← Content: PreviousContent: Next →

Non sine spe [8]


my1702008pict

Back to top ↑
Non sine spe.

'k Mag dobb'ren in de woeste Zee,
Gezold, gerold van dolle baaren,
My weig'rende een behouden ree,
geen Vreez zal dog mijn Hert vervaaren.
'k Werde altijd van mijn Hoop verzeld,
Die. rustende op gewenschte Stranden,
My redding uit den druk voorspelt,
Daar zy my toewerpt de Ankertanden.

De Nacht vertrok allenks voor d'aankomst van den dag ;
Wanneer de zon in 't oost' het aardsche dal bezag ;
Daar Thyrsis, afgemat van zugten, kermen, treuren,
Zijn schaapjes dreef van stal om Kloris op te speuren,
Haar aan te zoeken waar zy vol bekoorlijkheên ,
En moedig stap, voor stap, mogt, met haar kudde, treên
In schaduwe van Olm, van Popelier, en Linden.
Daar dacht hy, aangezet door hoop, en vreez, te vinden
De bronaâr van zijn vreugd', het einde van verdriet;
Terwijl hy, met het pluimgedierte, zong dit lied.
’’ Laat af, mijn Kloris! met uw wreedheid, zó verbolgen,
’’ Dit hert, waar in gy weet, hoe trou het is geweest
Van't ogenblik, dat ik uw lonken heb gevreest,
Tot nu, dat my uw min, op 't felste, komt bestoken.
Ach! had ik overlang de kluisters los gebroken,
Die thans mijn ziel, zó sterk, aan uw aanminnigheên
Geschakeld houden, 'k ging met innerlijk geween

Nooit zwanger. 't Zou my ook tot nog toe niet verdrieten,
Mogt ik voor al mijn pijn maar hoop en troost genieten.
Was Dafne, die Apol den rug en hielen bood,
Uw zuster? zijn gy van haar afkeer deelgenoot?
Gy vlied my, als een hind , wiens afgestekene ooren
Van ver den jager, die al blazend' nadert, hooren,
Vast lillende ; terwijl de vreez het jaagt op dal,
En velden, daar 't niet weet, waar 't zig versteeken zal.
’’ Laat af, mijn Kloris! met uw wreedheid, zó verbolgen,
’’ Dit hert, waar in gy woont, balsturig te agtervolgen.
't Gevogelt' zingt en springt, en tiert alom door 't woud,
Met echo, die zig in den koelen Lommer houd.
De tortel kirt om hoog op boomen, groen van bladen,
Daar hem zijn ega wacht om in de min te baden.
Alwatter adem schept, gevoelt hier in 't gemoed ,
In 't branden van den dag, het branden van zijn gloed:
Mogt die ook immermeer versteende Kloris treffen,
Hoe bly zou Thyrsis zijn gewenscht geluk verheffen,
Zig winnaar noemen van die, van zijn klagten wars,
Den spot drijft met mijn min, en blijft nog even bars !
’’ Laat af, dan Kloris! met uw wreedheid, zó verbolgen,
’’ Dit hert, waar in gy woont, balstuurig te agtervolgen
Hoe dikwils heeft de maan haar hoornen opgevuld,
Zintz 't u behaagde my te tergen! mijn geduld
Word zinneloos! mijn vuur is langer niet te dooven!
Zó ver de zilv're maan de sterren streeft te boven,

Zó ver moet liefde by uw fierheid agterstaan,
Zó ver verdooft uw glanz zijn blaaken . Mijn getraan,
Mijn zugten, mijn gekerm, mijn duldelooze pijnen
Verslenzen mijne jeugd, en doen de ziel verkwijnen,
Daar uw hardnekkigheid vermeerdert dag, op dag….
Maar! waarom of de vreugd, die my bekruipt, my mag
De zinnen streelen? zou mijn lukzon eind'lijk dagen!
Zou ik, zou Thyrsis thans een einde zien van klagen!
Verwaande, neen! gy voed uw hoop vergeefs. wat meld
Gy losze tong! daar zijn wel anderen in 't veld,
Haar min meêr waerdig, 'k Zal my egter gaan verstouren :
Ligt murwe ik 't hert, dat my geboeid houd, onder 't kouten.
Zo redde ik mijne liefde uit deeze slaverny.
Voort, schaapjes! voort, op dat ik haast by Kloris zy:
’’ Nu zal zy zekerlijk aflaaten , zó verbolgen,
’’ Dit hert, waar in zy woont, balstuurig te agtervolgen.

Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


      Back to top ↑

      References, across this site, to this page:

      No references to this emblem or page found.

      Back to top ↑

      Iconclass


        Back to top ↑

        Comments

        commentary