De Ziele houd haer naesten voor het onrustigh swerven, en hoe sy tot ware ruste sou mogen komen [23]
De Ziele houd haer naesten voor het onrustigh swerven,
en hoe sy tot ware ruste sou mogen komen.
en hoe sy tot ware ruste sou mogen komen.
Hoe topt de Ziel, en soeckt met vlijt te rusten,
Nu hier, nu daer, in veelderleye lusten,
In geldt, in goedt, in weelden en in pracht,
In eer, in roem, in heerschappy en macht,
In lust des vleesch, in drincken en in eeten,
In list, in kunst, in wijsheydt en in weten;
Maer al vergeefs, sy vindt haer ruste niet,
Gelijck men 't klaer aen kleyne en grooten siet.
Soo swerft een steen, van sijne plaets geheven,
En door een handt met kracht om hoogh gedreven,
Hy vindt geen rust eer dat hy leyt op d'aert,
Sijn eygen grondt, dies valt hy nederwaert.
ô Arme Ziel, soo ver van huys en erven,
Siet hier een beeldt van uw ellendigh swerven,
Vielt ghy met kracht op Godt, u eerste grondt,
Het was gedaen, ghy vand uw rust terstondt;
Doet ghy dat niet, soo moet uw eeuwigh leven,
ô Arme Ziel, in eeuwige onrust sweven;
Dat is een vrucht te bitter en te wrangh,
Bedenckt u recht, het eeuwigh duurt soo langh.
Nu hier, nu daer, in veelderleye lusten,
In geldt, in goedt, in weelden en in pracht,
In eer, in roem, in heerschappy en macht,
In lust des vleesch, in drincken en in eeten,
In list, in kunst, in wijsheydt en in weten;
Maer al vergeefs, sy vindt haer ruste niet,
Gelijck men 't klaer aen kleyne en grooten siet.
Soo swerft een steen, van sijne plaets geheven,
En door een handt met kracht om hoogh gedreven,
Hy vindt geen rust eer dat hy leyt op d'aert,
Sijn eygen grondt, dies valt hy nederwaert.
ô Arme Ziel, soo ver van huys en erven,
Siet hier een beeldt van uw ellendigh swerven,
Vielt ghy met kracht op Godt, u eerste grondt,
Het was gedaen, ghy vand uw rust terstondt;
Doet ghy dat niet, soo moet uw eeuwigh leven,
ô Arme Ziel, in eeuwige onrust sweven;
Dat is een vrucht te bitter en te wrangh,
Bedenckt u recht, het eeuwigh duurt soo langh.
Goddelijck Antwoordt.
Vers 2.
Sy sullen rusten op hare slaepsteden, een yelijck die [in]
sijn oprechtigheyt gewandelt heeft.
Sy sullen rusten op hare slaepsteden, een yelijck die [in]
sijn oprechtigheyt gewandelt heeft.
Op het XXIII. Sinnebeeldt.
Van de eenige rustplaetse der Ziele, welcke die is.
Van de eenige rustplaetse der Ziele, welcke die is.
Geen dingh en heeft ruste voor dat het is daer het
t'huys hoort, dat is in synen eersten oorspronck.
Werpt een steen om hoog, hy sal weder ter aerde vallen,
hy sal niet rusten voor dat hy weder op de aerde leyt,
want de aerde is syn substantie en zyn oorspronck. Ons
lichaem, dewyl het oock een aertsche substantie is, en
sal mede niet rusten voor dat het weder in de aerde is:
Maer onse edele Ziel, die een Geest is, en na het beeldt
en de gelyckenisse Godts, van Godt geschapen, en een
eeuwigh wesen in Godt gehadt heeft, die is altydt onge-
rust en ongetroost eer dat sy in Godt rust, en met Godt
vereenight is.
t'huys hoort, dat is in synen eersten oorspronck.
Werpt een steen om hoog, hy sal weder ter aerde vallen,
hy sal niet rusten voor dat hy weder op de aerde leyt,
want de aerde is syn substantie en zyn oorspronck. Ons
lichaem, dewyl het oock een aertsche substantie is, en
sal mede niet rusten voor dat het weder in de aerde is:
Maer onse edele Ziel, die een Geest is, en na het beeldt
en de gelyckenisse Godts, van Godt geschapen, en een
eeuwigh wesen in Godt gehadt heeft, die is altydt onge-
rust en ongetroost eer dat sy in Godt rust, en met Godt
vereenight is.
