De Ziel betracht den Schepper uyt de Schepselen [3]
De Ziel betracht den Schepper uyt de Schepselen.
Ick sach de schoonheyt, en de soetheyt aller dingen,
En sprack: wat sijt gy schoon! Toen hoorden mijn gemoet:
Dat zijn wy oock; maer hy van wien wy 't al ontfingen,
Is duysentmael so schoon, en duysentmael so soet;
En dat zijt gy, mijn Lief, soud ik u niet begeren!
Is hier een Lely-bladt, op aerd, so blanck en fijn!
Wat moet, ô eeuwig Goet, ô aller dingen Heere,
Wat moet de witheyt van uw suyverheyt dan zijn!
Is 't Purper ook so schoon der Rosen, die hier bloeyen,
Bedaut met Peerlen, als de Morgen-son haer groet?
Hoe moet het Purper van uw Majesteyt dan gloeyen!
Ruyckt hier een Violet so lieflijk en so soet;
Als 't Weste windtjen door de Hoven sacht gaet weyden,
So ick het menigmael by koelen morgen vont,
Wat moet sich dan een reuk door 't Paradijs verspreiden,
So lieflijk vloeyende uyt uw vrindelijken mondt!
Is hier de Son, gelijk een Bruydegom geresen,
So schoon, en blinckende op het hoogste van den dag?
Wat moet uw aengesicht dan klaer en helder wesen!
O God! mijn schoonste Lief, dat ik uw eenmael sag!
En sprack: wat sijt gy schoon! Toen hoorden mijn gemoet:
Dat zijn wy oock; maer hy van wien wy 't al ontfingen,
Is duysentmael so schoon, en duysentmael so soet;
En dat zijt gy, mijn Lief, soud ik u niet begeren!
Is hier een Lely-bladt, op aerd, so blanck en fijn!
Wat moet, ô eeuwig Goet, ô aller dingen Heere,
Wat moet de witheyt van uw suyverheyt dan zijn!
Is 't Purper ook so schoon der Rosen, die hier bloeyen,
Bedaut met Peerlen, als de Morgen-son haer groet?
Hoe moet het Purper van uw Majesteyt dan gloeyen!
Ruyckt hier een Violet so lieflijk en so soet;
Als 't Weste windtjen door de Hoven sacht gaet weyden,
So ick het menigmael by koelen morgen vont,
Wat moet sich dan een reuk door 't Paradijs verspreiden,
So lieflijk vloeyende uyt uw vrindelijken mondt!
Is hier de Son, gelijk een Bruydegom geresen,
So schoon, en blinckende op het hoogste van den dag?
Wat moet uw aengesicht dan klaer en helder wesen!
O God! mijn schoonste Lief, dat ik uw eenmael sag!
Op het III. Sinnebeeldt.
Van de inwendige en uytwendige dingen.
Van de inwendige en uytwendige dingen.
Dat uytwendige is een openbaringe van dat inwendi-
ge. Wanneer ik spreek, so zijn die uyterlyke woor-
den een openbaring van het inwendige woordt dat sich
in mijn herte op doet. Dese sichtbare werelt is niet an-
ders als een uytgeboorte van de inwendige werelt; al wat
wy hier sien dat is ook inwendig in 't onsichtbare. Gelijk
als wy hier vinden licht en duysternis, so is inwendig
oock een eeuwig licht en een eeuwige duysternis; doch
niet veranderlijk gelijk als dagh en nacht; maer die duy-
sternis is eeuwig in het licht verborgen, gelijk oock dese
uyterlijke duysternis, buyten de plaets der Aerde, altijdt
in het licht der Sonne verslonden ofte verborgen is, en
blijft doch wesentlijk duysternis gelijk wy dat aen de
nacht sien, die niet anders is als een schaduw van de gro-
ve Aertkloot, die de stralen der Sonne ophoudt, en de-
wijl dan het licht daer niet heen reycken kan, so wort de
verborgen duysternis aen ons openbaer. Die eeuwige
duysternis (verstaet de inwendige) is den toorn Gods, en
de Hel daer inne de Duyvelen wonen, mitsgaders de
verdoemde Zielen. En dat eeuwig schijnende licht is
het Hemelrijk, een woning der H. Engelen en Zielen.
In de plaets deser werelt is overal Hemel en Hel tegen-
woordig; maer na den inwendigen grond.
ge. Wanneer ik spreek, so zijn die uyterlyke woor-
den een openbaring van het inwendige woordt dat sich
in mijn herte op doet. Dese sichtbare werelt is niet an-
ders als een uytgeboorte van de inwendige werelt; al wat
wy hier sien dat is ook inwendig in 't onsichtbare. Gelijk
als wy hier vinden licht en duysternis, so is inwendig
oock een eeuwig licht en een eeuwige duysternis; doch
niet veranderlijk gelijk als dagh en nacht; maer die duy-
sternis is eeuwig in het licht verborgen, gelijk oock dese
uyterlijke duysternis, buyten de plaets der Aerde, altijdt
in het licht der Sonne verslonden ofte verborgen is, en
blijft doch wesentlijk duysternis gelijk wy dat aen de
nacht sien, die niet anders is als een schaduw van de gro-
ve Aertkloot, die de stralen der Sonne ophoudt, en de-
wijl dan het licht daer niet heen reycken kan, so wort de
verborgen duysternis aen ons openbaer. Die eeuwige
duysternis (verstaet de inwendige) is den toorn Gods, en
de Hel daer inne de Duyvelen wonen, mitsgaders de
verdoemde Zielen. En dat eeuwig schijnende licht is
het Hemelrijk, een woning der H. Engelen en Zielen.
