← Content: PreviousContent: Next →

Pro tempore solatium [4]


my1702004pict

Back to top ↑
Pro tempore solatium.

't Verfrist wel voor een kleine tijd;
Maar zal, van dag tot dag, weêr drogen,
En raaken Geest en Krachten kwijt;
Ten zy een Goddelijk Vermogen
Het rijkelijk alom begiet
Met Krachten, die de Krachten beuren,
Waar door het Leven 't luk geniet
Van eens te praalen na het treuren.

DE Dau streek over 't Land: zijn uitgebreide Vlerken
Besproeiden 't Kruid en Gras; toen Arbeid kon bemerken,
Dat hem de slaap begaf; terwijl de Morgenstond
De Herders wekte, en voer hen spelen in de mond
Van 't geen op 't hert lag, en wel 't meeste kon bekooren.
Hier liet zich Damon, daar Menalk en Méris hooren,
Gintz klaagde Lycidas; wat verder aan den voet
Van 't steil Gebergte deunde ook Thyrsis, welgemoed,
En beter in zijn schik, dus sprekende in gedachten.
Wat baat geeft Zorg? wat Angst? wat baaten yd'le klagten?
Wat baat het hem, die brult, gelijk een norsze Leeuw,
En Hemel, Aarde en Zee doet dav'ren door 't geschreeuw,
Vliegt door een Wildernis, betrout op woeste baaren;
Wanneer 't onstuimig weert, en weet van geen bedaaren;
Maar heft de hand om hoog, trekt hairen uit de kop,
Raazt, als een woendend Mensch, scheurt wang en boezem op?

Wat heeft hy toch, in 't end' weêrkerend', meêr gewonnen,
Dan knaging, dan verdriet? zijn kluwe , onafgesponnen,
Blijft reddeloos verward. Gezucht, Gekerm of Rouw
Leent zelden hulp aan die geen handen uit de mouw
Wil steeken; maar het laat hem, die alle ongemakken
Reeds overkomen, in een dieper afgrond zakken
Van Elend: waak dan op, mijn Ziel! en ban de klagt,
Die u deed treuren in het midden van de Nacht:
Gy kon uw Kloris en haar Liefde vaak behaagen,
Voor dat gy immer dacht uw hert haar op te dragen:
Zy minde oprechtelijk uw byzijn; ja, 't verdroot
Haar dikwils, als gy haar Gevlei hielen bood.
Gewis, nu dat ik zelf mij voel tot haar genegen,
Geprikkeld van een Drift, die langer niet verzwegen
Moet zijn; nu zal zy, op 't ontdekken van mijn Wond,
My meêr beminnen, ik haar kuszen mond aan mond.
Geen Haat, geen Twist, geen Nijd zal onze Liefde scheuren;
Maar Eendragt, Trou en Deugd Elk, om het zeerst', bespeuren.
Gintz daalt zy in het dal: ze komt my met haar Vee
Vast nader; hoe verlangt mijn Hert: zy brengt weêr meê
Die luisterrijke glans… Maar! schemeren in mijn Oogen,
Of wart de Droom mijn Ziel, in zig te vroeg bedrogen,
Misleid, bezwalkt in schau van Eik of Beukeboom!
Verblinde Liefde, die de Zinnen naar uw toom

Doet luisteren , waar heen vervoert gy het Gepeinzen!
Hou op te stooken 't vuur, dat, zo men wil ontveinzen,
Het ingewand verteert, door 't gantsche lichaam woed,
En eind'lijk uitbarst, in een onuitlesb're gloed.
Gy kent geen Maatigheid, die 'k eertijds placht te minnen;
Maar Weelde en Wellust, daar de Zotheid zig van binnen
Verschuilt, bekooren thans uw Dartelheid; gy ziet
Hen over dwars, die u niet volgen. Hy geniet
Nooit Gunst. Hoe lang nog zal ik d'ogenblikken tellen,
Dat ik in 't Groen my zal van Kloris zien verzellen !
De Zon heeft nooit zó traag 't vuurblazende gespan
Gemend. Rijz, Febus! rijz! rijz, Febus! moet ik dan
Van 't welbehaag'lijk licht van Kloris zijn versteken!
Waar toeft zy? is zy op een and're weg geweken?
Waar doolt ze dan? of drukt een lastig Ongeval
Haar Tederheid? Ligt jaagt zy eerst het Vee van stal,
En spoeit zig herwaartz, daar ik, met onnoz'le Schaapen,
Het Hert verfrisze en my met lijdzaamheid vast waapen'.

Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


      Back to top ↑

      References, across this site, to this page:

      No references to this emblem or page found.

      Back to top ↑

      Iconclass


        Back to top ↑

        Comments

        commentary