← Content: PreviousContent: Next →

Liefde ziet na geen geslagt [5]


el1703005pict

Back to top ↑
LIEFDE ZIET NA GEEN GESLAGT.

De Liefde, wil geslagt, nog roem, nog eer erkennen:
't Moet alles wyken daar haar trotze zetel staat,
Geen inzigt waarom zy in 't minste iets agter laat,
Zy weet het hart altyd na haare wil te wennen,
Die dan beminnen wil stel vry zyn staat ter zy:
De Liefde wil alleen een opper heerschappy.

[blanco]

LIEFDE ZIET NA GEEN GESLAGT.
Alzoo wy in het voorgaande, wytloopig genoeg,
gezegt hebben dat de Liefde de magtigste van al-
le harts-togten is, kan men ligt bezeffen dat de
staatzugt ook voor haar moet wyken:

Non bene conveniunt, nec in una sede morantur,
Majestas & amor.

Quinault doet dit Elise zelf bekennen Astrat: Act: 2. scen: 3.
Des que j'ouvris les yeux, Astrate, & la grandeur,
Tous deux, d'un charme egal, sceurent fraper mon coeur:
Mon ame egalement s'en trouva penetrée;
Mais cette egalité ne fut pas de duree;
Ces deux divers transports prirent un divers cours:
J'eus mesme Ambition, mais l'Amour crut toujours.

Twee tochten tot myn hart gelyk'lyk ingelaaten,
Van dat ik kennis kreeg, de staatzucht en Astrate
Beheerschten myne ziel bei zonder onderscheid,
Van kragten eeven groot maar niet van duurzaamheid.
De staatzucht bleef bepaald de Liefde daar en tegen
Wies aan van uur tot uur.

De verleege Amarillis, in wien de Liefde, die grootsheid
nog niet had kunnen uitdooven, beklaagt hier om haare staat,
by Guarini Past: fid: act: 2. scen: 5.

Che val ne' più verdi anni
Titolo di belleza,
O fama d'honestate,
E'n mortal sangue nobiltà celeste;
Tante gratie del Cielo, e de la Terra:
Qui larghi, e lieti campi,

E la felici piaggie,
Fecondi paschi, e più fecondo armento,
Se'n tanti beni il cor non è contento?

En schoon, Gy zyt vermaert, in 't groenste van de jeught,
Van schoonheit, rykdom, eer, of wat gy wenschen meugt;
Ja laat u sterf'lyk lot van Goden zyn gesproten
Van Hemel en van Aerd', met zegen over goten;
Hebt landt. dat weelig groeyt, hebt Hof en Heerlyckheydt,
Hebt weyden daer gy veel vrugtbare kudden weydt,
Van schapen, van grof Vee: ik vraeg (met groote reden)
Wat is dit altemael, als 't hart niet is te vreden?

Zy vervolgt aldus:
Felice pastorella,
Cui cinge à pena il fianco
Povera si, ma schietta,
E candida gonnella;
Ricca sol di se stessa,
E de le gratie di natura adorna,
Che'n dolce povertade
Ne povertà conosce, nè i disagi
De le ricchezze sente,
Ma tutto quel possede,
Per cui desio d'haver non la tormenta:
Nuda si, ma contenta.

Gelukkig' Herderin! wiens lend'nen zyn omgordt
Slegt met een wit gewaedt, niet op zyn hoofs geschordt;
Dog propertjes en net, daar in men ook ziet zwieren,
Een eige ryckdom, die natuur heeft willen cieren
Met aerdigheidt, soo dat sy selfs in arremoedt
Geen arremod' en kent, noch oock van 't aerdtsche goedt
Geen ongemack en voelt; dog sy besit daer tegen
Het geen' haer nimmer tot begeerte kan bewegen
Van staet of rykdom: 't is wel waer s'is arm en naeckt:
Maar door 't vernoegen is haer alle ding volmaeckt.


En eindigt met deeze rede
Sola una dolce, e d'ogn' affanno sgombræ
Cura le sta nel core.
Pasce le verdi herbette
La greggia a lei commessa; ed ella pasce
De' suo' begli occhi il pastorello amante.
Non qual le destinaro
O gli huomini, o le stelle;
Ma qual le diede amore.
E tra l'ombrose piante
D'un favorito lor Mirteto adorno
Vagheggiata il vagheggia; nè per lui
Sente foco d'amor', che non gli scopra:
Ned ella scopre ardor, ch'egli non senta:
Nuda si, ma contenta.

