat de Ziel
Afschildert in benaude Zinnen,
Het zy 't behaagde, of angstig viel:
Hy brengt onz alles weer te binnen.
DE Mensch, hoe nau bedacht, hoe stil, van wat vermogen,
Komt altijd, 't geen hem meest ter herte gaat, voor oogen.
Hy, die rampzalig is ten uiterste in den nood
Geraakt, verbeeld zig uitkomst door de Hoop, of Dood.
De Krygsman spitst zijn brein op plund'ren, branden, roven
De Minnaar spiegelt zig in lonken, die hem, boven
Zijn wensch en wil, geen rust vergunnen ; maar gestaag
Te binnen brengen 't zoet, dat lip, en tong, te graag
Naar zulke lekkerny, geduurig denkt te zmaaken.
De Morgenstond begon allengskens weer te ontwaaken :
Toen Thyrsis, woelende op zijn rustbed, zig begon
Te troosten, met dit Lied , daar hy onmoog'lijk kon
Zijn oogen luiken, naar hy Fillis had gesprooken.
Onzinnige, in wat ramp hebt ge u op nieuw gedoken!
Gy dacht uw Minnedrist te teugelen met Reen,
En laat uw Liefde, steeds op Buitensporigheên
Gegrondvest, in het ruim te rijklijk aamtocht haaien,
Het bloed verhitten, dat de Zinnen brengt aan't maaien,
Veel heviger, dan oit. Alle ogenblik verschijnt
My Fillis, hoe ik haar uit't oog verban : zy pijnt
Dit slaap'rig Hert, het welk ,. met om en om te keeren,
Mijn Krachten mindert, en mijn Liefde doet vermeêren.
Hy hitst, hy stookt vast aan, hy houd my voor den Zin,
Die znugte Stoutheid, die zig. dorst verkloeken in
Den Gunst van Fillis, van die zoetste „ zig. te dringen
Om onbekommerd naar haar Wedermin te dingen,
'kVerfoei de Dwaaze, die, niets durvende bestaan,
Steeds kermen, en ontzien het Brein aan 't werk te slaan
Aleeven, of hen, dïe voor tegenspoeden schroomen
In Minnerijen, 't Lief moest aande handen koomen.
Weg, Laffe ! voert gy ook den naam van Jongeling of Man
Gy ziddert voor een oog, dat u vernoeging kan
Verleenen in de Jeugd, een troost in oude dagen,
Een hulp in ziekte, een stut en deelgenoot in't klagen,
Hy agte zig volop gelukkig, die althans
Verkrijgt die Schoonheids on-uitbluszelijke glans,
Die 't Hert in eenzaamheid doet blak'ren, zengen, branden;
De pluymen, daar mijn leen, geboeid met minnebanden,
Op rusten, zijn te scherp , 't zijn Doornen, die, gestaag
Den Slaap doen-vlugten, en, terwijl ik kerme, en kiaag',
Mijn Zmert vermeerd'ren, om , tot mind'ring van mijn pijnen
Te zoeken 't Wezen „ dat mijn Zorgen doet verdwijnen.
Dus worde ik aangepord te wenschen naar den Dag,
Die'k met een sluim'rig oog en doodsche kaaken mag
Te moet zien, om mijn Vee, voor uit, naar 't Veld te drijven
Alwaar ik menig uur by Fillis mag verblyven,
Alwaar zy telkens,. met gewoone vrind'lijkheid,
Met honingzoete taal ; terwijl haar Kudde weid
Op klaver, gras en thym, mijn zugten wil verdragen ,
En ik haar, die mijn Hert verpand is, vry mag klagen;
De kwelling, die mijrt Ziel gevoelt in 't derven van
Haar lonken, zonder welke ik niet lang leven kan.
Hoe minnelijk vertrekt zy mond, en oog., en wangen ;
Wanneer ik haar omhelze, en, als een By blijf hangen
Op Roozjes van't gelaat. Ik kus, ik prang, ik druk
Haar Tederheid, den bron van Wellust, en Geluk,
Waar uit ik haast verwacht ; wanneer zy zal gedogen ...
Niet verder, Thyrsis ! hou uw Driften ingetogen ;
Eer gy uw zelf, uw Hoop vergeefsch gestreeld , gevleid
Zult hebben , met de Vreugd' van haar Bekoorlijkheid
Volherd maar, en gy zult het rechte Wit betreffen,
Dat u op uw Geluk tot aan de Zon zal heffen.
Verdrijft 't gewaande, en ban uw ingebeelde Lust
Vergun uw leden, 't is nog tijd, een weinig rust,
Waar door gy heel verfrist, met kloeker Wil, en Zinnen
Haar, als een Minnaar past, zult ongeveinïd beminnen,
Op dat haar Argwaan, door een heusche trek verdoofd
Verwonnen werde, eer zy u Wedermin belooft.
