← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele tegen de werelt [30]


lu1685030pict

Back to top ↑
De Ziele tegen de werelt.
JA 't is gelijck, soo dwaes ick voor u oogen sy,
Soo dwaes, ô werelt! zijt ghy wederom voor my.
Soo dwaes als ghy my acht, wijl ick de wellust hate,
En alle dingen om het eenigh goedt verlate;
Soo dwaes schat ick u weer, dat ghy het al behoudt,
Voor 't eenig ware goet, en kiest den slijk voor 't gout.
Ja segt ghy, 't uwe is wint, ick tast mijn schat met handen,
O onverstandigh dier verberg u nu voor schanden,
Sijt ghy soo wijs, en laet een schoone diamant,
Schoon ick hem scheldt voor windt, niet varen uyt u handt;
Veel minder sult ghy my; al noemt gy 't rook en winden,
Den Perel roven die ick in mijn hert bevinde.
O onverstandigh dier, het levendigh gemoedt,
Grijpt veelmael vaster als ghy ooyt met handen doet;
Doch 't is vergeefs met u, o blindt vernuft te strijden,
Als dagh en nacht verschilt, so sijn wy oock gescheyden;
Ick ben een vrucht in 't licht, ghy in de duysterheyt,
Elck wast uyt zijnen grondt tot aen den rijpen tijdt,
Dan Oogst elk rijck sijn vrucht met lust in sijne schuren,
Uw schat valt van u wegh, mijn schat sal eeuwigh duren.

Goddelijck Antwoordt.
Matth. 6. vers 21.
Vergadert u geen schatten op der aerden, daerse de motte
en de roest verderft, ende daer de dieven doorgraven
ende stelen
. Maer vergadert u schatten in den hemel, daerse noch motte
noch roest en verderft, ende daer de Dieven niet en doorgra-
ven, noch en stelen. Want waer uwen schat is, daer sal
oock uw herte zijn
.

pb131thumb

1 Joan. 2. vers 15.
En hebt de wereldt niet lief, noch 't gene in de werelt is:
Soo yemant de werelt liefheeft, de liefde des Vaders en is niet
in hem
,

Op het XXX. Sinnebeeldt.
Van den schat des gemoeds, en van de grofheydt
der wereltsche menschen
.

DAer is geen grooter dwaesheyt voor de werelt, als
het leven van een Christen; want sy siet hem alle die
dingen, daer sy haer heyl en hooghste vermaeck in set,
als dreck wegh werpen en versmaden; en dewijle sy grof,
plomp en diers is, soo en wordt sy niet gevaer waerom
dat dese verlatinge geschied; sy noemt hem dwaes en
uytsinnigh, siende dat hy al zijne goederen verkoopt;
maer van den hoogweerdigen schat, dierbaerder dan alle
Koninckrijcken der aerde, die hy in den Acker gevon-
den heeft, en weet sy niets. Sy meent dat hy sich met rook
en windt versadight, want sy kent geen goedt noch rijk-
dom, als dat sy met haer dierlijcke handen tast; wat men
haer van het tasten of voelen des gemoeds seght, dat kan
sy niet verstaen, menende dat het inbeeldinge en bedrie-
gelijcke dromeryen zijn, nochtans behoorden sy soo
plomp niet te zijn, dat sy niet sou konnen verstaen, dat
het edelste en subtielste minder kan bedrogen worden
als het grove en plompe. Nu is immers het gemoedt des
menschen de fonteyn en welbron des levens, meerder als
de uyterlijck leden des groven lichaems, dat zijn bewe-
ginghe van haer uytvloeyende krachten ontfanght, en
meerder als de uyterlijcke sinnen, die van haer als uyt ha-
ren wortel ontstaen; meent ghy nu dat dese edele grond
niet kan onderscheyden, of sy wesentlijcke waerheyt, of
dat sy een vliegende damp heeft, daer ghy in uw grof-
heyt wel weet te onderscheyden, of ghy een peerl, ofte
een strohalm in uw uyterlijcke handt hebt. ô Verblin-
de mensch, hoe zijt ghy soo gantsch in het dierelijcke le-
ven overgegeven! och hoe dwaes en uytsinningh zijt

ghy voor ons, dat ghy dat tijdelijcke en verganckelijcke
voor het eeuwige en onverderffelijcke verkiest. ô aen
welck een ontrouwen vriendt verbindt ghy u, aen dese
bedriegelijcke wereldt, die haer beminnaers in de uure
des doodts niet de allerminste vertroostinge toebrenght,
haer verlaet, en laetse arm, naeckt en ellendigh hene
varen. Gy siet dit immers dagelijks voor oogen, waerom
zijt ghy dan noch soo dol? och hoe gaern wouden wy u
tot onse gespelen hebben! in het eeuwigh groenende en
vruchtdragende Paradijs, daer Godt onsen Vader ons so
vriendelijck verwacht, en ons als sijne lieve kinderen der
genade, in zijn vaderlijcke armen omvangen wil, daer
wy eeuwigh in volle vrede en vreughde voor zijn alder-
heylighste aengesicht sullen spelen.
Och wordt toch wijs, en houdt 't voor geen waen, de
dingen die verre schijnen komen eyndeling naby. Waekt
op, en bemerckt met aendacht, of ghy in dese wereldt
t'huys hoort.
Indien ghy de vruchten eens vremden landts eet, soo
gelooft ghy wel dat 'er soodanigh een landt is daer die
vruchten gewasschen zijn; waerom sou dan de Ziele,
eetende de soete vruchten des Paradijs, noch twijffelen
of'er oock een Paradijs soude zijn?
ô Neen! en waert ghy wijs gy soudt die gene geloven,
die liever sterven, eer dat sy u voor liegen souden, ghy
gelooft toch doorgaens de gemeene werelt wel, laet u het
herte niet langer verstocken en verblinden van hem, die
u gaern eeuwigh in sijn geselschap had.

Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


    Back to top ↑

    References, across this site, to this page:

    No references to this emblem or page found.

    Back to top ↑

    Iconclass


      Back to top ↑

      Comments

      commentary