S'en heeft niet anders, als een soete sorg te dragen,
Van alle quelling, last, en moey'lykheydt ontslagen,
De schaepjes, haer vertrouwt, die weydt se op 't groene kruydt;
Sy weydt haer harder oock: sy geeft hem voedsel uyt
Haer vriendelyk gesicht; sy kryght hem na haer wenschen
Door liefd', niet door 't beschick van sterren of van menschen.
Sy wert op 't vrindelyckst' in Mirten schauw belonckt,
En lonkt haar harder toe: soo hy haer hert ontvonckt,
Sy derft, met vryer hert, hem dat wel openbaren
S'en kan geen brandt in haer die hy niet voelt, verklaren,
Al is haar arremoed en naektheydt toegevoeght
Sy leeft (des niet te min) op 't hoogste vergenoeght.

Dus laat zig de Liefde door geen staat verblinden,
Nescit amor priscis cedere imaginibus.
De Liefde ziet op geen oude geslagten gelyk Douza ergens
zegt.

Majorum statuæ nil in amore valent.

Geen wonder, want
Wy zoecken in de min, de gaven der natuur
En niet die van fortuin.

Op deeze voet raade Horatius, voorheenen Phoceus de liefde
van zyn dienstmaagd Phillis aan; od: 4. lib: 2. waar van ik
hier de vertaaling, door K:Boon , enkel by zal voegen om
dat het latyn genoeg in yders handen, en wel te vinden is.


AAN FOSEUS.
Schaam u niet, Foseus, dat gy uwe dienstmaagd vleit.
Slavin Brizeïs wierd om hare blanke leden,
Voorhenen teeder van Achilles aangebeden;
Een held, alom befaamt door krygsvoorzichtigheid.
In hare boeyen, heeft Tekmesses schoon haar heer,
Den zoon van Telamon, tot hare min bewogen.
De Atryd wierd mede door Kassandres schreyende oogen
Wel, in het midden der triomf, getroffen teer:
Na 't Frygisch heir, door den Thessaalschen winnaar, was.
Geslagen, en den griek, van tienjaar krygen moede,
't Veel makkelyker viel, door Hektors wakkren bloede,
Het oude Troje te begraven, in hare as.
Myn vriend, gy weet niet, wat doorluchtige ouders van
De blonde Fylis u, als hunnen schoonzoon, achten.
Gewislyk zy betreurt den vorstlyken geslachte,
Gewislyk de afgunst der Huisgoon, zo veel ze kan.
Denk niet, dat, uit schelms graaw, zy u zy toegedeelt:
Denkt niet, dat zy, die zo getrouw zich heeft gedragen,
Die in de hoere winst steets schiep zulk een mishagen,
Uit eene vuile moêr zou kunnen zyn geteelt.
'k Prys openhartig haar gestalte, en schoon gezicht;
Verban uit uw gemoed doch al het achterdenken,
Dat ik ooit staat maak, om met haar myn plicht te krenken
Myn ouderdom bevryt u, van die zorgen, licht.

Op deeze wyze onschuldigt Ovidius zig zelve over zyne lief-
de tot Cypassis: Amor: 2. el. 8.


Thessalus ancillæ facie Briseïdos arsit?
Serva Mycenæo Phæbas amata duci.
Non ego Tantalide major nec major Achille.
Quod decuit Reges, cur mihi turpe putem?

Achilles minde wel Briseïs zyn slavinne;
Cassandra deed haar van vorst Agamennon minnen.
Ik ben niet meerder dan Achil of Atreus zoon:
En zou het my mistaan het stond die vorsten schoon?

By Mr. de Rotrou, zegt Theodora, in zyn Venceslas act: 2. sc: 4.
Mais ne me flate point orgeuilleuse naissance,
l'Amour sçait bien sans sceptre establir sa puissance;
Et soubmettant nos ceurs par de secrets appas
Fait les egalitez & ne les cherche pas;

Alzoo juffr. Lescailje dezelve in duits heeft gebragt zal ik haa-
re vertaaling hier by voegen,

Maar, wat mag ik my zelfs met myn geboorte vleyen!
De Liefde, die 't heel al kan dwingen en verleyen,
Regeerd wel zonder staat en kroon, als hy de wet
Door een geheime magt aan groote vorsten zet,
En dapp're helden, die voor zyn ontzachb're schichten,
In 't midden van haar zege, als overwonnen, zwichten.
Hy maakt een evenwigt van staat, maar zoekt die niet.

Maar het is weinig dat een Princes ten aanzien van de liefde
tot een Hartog dit zegt: Elise gaat verder en geeft haar on-
derdaan Astrate dit zelf in de mond: Act:2.sc: 4.

