De Ziel met boose gedachten aengevochten, beroept haer op 't reyn geweten [9]
De Ziel met boose gedachten aengevochten, beroept
haer op 't reyn geweten.
haer op 't reyn geweten.
O Vorst van 't eeuwigh duyster rijck;
Al werpt ghy my met dreck en slijck,
En slijm der grove lasteringen,
En hondert andre vuyle dingen,
Dat maeckt voor Godt my niet onreyn,
So lang de levende fonteyn,
Ontspringende uyt een reyn geweten,
Die dreck, van buyten aen gesmeten,
Gedurigh met sijn stralen spoelt,
So langh mijn Ziel hier over voelt
In haren grondt een smertend lijden,
So sien wy haer getrouwlijck strijden
Voor haren Godt en voor sijn eer;
Want liefden sy haer Godt niet meer,
Dan sou sy met het vuyl vereenen;
En 't lijden was terstont verdweenen:
Dat is het merck, daer ick aen ken,
Dat ick der sonden vyandt ben;
Dies meught ghy 't na uw duncken maken,
Uw vuylheyt kan 't gemoedt niet raken.
Gelooft zy Godt in eeuwigheyt,
Die my voor uwen list bevreyt.
Al werpt ghy my met dreck en slijck,
En slijm der grove lasteringen,
En hondert andre vuyle dingen,
Dat maeckt voor Godt my niet onreyn,
So lang de levende fonteyn,
Ontspringende uyt een reyn geweten,
Die dreck, van buyten aen gesmeten,
Gedurigh met sijn stralen spoelt,
So langh mijn Ziel hier over voelt
In haren grondt een smertend lijden,
So sien wy haer getrouwlijck strijden
Voor haren Godt en voor sijn eer;
Want liefden sy haer Godt niet meer,
Dan sou sy met het vuyl vereenen;
En 't lijden was terstont verdweenen:
Dat is het merck, daer ick aen ken,
Dat ick der sonden vyandt ben;
Dies meught ghy 't na uw duncken maken,
Uw vuylheyt kan 't gemoedt niet raken.
Gelooft zy Godt in eeuwigheyt,
Die my voor uwen list bevreyt.
Goddelijck Antwoordt.
Jac. 1. vers 2.
Acht het voor groote vreughde, mijne broeders, wanneer
ghy in veelerley versoeckinge valt.
Acht het voor groote vreughde, mijne broeders, wanneer
ghy in veelerley versoeckinge valt.
Op het IX. Sinnebeeldt.
Van onreyne Gedachten.
Van onreyne Gedachten.
En verschrickt noch en bedroeft u niet, ô godtlieven-
de mensch, al hebt ghy onreyne invallende gedach-
ten en lasteringen, als ghy uwen wille daer niet in en
geeft, en dat het u seer leet is, soo weest te vreden en
maeckt'er geen geweten van. Denck dat gy met uw ver-
losser Jesus Christus bespogen wort, en lijdt het gewil-
ligh om sijnent wille. Weet dat hy aen u niet en sal laten
geschieden, of het sal u tot groote saligheyt gedyen, is 't
dat ghy u daer verduldigh in draeght. Gelijck als het fijn
Gout, hoe dat meermalen door het vuur gaet, hoe dat het
reynder en edelder wordt: soo oock den edelen mensch
in zijn lijden, versoeckinge ende aenvechtinge: want
hoe die selve aenvechtingen onreynder, booser ende on-
uytsprekelijcker zijn, hoe de mensche hier door al meer
gereynigt en geloutert wort; want wat tegen den vryen
Wille des menschen is, daer kan geen doodt-sonden in
geschieden: maer het is den mensche, bereydende tot
een hooger verdienen en genieten in het eeuwige leven
Paulus seyt: niemant en wort gekroont, dan die ridder-
lijck strijdt, en daer in volhart tot den eynde toe. Want ick
seg u, wat tegen uwen vryen Wil is, het sy soo boos en-
de onreyn als het wil, hovaerdigheyd, gierigheyt, on-
kuysheyd, ofte yets anders, dat en is u niet bevleckende
maer veel meer reynigende, louterende en bereydende
tot onsen Heere, en tot bysondere genade. Daerom hebt
goede moed, zijt vrolijck, en niet treurigh noch swaer-
moedigh, of u somtijts boose onreyne gedachten in val-
len, sy zijn soo boos alse willen, en stoot u daer niet aen;
want soo sy tegen uwen wille invallen, soo laetse oock
wederom uytvallen.