Komt altijd, 't geen hem meest ter herte gaat, voor oogen.
Hy, die rampzalig is ten uiterste in den nood
Geraakt, verbeeld zig uitkomst door de Hoop, of Dood.
De Krygsman spitst zijn brein op plund'ren, branden, roven
De Minnaar spiegelt zig in lonken, die hem, boven
Zijn wensch en wil, geen rust vergunnen ; maar gestaag
Te binnen brengen 't zoet, dat lip, en tong, te graag
Naar zulke lekkerny, geduurig denkt te zmaaken.
De Morgenstond begon allengskens weer te ontwaaken :
Toen Thyrsis, woelende op zijn rustbed, zig begon
Te troosten, met dit Lied , daar hy onmoog'lijk kon
Zijn oogen luiken, naar hy Fillis had gesprooken.
Onzinnige, in wat ramp hebt ge u op nieuw gedoken!
Gy dacht uw Minnedrist te teugelen met Reen,
En laat uw Liefde, steeds op Buitensporigheên
Gegrondvest, in het ruim te rijklijk aamtocht haaien,
Het bloed verhitten, dat de Zinnen brengt aan't maaien,
Veel heviger, dan oit. Alle ogenblik verschijnt
My Fillis, hoe ik haar uit't oog verban : zy pijnt
Dit slaap'rig Hert, het welk ,. met om en om te keeren,
Mijn Krachten mindert, en mijn Liefde doet vermeêren.
Hy hitst, hy stookt vast aan, hy houd my voor den Zin,
Die znugte Stoutheid, die zig. dorst verkloeken in
Den Gunst van Fillis, van die zoetste „ zig. te dringen
Om onbekommerd naar haar Wedermin te dingen,
'kVerfoei de Dwaaze, die, niets durvende bestaan,
Steeds kermen, en ontzien het Brein aan 't werk te slaan
Aleeven, of hen, dïe voor tegenspoeden schroomen
In Minnerijen, 't Lief moest aande handen koomen.
Weg, Laffe ! voert gy ook den naam van Jongeling of Man
Gy ziddert voor een oog, dat u vernoeging kan
Verleenen in de Jeugd, een troost in oude dagen,
Een hulp in ziekte, een stut en deelgenoot in't klagen,
Hy agte zig volop gelukkig, die althans
Verkrijgt die Schoonheids on-uitbluszelijke glans,
Die 't Hert in eenzaamheid doet blak'ren, zengen, branden;
De pluymen, daar mijn leen, geboeid met minnebanden,
Op rusten, zijn te scherp , 't zijn Doornen, die, gestaag
Den Slaap doen-vlugten, en, terwijl ik kerme, en kiaag',
Mijn Zmert vermeerd'ren, om , tot mind'ring van mijn pijnen
Te zoeken 't Wezen „ dat mijn Zorgen doet verdwijnen.
Dus worde ik aangepord te wenschen naar den Dag,
Die'k met een sluim'rig oog en doodsche kaaken mag
Te moet zien, om mijn Vee, voor uit, naar 't Veld te drijven
Alwaar ik menig uur by Fillis mag verblyven,
Alwaar zy telkens,. met gewoone vrind'lijkheid,
Met honingzoete taal ; terwijl haar Kudde weid
Op klaver, gras en thym, mijn zugten wil verdragen ,
En ik haar, die mijn Hert verpand is, vry mag klagen;
De kwelling, die mijrt Ziel gevoelt in 't derven van
Haar lonken, zonder welke ik niet lang leven kan.
Hoe minnelijk vertrekt zy mond, en oog., en wangen ;
Wanneer ik haar omhelze, en, als een By blijf hangen
Op Roozjes van't gelaat. Ik kus, ik prang, ik druk
Haar Tederheid, den bron van Wellust, en Geluk,
Waar uit ik haast verwacht ; wanneer zy zal gedogen ...
Niet verder, Thyrsis ! hou uw Driften ingetogen ;
Eer gy uw zelf, uw Hoop vergeefsch gestreeld , gevleid
Zult hebben , met de Vreugd' van haar Bekoorlijkheid
Volherd maar, en gy zult het rechte Wit betreffen,
Dat u op uw Geluk tot aan de Zon zal heffen.
Verdrijft 't gewaande, en ban uw ingebeelde Lust
Vergun uw leden, 't is nog tijd, een weinig rust,
Waar door gy heel verfrist, met kloeker Wil, en Zinnen
Haar, als een Minnaar past, zult ongeveinïd beminnen,
Op dat haar Argwaan, door een heusche trek verdoofd
Verwonnen werde, eer zy u Wedermin belooft.