De Ziele gestadig tegen den stroom der sonden oproeyende [13]
De Ziele gestadig tegen den stroom der sonden oproeyende.
AL ben ick moede en mat geroeit,
Op desen stroom der sondelijcke lusten,
Die stadigh na beneden vloeyt,
Noch denck ick niet te beyden, noch te rusten;
Want deed ick dat een kleynen tijt,
Ick sagh mijn werck verydelt en verlooren,
Wy bleven altoos even wijt,
En quamen nooyt ter plaetsen daer wy hooren.
ô Wijse Stierman geeft my kracht,
En houdt het roer des levens in uw handen,
Terwijl wy roeyen dagh en nacht,
Door windt en stroom, soo lange tot wy landen,
Aen 't hoeckjen daer wy moeten zijn;
't Volbrachte werck laet soet en veylig rusten,
Te vroege rust baert rouw en pijn,
En veel verdriet, dat laet ons nimmer lusten.
Roey aen mijn geest, roey aen met moet,
Gestadigh werck komt noch wel eens ten ende;
Na 't bitter proeft men best het zoet,
De vreught is schoonst naer droefheyt en ellende.
Roey aen mijn Geest, roey aen met kracht,
Tot ghy de reys hier hebt volbracht.
Op desen stroom der sondelijcke lusten,
Die stadigh na beneden vloeyt,
Noch denck ick niet te beyden, noch te rusten;
Want deed ick dat een kleynen tijt,
Ick sagh mijn werck verydelt en verlooren,
Wy bleven altoos even wijt,
En quamen nooyt ter plaetsen daer wy hooren.
ô Wijse Stierman geeft my kracht,
En houdt het roer des levens in uw handen,
Terwijl wy roeyen dagh en nacht,
Door windt en stroom, soo lange tot wy landen,
Aen 't hoeckjen daer wy moeten zijn;
't Volbrachte werck laet soet en veylig rusten,
Te vroege rust baert rouw en pijn,
En veel verdriet, dat laet ons nimmer lusten.
Roey aen mijn geest, roey aen met moet,
Gestadigh werck komt noch wel eens ten ende;
Na 't bitter proeft men best het zoet,
De vreught is schoonst naer droefheyt en ellende.
Roey aen mijn Geest, roey aen met kracht,
Tot ghy de reys hier hebt volbracht.
Op het XIII. Sinnebeeldt.
Van den afvloeyenden stroom der Sonden, en hoe de
Ziele daer tegen op moet roeyen.
[blanco]
Van den afvloeyenden stroom der Sonden, en hoe de
Ziele daer tegen op moet roeyen.
De werelt is een vloeyende stroom, die met al hare
wellusten, begeerlijckheden, voorspoeden en tegen-
spoeden, alles wat op haer vaert, gedurigh nederwaerts
drijft. Op desen stroom bevind sich de Ziele in den ou-
den schuyt van 't verdorven vleesch en bloedt, daer is
haer de wacht bevolen, om sonder ophouden tegen dese
sterck drijvende revier op te roeyen, indien sy eens be-
geert te komen aen het hoeckjen van ware rust en vrede.
Maer och! wat kost het haer al sweets en schricken!
wat waeyt'er menigen storm over haer! wat doet sich
menighmael een duystere lucht op swanger van blixem
en donder! wat stoot sy dickmaels op een verborgen
klip! wat vallender niet al regen vlagen op haer, en hoe
wordt sy somwijlen soo nat van de overslaende baren,
doch dit alles getroost sy sich, door de vaste hoop op een
seer goedt en heylsaem eynde. En somtijds komt'er ook
wel een bysonder schoone en vriendelijcke sonneschijn,
waer door sy verquickt wort, en grijpt een nieuwe moet;
ondertusschen houdt de Heere het roer in zijne handen,
en behoedt haer voor ondergangh: want buyten de be-
stieringe Godts, was toch al haer moeyten en arbeydt
verloren; maer soo lange als sy neerstigh roeyt met de
riemen van goddelijcke begeerten, bidden en smeecken,
en hare krachten getrouwelijck aenleght, soo wijckt de
goddelijcke bestieringe niet van haer, tot dat hyse ge-
bracht heeft in behouden haven, daer een eeuwige ruste
voor haer is bereydt.
wellusten, begeerlijckheden, voorspoeden en tegen-
spoeden, alles wat op haer vaert, gedurigh nederwaerts
drijft. Op desen stroom bevind sich de Ziele in den ou-
den schuyt van 't verdorven vleesch en bloedt, daer is
haer de wacht bevolen, om sonder ophouden tegen dese
sterck drijvende revier op te roeyen, indien sy eens be-
geert te komen aen het hoeckjen van ware rust en vrede.
Maer och! wat kost het haer al sweets en schricken!
wat waeyt'er menigen storm over haer! wat doet sich
menighmael een duystere lucht op swanger van blixem
en donder! wat stoot sy dickmaels op een verborgen
klip! wat vallender niet al regen vlagen op haer, en hoe
wordt sy somwijlen soo nat van de overslaende baren,
doch dit alles getroost sy sich, door de vaste hoop op een
seer goedt en heylsaem eynde. En somtijds komt'er ook
wel een bysonder schoone en vriendelijcke sonneschijn,
waer door sy verquickt wort, en grijpt een nieuwe moet;
ondertusschen houdt de Heere het roer in zijne handen,
en behoedt haer voor ondergangh: want buyten de be-
stieringe Godts, was toch al haer moeyten en arbeydt
verloren; maer soo lange als sy neerstigh roeyt met de
riemen van goddelijcke begeerten, bidden en smeecken,
en hare krachten getrouwelijck aenleght, soo wijckt de
goddelijcke bestieringe niet van haer, tot dat hyse ge-
bracht heeft in behouden haven, daer een eeuwige ruste
voor haer is bereydt.
