De Ziele betracht de nabyheyt Godts [18]
De Ziele betracht de nabyheyt Godts.
Ick meenden oock de Godtheyt woonde verre,
In eenen troon, hoogh boven maen en sterre,
En heften menighmael mijn oogh,
Met diep versuchten naer om hoogh;
Maer toen ghy u beliefden t'openbaren,
Toen sagh ick niets van boven nedervaren;
Maer in den grondt van mijn gemoet,
Daer wiert het lieflijck ende soet.
Daer quamt ghy uyt der diepten uytwaerts dringen.
En, als een bron, mijn dorstigh hart bespringen,
Soo dat ick u, ô Godt! bevondt,
Te zijn den grondt van mijnen grondt.
Dies ben ick bly dat ghy mijn hoogh beminden,
My nader zijt dan al mijn naeste vrinden.
Was nu alle ongelijckheyt voort,
En 't herte reyn gelijck het hoort,
Geen hooghte, noch geen diepte sou ons scheyden,
Ick smolt in Godt, mijn lief; wy wierden beyde
Een geest, een hemels vlees en bloedt,
De wesentheyt van Godts gemoedt,
Dat moet geschien. Och help getrouwe Heere,
Dat wy ons gantsch in uwen wille keeren.
In eenen troon, hoogh boven maen en sterre,
En heften menighmael mijn oogh,
Met diep versuchten naer om hoogh;
Maer toen ghy u beliefden t'openbaren,
Toen sagh ick niets van boven nedervaren;
Maer in den grondt van mijn gemoet,
Daer wiert het lieflijck ende soet.
Daer quamt ghy uyt der diepten uytwaerts dringen.
En, als een bron, mijn dorstigh hart bespringen,
Soo dat ick u, ô Godt! bevondt,
Te zijn den grondt van mijnen grondt.
Dies ben ick bly dat ghy mijn hoogh beminden,
My nader zijt dan al mijn naeste vrinden.
Was nu alle ongelijckheyt voort,
En 't herte reyn gelijck het hoort,
Geen hooghte, noch geen diepte sou ons scheyden,
Ick smolt in Godt, mijn lief; wy wierden beyde
Een geest, een hemels vlees en bloedt,
De wesentheyt van Godts gemoedt,
Dat moet geschien. Och help getrouwe Heere,
Dat wy ons gantsch in uwen wille keeren.
Goddelijck Antwoordt.
Jerem. 23. vers 24.
SOude sich yemandt in verborgene plaetsen konnen ver-
bergen, dat ick hem niet en soude sien, spreeckt de
Heere? en vervulle ick niet den Hemel ende de Aerde
spreeckt de Heere.
SOude sich yemandt in verborgene plaetsen konnen ver-
bergen, dat ick hem niet en soude sien, spreeckt de
Heere? en vervulle ick niet den Hemel ende de Aerde
spreeckt de Heere.
1 Cor. 3. vers 16.
En weet ghy niet dat ghy Godts Tempel zijt, ende de
Geest Godts in u lieden woont?
En weet ghy niet dat ghy Godts Tempel zijt, ende de
Geest Godts in u lieden woont?
Act. 17. vers 28.
Hoewel hy niet verre en is van een yegelijck van ons. Want
in hem leven wy, ende bewegen ons, en zijn wy.
Hoewel hy niet verre en is van een yegelijck van ons. Want
in hem leven wy, ende bewegen ons, en zijn wy.
Op het XVIII. Sinnebeeldt.
Van de over al tegenwoordigheyt, en nabyheyt Godts.
Van de over al tegenwoordigheyt, en nabyheyt Godts.
Moses spreeckt: De Heere onse Godt is een eenigen
Godt: Ende aen een andere plaets staet: Van
hem, door hem, en in hem, sijn alle dingen. Item: Ben
ick niet die alle dingen vervul? Item: Door sijn Woordt
zijn alle dingen gemaeckt, wat gemaeckt is. Daerom moet
men seggen, dat hy aller dingen oorspronk is; hy is die
eeuwige onmetelijke Eenheyt, als tot een exempel: so
ick dencke, wat soude in de plaets deser werelt blijven,
wanneer de vier elementen met het gestarrente en de na-
tuur wegh quame ende ophield, alsoo dat'er geen natuur
of creatuur meer waer? Antwoort: Daer bleef die sel-
ve eeuwige Eenheyt, daer uyt natuur en creatuur haren
oorspronck ontfangen. Alsoo oock wanneer ick dencke:
wat is veel hondert duysent mijlen boven het gestarren-
te, ofte wat is in die plaetse daer geen schepsel is? het is
die eeuwighe, onveranderbare Eenheydt, welcke is dat
eenige goedt, dat niets achter hem ofte voor hem heeft,
dat hem yets geeft, ofte neemt, ofte daer van dese een-
heydt ontstonde, aldaer en is geen grondt, tijdt, noch
plaetse, en het is den eenigen Godt, ofte dat eenige goed,
datmen niet uytspreken kan.
