← Content: PreviousContent: Next →

Formâ captus lugeo [2]


my1702002pict

Back to top ↑
Formâ captus lugeo.

t'Onvrede met mij eigen luk,
Die. 't geen my nodig was, verleende,
Beproeve ik, maar te laat! een druk,
Die 'k steeds belachte, als iemand weende.
Een zelfde lokaaz, lang voor heen
Een oorzaak van zo veeler klagten,
Verstrikt my, daar ik, met geween,
Voor Wellust heb de Dood te wachten.

Zó klap de onnozle Duif , en schift , met znelle wieken,
Aanschou uw Vee , dat, moede en afgemat, de stal
Begint te ruiken, reeds verlangende, waar 't zal
Tot rusten koomen : rust toch mee.
Verban uw droomen,
Dat ingebeelde zoet, dat gy hebt ingenomen ;
Toen schoone Kloris u de poez'le wangen bood.
Hoe vrind'lijk was 't gelaat ! met welk een fierheid schoot
De Liefde , uit haar gezigt, de blixemende straalen,
Onkrachtig, waande ik, om van my te zegepraalen !
Hy maakt my stommer, dan een visch ; hy veld ter neer
Mijn Trotzheid. Thyrsis, ach ! gy zijt geen Thyrsis meer-
Waar heen heest u een Kus, en 't zoet Gelonk', gedreven?
Waar is uw Fierté, waar uw Vryheid nagebleven !
Heb ik een Minnedrank, heb ik vergif geproefd ?
Keen, Waerdste ! mijn Gemoed verdenkt u , nog behoeft
Dit niet te vragen ; want uw alverwinnende Oogen
Geleiden ; zo zy 't licht zien, met zig dit Vermogen.
Ik hoorde eerlang van u, in 't groote Herders Rot,
Dat Ieder, die u kwam te aanfehouwen, daat'lijk tot
Uw Min moest overgaan, om zig uw Slaaf te maaken;
Maar dacht niet, dat ik mee zou door uw Liefde blaaken ;
Veel min, dat Dwaasheid, die dit hert vervoeren mag,
U zou ontmoeten steeds, of ik u voor my zag ;
Nadien ik my verheuge op u te mogen denken,
't Genot verbeelde van vervlogen taal, en wenken.
Weg Kloris ! Kloris weg ! hoe woelt gy in mijn zin
Neen, Kloris! Kloris blijf! terwijl ik y bemin ;

Op dat ik, die mijn Vee in treurigheid moet hoeden,
En leiden, mijne Min mag met uw denkbeeld voeden.
't Is waar, dit geest my niets, of kweekt eêr dubb'le pijn;
'tVleid evenwel mijn Hoop, die wenscht u by te zijn.
Mijn voet is, zintz ik u alhier den rug zag keeren,
Gegroeid aan't graz. 'k Herkauwe , en kan niet van my weeren,
Hoe uw Bevalligheid mijn Tederheid ontfing,
Voor dat gy blijd'lijk, ik bedrukt, naar huiz toe ging.
Ach! mogt ik dit Vermaak in-versche glans zien schijnen,
' Die 'k thans beneveld zie met vaale nachtgordijnen,
Gèèn Zorgen, die mijn hert beprangen, en my doen Verzmelten, konden my weerhouden,
'k Zou my spoên,
Om haast liet zoet genot van onze Minneryen
Te proeven ik het oog van die zulks niet mag lyen.
'k Zou.al betrachten, wat ik immer kon, om in
Uw Gunst te drukken 't merk van ongeveinzde Min
Maar! 't Al te wreed Geval, te zeer op my gebeten,
verjaagt mijn Wellust, na het heeft van kant gezmeten
Mijn Fiere en Vryheid, die, verlatende deez' borst,
Uw Liefde inruimden, daar hy alles daat'iijk dorst
Ontstellen, en my doen naar uwc Schoonheid haaken.
Hy dwingt my — Maar ik zie, dat wy de stal genaken.
Komt, Schaapjes ! naar den Put, zó werd uw brand geblust.
Zó brenge ik u, en my., zo 'k rusten kan, te rust. translation


Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


      Back to top ↑

      References, across this site, to this page:

      No references to this emblem or page found.

      Back to top ↑

      Iconclass


        Back to top ↑

        Comments

        commentary