← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele gelaten en stil in 't vuur der louteringe [26]


lu1685026pict

Back to top ↑
De Ziele gelaten en stil in 't vuur der louteringe.
Neen soetste Jesus, bron der liefde en vrind'lijckheydt,
Ghy hebt geen lust daer aen, dat d'arme Ziele lydt,
Uyt u en gaet geen vuur; de vlammen deser smerte
Ontspringen uyt den grondt van 't ongesuyvert herte,
Mijn ongelijkheyt en gebreken der natuur,
Sijn self het brandthout van dit scharp verterend vuur,
En eer en wil ick niet verlost sijn noch ontbonden,
Voor dat dit levend vuur sijn voetsel heeft verslonden;
Het dure lang of kort, wy troosten ons de pijn,
Want anders mocht ik nooyt met Godt vereenigt sijn;
Laet branden soo het wil, ja laet de vlammen wassche:
Tot d'eygen wille gantsch verslonden sy tot assche,
Dan lest het vuur van selfs gelijk een leven sterft,
Dat uyt en afgeteert sijn quekend voetsel derft.
ô Eygen wil, die my so lange hebt gescheyden
Van Godt, het hooghste goet, hoe wil ik my verblyden
In uwen ondergangh, want siet na uwen doodt,
Ben ick in Godt, mijn lief, verlost uyt alle noot.
Ach! soetste Jesus, ach! versterckt my met uw krachten,
So lang dit lijden duert, op dat ick niet versmachte.

Goddelijck Antwoordt.
Jac. 1. vers 12.
SAlig is de man die versoeckinge verdraegt: want als hy
beproeft sal geweest sijn, so sal hy de kroone des levens
ontfangen, welke de Heere belooft heeft den genen die hem
liefhebben
.

pb113thumb

Prov. 17. vers 3.
De smeltkroes is voor het silver, ende den oven voor het
goudt: maer de Heere proeft de herten
.

Psalm 19. vers 13.
Wie soude de afdwalinge verstaen? reynight my van de
verborgene
[afdwalinge.]

Op het XXVI. Sinnebeeldt.
Van de louteringe der Ziele door lijden.
Als de mensch eens gereynight is, soo is'er noch een
nader reynigingh, ende dan noch een nader.
Dat sterven en verworden gaet op, gelijck als dat toe-
nemen opgaet.
Niemant en sal meynen, dat de gene die des eeuwi-
gen levens versekert is, daerom niet te lijden en hebbe.
Wanneer die uytverkorene in der hellen komen, lij-
den sy die geern van liefde, hoewel het haer groote
smerte is, gelijck als yemant die sich in 't lijden geeft voor
een ander, die hy hertelijck lief heeft, niet en begeert
van 't lijden ontslagen te zijn, hoewel het hem groot lij-
den is, op dat die andere zijns lijdens vry zy.
Hoe grooter doodt, helle en verdoemenisse, hoe
grooter leven, hemel en saligheyt. Hoe grooter doodt,
helle en angst, hoe grooter en hooger geboorte, hemel
en leven daer na volght.
Christus spreekt: Wie niet en verlaet, &c. Matth. 19. vers 29.
Wat de mensche verlaten sal dat moet hy eerst
hebben. Alsoo heeft de mensche nu eerst Vader, Moe-
der, vrienden, rijckdom, wereltlijcke eere, konst, &c.
en dese verlatinge is een beelt van het gene dat namaels
oock verlaten wordt: want watmen daer uyt ontfangt,
namentlijck die vrucht, die uyt de verrottinge ofte ver-
wordingh van d'aertsche dingen gewasschen is, daer aen
moet men dan oock wederom verrotten, en die selve
goederen oock verlaten: en uyt sulck een verlatingh
komt dan noch al een hooger ontfangen, en een hooger
vrucht, daer aen men dan al wederom verworden
moet, ende uyt dat verrotten dan oock hondertfout
weder voortkomt. Alsoo streckt sich dat sterven en ver-

rotten geduurigh hooger en hooger, desgelijcken oock
de vrucht en het leven dat uyt sulck sterven en verwor-
den komt.
Paulus spreeckt: Ick ellendig mensche! wie sal my ver-
lossen uyt het lichaem deses doodts? Rom. 7. vers 24. daer
sal men mercken, dat Paulus geen lichaem des doods en
hadde aen die dingen daer wy 't aen hebben, want daer
aen was hy gestorven, en het was niet noodigh dat hy
daer meer aen sturf: het gingh hem niet meer aen, ende
hy had daer langer niet mede te doen, maer was uyt veel
sterven geheel in een hooger leven gekomen, daer aen
hy al weder sterven most, en een lichaem des doodts
dragen. En hoe hooger hy in dat leven quam, hoe hoo-
ger hy oock in dat sterven quam.
Indien het goudt gevoelen had en konde spreken, ô!
hoe soude het van sulck een groot lijden seggen eer 't tot
suyverheyt gekomen was.
De mensche is verborgen, met veel dingen beseten,
daer hy niet van en weet, dat hy eerst bevind wanneer-
se hem ontrocken werden. Oock gevoelt de mensch
somwijlen noch des afganghs in hem, ende en weet niet
wat het is, het welck somtijdts soo swaer valt dat 'et de
Heere matigen moet.
Dat wy in soo grooten lijden komen, is daerom niet
dat Godt lust aen ons lijden heeft, maer hy ontneemt
ons die dingen daer wy op rusten, en dat is ons sulck
een lijden.

[blanco]

Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels



    Back to top ↑

    Iconclass


      Back to top ↑

      Comments

      commentary