In de plaets deser werelt is overal Hemel en Hel tegen-
woordig; maer na den inwendigen grond.
In Godts kinderen is inwendig dat Goddelijke werken
openbaer, en in den Goddelosen dat werken der pijne-
lijke duysternis.
openbaer, en in den Goddelosen dat werken der pijne-
lijke duysternis.
Den plaets des eeuwigen Paradijs is in dese werelt in
den inwendigen gront verborgen, en in den inwendigen
mensch, so Godts kracht in hem werckt, openbaer.
Van dese werelt sullen maer die vier Elementen met het
Gesterrente en de aertsche Creaturen vergaen, als dit
uyterlijke grove leven aller dingen: Die inwendige
kracht aller Wesen blijft eeuwig.
den inwendigen gront verborgen, en in den inwendigen
mensch, so Godts kracht in hem werckt, openbaer.
Van dese werelt sullen maer die vier Elementen met het
Gesterrente en de aertsche Creaturen vergaen, als dit
uyterlijke grove leven aller dingen: Die inwendige
kracht aller Wesen blijft eeuwig.
Nu gelijk wy hier uyterlijk vuur hebben, so isser ook
een inwendig Geestelijk vuur, het welck is de natuur
des eeuwigen Vaders; want de ziele is selve een Magies
vuur en het licht dat uyt haer schijnt is haren geest.
een inwendig Geestelijk vuur, het welck is de natuur
des eeuwigen Vaders; want de ziele is selve een Magies
vuur en het licht dat uyt haer schijnt is haren geest.
En gelijk wy hier water sien, so is'er ook een Geeste-
lijk water wesentlijk, het welck is dat water des eeuwi-
gen levens, daer ons Christus op noodt, op dat ons zie-
len vuur daer mede gelaeft sou worden.
lijk water wesentlijk, het welck is dat water des eeuwi-
gen levens, daer ons Christus op noodt, op dat ons zie-
len vuur daer mede gelaeft sou worden.
En gelijk als hier lucht is, so is'er oock een inwendige
lucht, welke is den H. Geest.
lucht, welke is den H. Geest.
En gelijk als wy hier Aerde hebben, so is'er oock een
inwendige Heylige Aerde, welke is de Goddelijke we-
sentheyt die de eeuwige wijtte vervult, die (al is sy
schoon een Geest,) dicker en begrijpelijker is als de
klare Godtheyt. Uyt dese H. Aerde wasschen allerley
Bomen, Kruyden en Bloemen, niet dat men 't by sulke
dingen vergelijkt, maer wesentlijk gelijk hier is dese we-
relt, maer niet so grof en begrijpelijk, en doch gefor-
meert en met schone verruwen; het is alles Kracht. Op
Hemelse, Geestelijke aert, is het grijpelijk en smakelijk.
inwendige Heylige Aerde, welke is de Goddelijke we-
sentheyt die de eeuwige wijtte vervult, die (al is sy
schoon een Geest,) dicker en begrijpelijker is als de
klare Godtheyt. Uyt dese H. Aerde wasschen allerley
Bomen, Kruyden en Bloemen, niet dat men 't by sulke
dingen vergelijkt, maer wesentlijk gelijk hier is dese we-
relt, maer niet so grof en begrijpelijk, en doch gefor-
meert en met schone verruwen; het is alles Kracht. Op
Hemelse, Geestelijke aert, is het grijpelijk en smakelijk.
Indien nu hier sulck een grooten schoonheyt en soe-
tigheyt kan gevonden worden, in de dingen daer goet
en quaet onder elkander vermengt zijn, als een uytge-
boorte of openbaringe van het Rijke des Lichts en het
Rijke der Duysternisse, wat sal het dan zijn ter plaetse
daer het goede alleen maer openbaer is? De moeder en
oorspronck van alle schoonheyt en soetigheyt, tot de
welke ons Godt roept. Hy wil niet dat wy op het uyter-
lijke blijven rusten; maer dat wy daer door vorder ge-
wesen worden, om de eeuwige schoonheyt en soetheyt
te erlangen.
tigheyt kan gevonden worden, in de dingen daer goet
en quaet onder elkander vermengt zijn, als een uytge-
boorte of openbaringe van het Rijke des Lichts en het
Rijke der Duysternisse, wat sal het dan zijn ter plaetse
daer het goede alleen maer openbaer is? De moeder en
oorspronck van alle schoonheyt en soetigheyt, tot de
welke ons Godt roept. Hy wil niet dat wy op het uyter-
lijke blijven rusten; maer dat wy daer door vorder ge-
wesen worden, om de eeuwige schoonheyt en soetheyt
te erlangen.
Translations
Literature
- Poem and image reffer to the romantic idea of the landscape: man finds a reason to reflect more or less subjectively on himself and the divine. Knipping en Meertens, Van De Dene tot Luiken, pp. 108-109
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (the gateway is more prominently present; the clothes are all jumbled up by the wind; facial expression is more serious): De Ziel betracht den Schepper uit de Schepselen [3] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]
- ?Utinam saperent [14] (in: Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629)) [Compare]