Maer wie nu op desen stroom des werelts te onlustigh
en te traegh is om te roeyen, die wordt gedurigh sonder
stilstaen neder gedreven, en terwijl hy sich vergaept aen
het swemmen der visschen, aen het vliegen der vogelen
aen de lustige en vermakelijcke oevers, boomen, bloe-
men, bergen en gebouwen, sonder bekommert te zijn
waer hy noch belanden sal, soo komt hy aen het eynde,
en doet een vervaerlijken val in den afgrond der Hellen.
en te traegh is om te roeyen, die wordt gedurigh sonder
stilstaen neder gedreven, en terwijl hy sich vergaept aen
het swemmen der visschen, aen het vliegen der vogelen
aen de lustige en vermakelijcke oevers, boomen, bloe-
men, bergen en gebouwen, sonder bekommert te zijn
waer hy noch belanden sal, soo komt hy aen het eynde,
en doet een vervaerlijken val in den afgrond der Hellen.
Och! dat wy alle wijs waren, en ons begaven na dat
eynde daer ons de goede God toe geschapen heeft. Och!
hoe veel beter is 't hier te arbeyden, en namaels eeuwigh
te rusten, als hier den tijdt te verwaerloosen, en namaels
te zijn afgescheyden van Godt, van alle goedt.
eynde daer ons de goede God toe geschapen heeft. Och!
hoe veel beter is 't hier te arbeyden, en namaels eeuwigh
te rusten, als hier den tijdt te verwaerloosen, en namaels
te zijn afgescheyden van Godt, van alle goedt.
De meeste en grootste noodt van allen die de ver-
doemden hebben sullen, is dese, namelijck, dat sy van
God gescheiden zijn: want wie dat voelen sal van God
gescheyden te zijn, die sal helsche pijn voelen. Godt is
wesentlijck alle goedt, en daer is geen goedt dan Godt,
en die van sulcks berooft is, en heeft niets. Daerom
spreecktmen: hy is arm die ter Hellen vaert.
doemden hebben sullen, is dese, namelijck, dat sy van
God gescheiden zijn: want wie dat voelen sal van God
gescheyden te zijn, die sal helsche pijn voelen. Godt is
wesentlijck alle goedt, en daer is geen goedt dan Godt,
en die van sulcks berooft is, en heeft niets. Daerom
spreecktmen: hy is arm die ter Hellen vaert.
Den Spotter seght: Ick hoorde wel veel van de Helle,
maer ick sagh nooyt ymand die'er geweest was, ick weet
ook geen wegh in de gantsche werelt die daer hene gaet.
ô! ick sagh wel ymand die daer geweest is, en op den
wegh wandelt ghy den gantschen dagh. Dat een blindt
geboren tot u seyde: ick hoorde wel veel van de nacht,
maer ick heb hem nooyt gesien, soudt ghy daerom wel
twijfelen offer oock een nacht was? ja al was het gantsche
landt vol sulcke blinde, en ghy waert alleen maer siende,
soo soudt ghy daer noch niet aen twijfelen. Ghy zijt
blindt aen de eeuwigheyt. De Hel is over al tegenwoor-
digh, soo u in 't sterven het licht der Sonne ontgaet, en
ghy het licht Godts niet in u hebt schijnende, soo staet
ghy midden in de eeuwige duysternis.
maer ick sagh nooyt ymand die'er geweest was, ick weet
ook geen wegh in de gantsche werelt die daer hene gaet.
ô! ick sagh wel ymand die daer geweest is, en op den
wegh wandelt ghy den gantschen dagh. Dat een blindt
geboren tot u seyde: ick hoorde wel veel van de nacht,
maer ick heb hem nooyt gesien, soudt ghy daerom wel
twijfelen offer oock een nacht was? ja al was het gantsche
landt vol sulcke blinde, en ghy waert alleen maer siende,
soo soudt ghy daer noch niet aen twijfelen. Ghy zijt
blindt aen de eeuwigheyt. De Hel is over al tegenwoor-
digh, soo u in 't sterven het licht der Sonne ontgaet, en
ghy het licht Godts niet in u hebt schijnende, soo staet
ghy midden in de eeuwige duysternis.
[blanco]
Translations
Literature
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (Jesus points to the sky; more water and waves are visible; the soul does not look at Jesus): De Ziele gestadig tegen den stroom der sonden oproeijende [13] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]
- Cupid rowing: Via nulla est invia amore [47] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608)) [Compare]
- Cupid and two lovers in a boat: Quam bene navigant, quos amor dirigit? [122] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608)) [Compare]
- Divine love watching the soul row: Invia amanti nulla est via [48] (in: Otto Vaenius, Amoris divini emblemata (1615)) [Compare]
- People rowing against the tide: Geen rust-gewin, voor lust en minn', Als enkel, in ons Grond-begin [13] (in: Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)) [Compare]
- Similarity in pictura of: De liefde treft ons al slapende [15] (in: Willem den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- De liefde treft ons al slapende [15] (in: Willem den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703))
- Via nulla est invia amore [47] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608))
- Quam bene navigant, quos amor dirigit? [122] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608))
- Invia amanti nulla est via [48] (in: Otto Vaenius, Amoris divini emblemata (1615))