Godt: Ende aen een andere plaets staet: Van
hem, door hem, en in hem, sijn alle dingen. Item: Ben
ick niet die alle dingen vervul? Item: Door sijn Woordt
zijn alle dingen gemaeckt, wat gemaeckt is. Daerom moet
men seggen, dat hy aller dingen oorspronk is; hy is die
eeuwige onmetelijke Eenheyt, als tot een exempel: so
ick dencke, wat soude in de plaets deser werelt blijven,
wanneer de vier elementen met het gestarrente en de na-
tuur wegh quame ende ophield, alsoo dat'er geen natuur
of creatuur meer waer? Antwoort: Daer bleef die sel-
ve eeuwige Eenheyt, daer uyt natuur en creatuur haren
oorspronck ontfangen. Alsoo oock wanneer ick dencke:
wat is veel hondert duysent mijlen boven het gestarren-
te, ofte wat is in die plaetse daer geen schepsel is? het is
die eeuwighe, onveranderbare Eenheydt, welcke is dat
eenige goedt, dat niets achter hem ofte voor hem heeft,
dat hem yets geeft, ofte neemt, ofte daer van dese een-
heydt ontstonde, aldaer en is geen grondt, tijdt, noch
plaetse, en het is den eenigen Godt, ofte dat eenige goed,
datmen niet uytspreken kan.
Alsoo verstaen wy dat'er in de eeuwighe diepte geen
plaesjen zijn kan, al was 't soo kleyn als een mostert-
zaetjen, daer Godt niet wesentlijck in en tegenwoordig
sou zijn, soo is hy dan oock in mijne Ziel, och ja! en
daer over ben ick hoogh verheught, dat mijn Godt en
mijn Vader my soo na en in my is. Ach mijn Godt, mijn
grondt, hoe menighmael heb ick in mijne onverstan-
digheyt, met uytgestreckten halse na den gestarrenden
hemel gesien, en ghy waert soo na by! ô Jesus, mijn
schoonste lief, nu hoef ick u niet veel duysent mijlen
van hier te soecken, want waer uwen Vader is daer zijt
ghy oock. Ende dewijl ghy uyt alle de krachten uwes
eeuwigen onmetelijcken Vaders, aen alle oorden, in de
eyndeloose diepte der eeuwigheyt, van eeuwigheydt in
eeuwigheyt gebooren wordt, soo wort ghy oock in den
omtreck mijner Zielen gebooren, soo deselve sich nu
maer ledigh maeckt van de grovigheden, die sy door de
valsche wille, lust en begeerte had ingesogen, en also de
deure open doet, dan gaet ghy ô aenkloppende Jesus
in, en doorvloeyt de gantsche Ziele met het eeuwigh
licht des levens, dat ghy self zijt. ô Mijn schoonste lief,
het lust my noch langer van u tegenwoordigheyt te spre-
ken, want ghy segt selver: Ick en mijn Vader sullen wonin-
ge maken by de gene die my liefheeft. Joan. 14. v. 23. waer
nu ghy, en uwen eeuwigen Vader, ô schoonste lief! te-
genwoordigh zijt, daer gaet oock den Heyligen Geest
van u beyden uyt, gelijk'er oock gesproken wort: Weet
ghy niet dat ghy tempelen des Heyligen Geestes zijt, die in
u woont, soo is dan de gantsche goddelijcke kracht na
sijne eeuwige geboorte in den grondt mijner Zielen, als
een levende fonteyn, indien ick u ô soetste Jesu recht
lief hebbe, en alle dingen verlatende, u getrouwelijck
na volge.
plaesjen zijn kan, al was 't soo kleyn als een mostert-
zaetjen, daer Godt niet wesentlijck in en tegenwoordig
sou zijn, soo is hy dan oock in mijne Ziel, och ja! en
daer over ben ick hoogh verheught, dat mijn Godt en
mijn Vader my soo na en in my is. Ach mijn Godt, mijn
grondt, hoe menighmael heb ick in mijne onverstan-
digheyt, met uytgestreckten halse na den gestarrenden
hemel gesien, en ghy waert soo na by! ô Jesus, mijn
schoonste lief, nu hoef ick u niet veel duysent mijlen
van hier te soecken, want waer uwen Vader is daer zijt
ghy oock. Ende dewijl ghy uyt alle de krachten uwes
eeuwigen onmetelijcken Vaders, aen alle oorden, in de
eyndeloose diepte der eeuwigheyt, van eeuwigheydt in
eeuwigheyt gebooren wordt, soo wort ghy oock in den
omtreck mijner Zielen gebooren, soo deselve sich nu
maer ledigh maeckt van de grovigheden, die sy door de
valsche wille, lust en begeerte had ingesogen, en also de
deure open doet, dan gaet ghy ô aenkloppende Jesus
in, en doorvloeyt de gantsche Ziele met het eeuwigh
licht des levens, dat ghy self zijt. ô Mijn schoonste lief,
het lust my noch langer van u tegenwoordigheyt te spre-
ken, want ghy segt selver: Ick en mijn Vader sullen wonin-
ge maken by de gene die my liefheeft. Joan. 14. v. 23. waer
nu ghy, en uwen eeuwigen Vader, ô schoonste lief! te-
genwoordigh zijt, daer gaet oock den Heyligen Geest
van u beyden uyt, gelijk'er oock gesproken wort: Weet
ghy niet dat ghy tempelen des Heyligen Geestes zijt, die in
u woont, soo is dan de gantsche goddelijcke kracht na
sijne eeuwige geboorte in den grondt mijner Zielen, als
een levende fonteyn, indien ick u ô soetste Jesu recht
lief hebbe, en alle dingen verlatende, u getrouwelijck
na volge.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (the fountain is positioned in the middle of the pictura - more central; a full moon instead of a waxing crescent moon): De Ziele betracht de nabyheid Gods [18] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]
- Anima mea desideravit te in nocte [1] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629)) [Compare]