← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele door Goddelijke genade verquickt [28]


lu1685028pict

Back to top ↑
De Ziele door Goddelijke genade verquickt.
SOo wort een Rosenhof met morgen-dau bespoelt,
Van 't Weste wintjen sacht en vriend'lijk aengeblasen?
Gelijck des Heeren geest mijn aengesicht verkoelt,
Nu ick in wederwil van al des vyands rasen.
Gegroent in 't Paradijs, door eene scharpe doodt,
Mijns Heeren bloemtjen ben, besprenght met sijnen bloede,
Dat hy uyt lout're liefde op mijne blaed'ren goot
Dat is een levens dau die 't geest'lijck lijf kan voeden.
Sijn kracht is mijne tuyn, sijn vriend'lijk aengesicht,
Mijn schoone sonneschijn; ô werelt toeft niet langer,
Gaet door den doodt uws selfs in 't ongeschapen licht,
In 't sterven wort uw gront van 't rechte leven swanger,
En baert het nieuwe kint, dat door Gods geest geteelt,
Sijn oorspronk schoon gelijckt, en met een volle weelde,
In eeuwigheyt voor Godt sijns vaders oogen speelt,
Een saligheyt, van my, noch niemant uyt te beelden,
ô Werelts wijsheyt dwaes vernuft, wat sijt ghy blindt,
En meent dat niemant, schoon hy breeckt door hel en sonden,
Het schoone Paradijs in desen leven vindt,
Neen van het oude dier en wordt het nooyt gevonden,
Maer 't nieu geboren kint, uyt Water en uyt Geest,
Wort van den Bruydegom geleyt in groote vreuchden:
En schouwt somwijl dat landt, daer 't voor geen uytgangh vreest,
Maer eeuwig wonnen sal, bekleedt met schone deugden.

Goddelijck Antwoordt.
Apoc. 2. vers 7.
DIe overwint, ick sal hem geven te eeten van den boom des
levens, die in het midden van het paradijs Gods is
.

pb123thumb

Cant. 1. vers 2.
Hy kusse my met de kussen sijnes monts, want uwe uytne-
mende liefde is beter dan wijn
.

Cant. 2. vers 16.
Mijn Liefste is mijn, ende ick ben zijn, die weydet on-
der de Lelien
.

Op het XXVIII. Sinnebeeldt.
Van danck en lof der Ziele, aen haer Verlosser.
NU sy u, ô groten Godt, in uwe kracht en soetig-
heyt, lof, danck, sterckte, prijs en eere, dat ghy
my van den drijver der angst verlost hebt: ô ghy schoon-
ste lief, mijn herte vattet u, waer zijt ghy soo lange ge-
weest? my dacht, ick ware in der Hellen in Gods toorn.
ô Aldervriendelijckste lief, blijft togh by my, weest togh
mijne vreughde en verquickinge, geleydt my doch op
rechte wegen: in uwe liefde overgeve ick my: Ach! ick
ben voor u doncker, maeck my togh licht, ô edel lief,
geeft my togh uw soete peerl, leghtse togh in my.
ô Groten Godt in Christo Jesu, nu prijse en loove ick
u in uwe waerheyt, groote macht en heerlijckheyt, dat
ghy my hebt mijne sonden vergeven, en hebt my met
uwe kracht vervult: ick juyge u in mijn leven, en loove
u in uwe vastigheyt, welcke niemant opsluyten kan als
uwen geest, in uwe bermhertigheyt: mijne gebeenten
verheugen sich in uwe kracht, en mijn herte speelt in u-
we liefde. Danck sy u eeuwiglijck, dat ghy my uyt der
hellen verlost, en den doot in my tot een leven gemaekt
hebt: tegenwoordigh bevinde ick uwe beloofde waer-
heyt, ô soetste lief! laet my toch niet weder van u wijc-
ken: vereert my togh uw peerlen-krans, en blijft
in my:
weest togh mijn eygendom, dat ick my eeuwig in u ver-
heuge.

Psal. 23.
De Heere is mijn herder, my en sal niets ont-
breken. Hy doet my neder leggen in grasige weyden; hy voert my
sachtkens aen seer stille wateren.
Hy verquickt mijne Ziele, hy leyd my in het spoor der ge-
rechtigheyt, em sijns naems wille.
Al gingh ick oock in een dal der schaduwe des doodts, ick
en soude geen quaet vresen, want ghy zijt met my.
Ghy richt de tafel toe voor mijn aengesichte, tegen over
mijne tegen-partyders; Ghy maeckt mijn hooft vet met olye,
mijn beker is overvloeyende.
Imeers sullen my het goede ende de weldadigheyt volgen
alle de dagen mijns levens, ende ick sal in het huys des Hee-
ren blijven in lenghte van dagen.
Psal. 103.
Loof den Heere mijn Ziele: en al wat bin-
nen in my is sijnen Heyligen name.
Looft den Heere mijn Ziele, ende en vergetet gene van
zijne weldaden.
Die alle uwe ongerechtigheyt vergeeft, die alle uwe krank-
heden geneest.
Die u leven verlost van het verderf: die u kroont met goe-
dertierenheyt ende barmhertigheyt.

Een kusjen van u soete mondt,
O Godt mijn lief mijn overschoone,
Nam ick voor al de Koninghs Kroone,
En Scepters van het aertsche rondt;
Een blickjen in mijn Zielen grondt,
Is veelmael meer dan alle weelden,
Die sich de wereldt kan verbeelden,
Of die ooyt mensch op aerde vondt.

Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


    Back to top ↑

    References, across this site, to this page:


    Back to top ↑

    Iconclass


      Back to top ↑

      Comments

      commentary