de mensch, al hebt ghy onreyne invallende gedach-
ten en lasteringen, als ghy uwen wille daer niet in en
geeft, en dat het u seer leet is, soo weest te vreden en
maeckt'er geen geweten van. Denck dat gy met uw ver-
losser Jesus Christus bespogen wort, en lijdt het gewil-
ligh om sijnent wille. Weet dat hy aen u niet en sal laten
geschieden, of het sal u tot groote saligheyt gedyen, is 't
dat ghy u daer verduldigh in draeght. Gelijck als het fijn
Gout, hoe dat meermalen door het vuur gaet, hoe dat het
reynder en edelder wordt: soo oock den edelen mensch
in zijn lijden, versoeckinge ende aenvechtinge: want
hoe die selve aenvechtingen onreynder, booser ende on-
uytsprekelijcker zijn, hoe de mensche hier door al meer
gereynigt en geloutert wort; want wat tegen den vryen
Wille des menschen is, daer kan geen doodt-sonden in
geschieden: maer het is den mensche, bereydende tot
een hooger verdienen en genieten in het eeuwige leven
Paulus seyt: niemant en wort gekroont, dan die ridder-
lijck strijdt, en daer in volhart tot den eynde toe. Want ick
seg u, wat tegen uwen vryen Wil is, het sy soo boos en-
de onreyn als het wil, hovaerdigheyd, gierigheyt, on-
kuysheyd, ofte yets anders, dat en is u niet bevleckende
maer veel meer reynigende, louterende en bereydende
tot onsen Heere, en tot bysondere genade. Daerom hebt
goede moed, zijt vrolijck, en niet treurigh noch swaer-
moedigh, of u somtijts boose onreyne gedachten in val-
len, sy zijn soo boos alse willen, en stoot u daer niet aen;
want soo sy tegen uwen wille invallen, soo laetse oock
wederom uytvallen.
Ende of u dit aldermeest toevalt in uw gebedt, ende
in uwen toekeer tot Godt; laet dat recht zijn in de na-
me Godts, en lijdt dese aenvechtinge en onreyne vuylig-
heydt, ootmoedig en gelaten, door den wille Godts.
Weet dit, de mensche mag hem hier in soo ootmoedigh
dragen om de wille Godts, dat hy daer door tot sulcken
genade komt, dat het hem geheel vremt was indien hy
door desen wegh niet was gegaen. Maer den mensch en
sal hem in desen tegenwerp en lijden niet behelpen, noch
met woorden, noch met wercken: maer alleen bloot
met Godt, en hy sal dit dragen met een goedertieren
herte, en sich selven hierom niet pijnigen van binnen
noch van buyten. Wanneer 't dan den hemelschen Va-
der tijdt dunckt, soo kan hy u sonder alle twijfel daer wel
van verlossen, en u voor dese pijnelijcke aenvechtinge
met hem selven duysentvoudigh verheugen. Daerom
draegt u goedertieren, en doet de waerheyt eenvoudig
genoegh, ende wat op u valt, zijt daer in u selven onbe-
holpen: want wie hem selven te veel helpen wil, die
wort van Godt noch van de waerheyt niet geholpen. Die
gene die Godt lief hebben, seght Paulus, gedyen alle din-
gen ten goede.
in uwen toekeer tot Godt; laet dat recht zijn in de na-
me Godts, en lijdt dese aenvechtinge en onreyne vuylig-
heydt, ootmoedig en gelaten, door den wille Godts.
Weet dit, de mensche mag hem hier in soo ootmoedigh
dragen om de wille Godts, dat hy daer door tot sulcken
genade komt, dat het hem geheel vremt was indien hy
door desen wegh niet was gegaen. Maer den mensch en
sal hem in desen tegenwerp en lijden niet behelpen, noch
met woorden, noch met wercken: maer alleen bloot
met Godt, en hy sal dit dragen met een goedertieren
herte, en sich selven hierom niet pijnigen van binnen
noch van buyten. Wanneer 't dan den hemelschen Va-
der tijdt dunckt, soo kan hy u sonder alle twijfel daer wel
van verlossen, en u voor dese pijnelijcke aenvechtinge
met hem selven duysentvoudigh verheugen. Daerom
draegt u goedertieren, en doet de waerheyt eenvoudig
genoegh, ende wat op u valt, zijt daer in u selven onbe-
holpen: want wie hem selven te veel helpen wil, die
wort van Godt noch van de waerheyt niet geholpen. Die
gene die Godt lief hebben, seght Paulus, gedyen alle din-
gen ten goede.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (different composition - Jesus has his hand on the soul's shoulder and together they face Satan): De Ziel met booze gedachten aangevochten, beroept haar op 't rein geweeten [9] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]
- Conscientia testis [52] (in: Otto Vaenius, Amoris divini emblemata (1615)) [Compare]
- Quis dabit capiti meo aquam [8] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629)) [Compare]