Les inegalitez ne sont rien quand on aime;
Et quelque Rangs divers ou deux coeurs soient placez,
Quand l'Amour les nuit, il les egale assez.

Al de ongelykheid end,
Wanneer men recht bemind. En wat verschil men kend

In harten, die verliefd, maar ongelyk van stammen
En magten zyn, de band van haare gelyke vlammen
Maakt die genoeg gelyk wanneer zy die vereend:

Zelf weet de Liefde, in een hart, 't geen benede zyn staat
bemint, meer zoetheid dan in een andere die over een zou
komen, voor te stellen; zy verbeelt haare zwakheid als
deugden.

l'Amour est un beau crime, & sa douce langueur
N'est pas une foiblesse indigne d'un grand coeur.

Een schoone misdaad is de Liefde, en teer van aard,
Haar zoete zwakheid is geen groote ziel onwaard.

De mislaagen die zy begaat, ontschuldigt zy met de hevigheid
van haare hartstogt die haar verblint.

Quid deceat, non videt ullus amans.
Die mint, vergeet zyn deftigheid.
Ja self doet zy het hart de grootste edelmoedigheid daar in
begrypen, gelyk Mademoiselle des Jardins zeer wel aanmerkt
in haare Manlius act: 1. sc: 2. Alwaar zy, Kamilla, Torquatus
doet raaden dat hy op de deugd en eerzugt van zyn zoon in
de Liefde niet veel zou betrouwen.

N'en croyez pas, Seigneur, ces tiltres honorables,
Les pieges de l'amour sont presque inevitables;
Il remplit les esprits de vaines fictions,
Il s'erige en auteur des grandes actions,
Et colore si bien ses feux & la foiblesse,
Qu'un Heros croit devoir sa gloire a sa Maitresse:
Le jeune Manlius s'estime genereux
Quand il sert dans les fers un objet mal heureux;
Et ces mesmes appas pour qui son coeur soupire,
Ne l'auroient pas touche sur le trône d'Epire:
Ces sont la de l'Amour les nobles mouvemens,

Qui ne sont inspirez qu'aux illustres Amans;
Et quand on reconnoist son injuste puissance,
Il faut fouler aux pieds le rang & la naissance.

Myn Heer, wil niet te veel op al die eer betrouwen:
Men kan zig naaw'lyks uit de minne-strikken houwen;
Zy weet ons hart geheel met ydelheen te laân
En toont zig als een bron van veel roemwaarde daan;
Zy weet een verw voor al haar zwakheen uit te vinden,
Waar door een Held zyne eer toeschryft aan zyn beminde;
De jonge Manlius agt dit een ed'le moed
Dat een bedroefd' hem in haar' boeyen zugten doet,
En deeze schoont', waar toe hy liefde komt te draagen,
Zou op Epyres troon hem moog'lyk niet behaagen.
Dit zyn die edele beweegingen der min
Die zy niet dan doorlugte minnaars geeft in 't zin.
En als men onder haar gezag en wreede magten
Zig neêr buigt, moet men staat geboorte en roem veragten.

Dog het zou weinig voor de liefde zyn indien zy enkel de
magt had om groote zielen op haar minder te doen verlieven;
neen, zy ontsteekt ook harten, van geringe staat op verheve
voorwerpen: Dus mint Mirtillo zyn Amarillis schoon hy te-
gens Ergasto segt: Pastor: fid: att: 1. sc: 2.

Sò ben Ergasto, e non m'inganna amore,
Ch'a la mia bassa, e povera fortuna
Sperar non lice in alcun tempo mai,
Che nimfa si leggiadra, e si gentile,
E di sangue e di spirto, e di sembiante
Veramenta divina, a me sia sposa:
Ben cognosco il tenor de la mia stella:
Nacqui solo a le fiamme, e'l mio destino
D'arder mi feo, non di gioirne degno.

(De Liefd'en heeft my niet bedrogen) ick beken,
Dat myn geringe staet en armoe niet en lyden
Dat ik mag hoopen nu, of ooyt, te gener tyden,

(Een nymph, zoo schoon, soo ryck, van adelyck geslacht,
Wiens geestig wesen van een yder werdt geacht,
Recht Goddelyk te zyn, vol van bevalligheden)
My tot een lieve bruid te krygen, neen, de reden
Is, dat ik langen tyd, d'inhoudt van myn Planeet
Wel heb gekent en nog maar al te seecker weet:
Het schynt wel dat ik tot de vlamme ben geboren;
Myn nootlot heef my brant, maar geen genot beschoren.