Dat vuyle aertsche vleesch mag haer wat bedriegen,
verleyden, en met hem ter aerde neder trecken, en een
tydt langh met tydelijcke vermakelijckheden, en vlee-
schelijcke wellusten onderhouden; maer als sy weder
tot haer selven keert, en in haren grondt siet, dan sucht
sy weder als een ballingh die uyt sijn landt verstooten
is, en als een kindt dat sijn Vader verloren heeft: Want
de Ziele is van Godt soo edel, subtijl, geestelijck en god-
delijck geschapen, dat haer geen dingh en kan versadi-
gen, en in vrede doen rusten, dan Godt selve; want als
sy in God niet rust, soo is sy altydt onversaedt en onge-
rust. Soo roept nu Godt soo vriendelijck, de edele Zie-
le, die 't (als een duyve) alles overvlogen, en nergens
ruste gevonden heeft, tot sich, seggende: Komt tot my
alle die belast en beladen zijt, ick sal u verquicken.
verleyden, en met hem ter aerde neder trecken, en een
tydt langh met tydelijcke vermakelijckheden, en vlee-
schelijcke wellusten onderhouden; maer als sy weder
tot haer selven keert, en in haren grondt siet, dan sucht
sy weder als een ballingh die uyt sijn landt verstooten
is, en als een kindt dat sijn Vader verloren heeft: Want
de Ziele is van Godt soo edel, subtijl, geestelijck en god-
delijck geschapen, dat haer geen dingh en kan versadi-
gen, en in vrede doen rusten, dan Godt selve; want als
sy in God niet rust, soo is sy altydt onversaedt en onge-
rust. Soo roept nu Godt soo vriendelijck, de edele Zie-
le, die 't (als een duyve) alles overvlogen, en nergens
ruste gevonden heeft, tot sich, seggende: Komt tot my
alle die belast en beladen zijt, ick sal u verquicken.
Komt tot Godt, in alle dingen hebt ghy ruste gesocht,
ende niet gevonden. Komt tot Godt, in hem sult ghy
salige ruste vinden, want hy is uw Godt, uw oorspronk
hy is de eeuwige ruste der salige geesten. Ghy hebt een
eeuwigh ongeschapen wesen in hem, en een geschapen
wesen van hem; daerom alle creaturen die met u in der
tijdt van Godt geschapen zijn, die wijsen u van haer, seg-
gende: Wy zijn met u geschapen creaturen eens Godts
en Scheppers, wy en hebben geen ruste in ons selven,
hoe soud ghy dan ruste in ons vinden? daerom gaet tot
uwen oorspronk, daer uwen geest af gekomen is, en in
hem sult ghy eeuwige en salige ruste vinden.
ende niet gevonden. Komt tot Godt, in hem sult ghy
salige ruste vinden, want hy is uw Godt, uw oorspronk
hy is de eeuwige ruste der salige geesten. Ghy hebt een
eeuwigh ongeschapen wesen in hem, en een geschapen
wesen van hem; daerom alle creaturen die met u in der
tijdt van Godt geschapen zijn, die wijsen u van haer, seg-
gende: Wy zijn met u geschapen creaturen eens Godts
en Scheppers, wy en hebben geen ruste in ons selven,
hoe soud ghy dan ruste in ons vinden? daerom gaet tot
uwen oorspronk, daer uwen geest af gekomen is, en in
hem sult ghy eeuwige en salige ruste vinden.
Och! had ick toch de vleug'len eener Duyve,
Op dat ick mocht van d'aerde henen stuyve,
Ick vloogh soo ver tot dat ick ruste vand,
In mijnen Godt, mijn rechte Vaderlandt.
Vliegh voort ô Ziel, vliegh voort, ghy hebtse beyde:
Verstandt om 't goede on 't quade t'onderscheyde;
Aendachtigheyt, om 't onderscheyden goedt,
Met kracht en ernst te grijpen in 't gemoedt;
Vliegh over 't vleesch en zijn verkeerde lusten,
Soo sult ghy sacht in Godt uw Vader rusten.
Op dat ick mocht van d'aerde henen stuyve,
Ick vloogh soo ver tot dat ick ruste vand,
In mijnen Godt, mijn rechte Vaderlandt.
Vliegh voort ô Ziel, vliegh voort, ghy hebtse beyde:
Verstandt om 't goede on 't quade t'onderscheyde;
Aendachtigheyt, om 't onderscheyden goedt,
Met kracht en ernst te grijpen in 't gemoedt;
Vliegh over 't vleesch en zijn verkeerde lusten,
Soo sult ghy sacht in Godt uw Vader rusten.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (the tower has gone; evident that the soul casts the stone): De Ziele houd haer naasten voor, het onrustig zwerven en hoe zy tot waare ruste zouw mogen komen [23] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]