Astrate zegt tegens Agenor, act: 1.sc:1.
J'aime, je le confesse, avec temerite,
J'aime en depit du sort, don l'aveugle puissance
De moy jusqu'a la Reine a mis trop de distance:
J'aime, malgre l'Hymen, de qui les noeuds sacrez,
Pour vous unir demain, sont deja preparez;
J'aime, malgre l'horreur de perdre ce que j'aime;
Et pour dire encor plus, j'aime malgre moy méme.
Mais malgre vostre Hymen, mon destin, & mes soins,
Malgre tous mes efforts, je n'en aime pas moins.

Ik min, ja, ik beken 't, 'k min met vermeetelheid;
Ik minne tegens dank van 't lot, wiens blinde wetten
't Beliefde tusschen ons zo groot verschil te zetten:
Ik min in spyt der trouw, wiens onverbreekb're band
U morgen binden moet door 's Priesters heil'ge hand;
Ik min schoon dat ik schrik te derven 't geen ik minne:
Om meer te zeggen, 'k min in weerwil myner zinnen,
Maar, ondanks uwe trouw, myn noodlot, myn verdriet
En myn vergeefs geweld, 'k min dog te minder niet.

Dog de Liefde laat haare dienaars altyd zoo verlegen niet,
zy geeft haar wel de moed om met Pluimer te zeggen:

Ach! was myn Rozemond, ach! wasze te beweegen!
Zeg, zoete Rozemond, wat staat u in my tegen?
Is 't de ongelykheid in den staat van u en my?
Opregte liefde houd de minnende altyd vry:

Zy kent geen onderscheid van hooge of laage staaten,
De trouwe Enone, die in min was uitgelaaten
Zelfs op een harder, toond met een oprecht gelaat,
Dat zy meer acht 't geliefde, als rykdom, eer, of staat.

Ja indien zy eenige hoop tot wederliefde krygen, durven zy
wel met Polemas uitroepen, voyez le 9 Liv: de la 1. partie
d'Astree.

Pourquoy si vous m'aimez, craignez vous qu'on le sçache?
Est il rien de plus beau qu'une honeste amitie?
Les esprits vertueux l'un a l'autre elle attache,
Et loin des coeurs humains bamut l'inimitie.

Si vostre election est celle qui vous fache,
Et que vous me jugiez trop indigne moitie,
Orgueilleuse beaute, qu'a chacun on le cache,
San que jamais en vous se montre la pitie.

Mais toutes fois Didon d'un Corsaire n'a honte,
Paris jeuene berger, son Oenone surmonte,
Et Diane s'emeut pour son Endimion.
Amour n'a point d'egard a la grandeur Royale,
Au sceptre le plus grand la houlette il egale
Et sans plus luy suffit la pure affection.

Waarom vreest gy uw' min te ontdekken zoo gy mint?
Wat is'er schoonder dan een eerb're min te vinden?
Zy weet twee harten vol van deugd aan een te binden,
En maakt dat nimmer die de tweedragt weer ontbint.

Of is uw' keur alleen zoo scand'lyk voor uwe oogen,
En meent gy dat gy voor myn' liefde te edel zyt:
Wel trotze schoonheid, wel, verberg het voor altyd,
En ban uit uw gemoed voor eewig, 't mededoogen.

Nogtans vond Dido in een vlugteling behaagen,
O Enone heeft haar min aan Paris op gedraagen,

En op Endimion verliefde eertyds Diaan.
De Liefde laat zig door geen vorsten glans verblinden,
Zy weet een Konings aan een Harders staf te binden,
En door een zuiv're min alleen is zy voldaan.

En niet zonder rede want de Liefde stelt het vereenen van
ongelyke persoonen onder de voornaamste uitwerkingen van
haare magt, dus spreekt zy zelve by Gilbert in de voorreden
van Diane en Endimion.

Entre Amans il n'est plus ny grandeur, ny bassesse,
Je scay rendre un berger digne d'une Deesse
Pour montrer le pouvoir de ma Divinite,
Entre les inegaux je mets l'egalite.

Geen hooge of laage staat valt in verliefde zinnen,
Ik doe een harder hier van een Godin beminnen.
Dit is van myne magt ook geen geringe blyk
Dat de ongelykheid zelf door my steets word gelyk.

Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


      Back to top ↑

      References, across this site, to this page:

      No references to this emblem or page found.

      Back to top ↑

      Iconclass

      A blindfolded Cupid holds a palm-branch in one hand and points with the tip of his bow at a collection of coats of arms