← Content: PreviousContent: Next →

Aan d'overkant, is 't zalig land [10]


hu1689010pict

Back to top ↑
Aan d'overkant, is 't zalig land.

Mich. 2.10.
Maakt u op en gaat henen; want dit land en zal de ruste niet
zijn: om dat het verontreinigd is
,

Dat de ziele des menschen, door 't verlaten en 't verliezen, van
alle aardsche en zondelijke beelden en liefde, tot het
vinden en genieten, van den onzienelijken
Schepper, komt
.

Stem: Courante Labare . Of: O volheid van ontfermenis!
HOe dwaalt een ziel! hoe dwaal ik meê!
En meen in 't Land der zinnen God te vinden;
Daar zich Dien Hogen en Beminden,
Niet eer vertoond, voor dat men door de Zee
Van waar Geloof en reine Min,
Verzaking van verkeerde aart en zin,
En aller schepselen, is heen gevaren,
Aan d'ander zy
Der woeste Baren,
Voor en tegen Ty.

In 't Overzeesche stille Land,
Daar d'Eigewil gesonken is ten gronde,
Daar gantsch geen liefde word gevonden,
Dan die uit God, en weêr tot God ontbrand,
En daar 't geloof de ziele voed,
In hebben, derven, voor-en- tegenspoed;
Daar 't al eenmoedig word van God ontfangen,
In diep geduld,
En al 't verlangen
Word met God vervuld.


Daar een zeer diepe rust in 't hert,
(Naar alle Beelden zijn daar uit geweken)
Een helle klaarheid door doet breken,
Waar in dan God wel haast gevonden werd,
Gantsch vol van vriend'lijkheid en licht;
Zo dat de ziel, in zulk een heil-gezicht,
Volmaakter kennis krijgt van haaren Vader:
Die Zonne-schijn
Leerd haar veel nader,
God een Geest te zijn.

Dus moet gy, ziel! niet blijven staan,
En slechs alleen tot aan den oever komen.
O! schrik niet voor de woeste Stromen,
Ga rustig scheep, en Hy zal met u gaan,
Die eertijds op het water gong,
En stroom, en golf, en wind, en alles dwong.
Neem Hem meê scheep, en gy bezeild de Haven,
Door nood en dood
(Het eind van 't slaven)
Heen, in Abrams schoot.

Ach! liefste Jesus! kom en help
Uw zwakke leedjens, die U nochtans minnen.
Ay! laat ons door uw kracht verwinnen;
Dat ons geen Golf, hoe groot, en overstelp:
Maar wy in 't hemelsch Vaderland,
Voor ewig landen, en een zoeten band,
Van zuiv're liefd', ons voelen aan U binden.
Mijn Bruidegom!
Mijn Hoog-beminden!
Kom! ô Jesus, kom!

Hoe uit het sterven een leven komt.
EEn zaad dat droog op de zolder bewaard word, en zal
geen Blom of ander Zaad voortbrengen, 't en zy dat
het door versterving in d'aarde, zijn eerste uitwendige we-
zen verlieze; door welk verliezen de onzienelijke verbor-
ge kracht des zaads zich vertoond, en levendig geworden
zijnde, onder den zegen van zonneschijn en regen, opwast
uit de aarde na den hemel, en so schonen vrucht te voor-
schijn brengt, als de wijze en goede Schepper daar uit ge-
ordonneert heeft te zullen verschijnen, en onze ogen zo
menigmaal gezien hebben.

Even zo is het met den mensch, zo lang hy op zijn zel-
ven blijft, in zijn eigen natuurlijke en aardsche wil, zo kan
in hem die schone, geestelijke en goddelijke vrucht van
het lieffelijke nieuwe schepsel niet te voorschijn komen,
noch uitspruiten, alhoewel de verborge kracht Gods, tot
zulx al in het gemoed des menschen opgesloten legt.

Maar, komt dat mostaart-zaadje eens van zijn eigenwil
af te staan, en kan het door Gods genade resolveren, om in
den vrugtbaren akker van verlooghening zijns zelfs te val-
len, zo komt daar haast een ander wezen te voorschijn;
namelijk, een lieffelijk, groenend, goddelijk spruitje, be-
lovende volkome vrucht van de heerlijke Wedergeboor-
te; en dagelijx bedoud wordende van de gunstrijke he-
mel, en beschenen van de nooit ondergaande zonne des
Heeren der heerlijkheid, zo wast het gedurig op, en
word groter en sterker, maar 't neemt ook met eenen, hoe
langer hoe meer af, in opzicht van zijn eerste uitwendige
grove wezen, 't welk eindeling geheel versterft en ver-
gaat, tot dat er niets meer van te vinden en zy, en dus
groeit het op tot de volkomen wasdom en rijpheid, bren-

gende zeer schone, aangename, en overvloedige vruch-
ten te voorschijn: vruchten van een sterk geloof en ver-
trouwen: vruchten van een ongeveinsde en brandende
liefde, en van een zeer levendige en vrolijke hope, waar
door het wel honderd en duizendfout beloond word, voor
't verliezen en afgaan van zijn zelven.

En daarom behoorde de mensch met al zijn kennis en
krachten, zo veel mogelijk was, van zich zelven uit te
gaan, en na God en zijn heilige wille, zo als Hy ons die
genadelijk in zijn woord geopenbaart heeft, toe te neigen
en heen te gaan, en niet te ontzien zijn eerste quade we-
zen, al was het op een zeer smertelijke en pijnelijke wij-
ze, te verlaten, om dat toch anders van ons geen goede
vrucht in ewigheid kan te voorschijn komen.

O ewige Konink! die gezegt hebt:
Joh. 12.24, 25.
Voorwaar, voorwaar, indien het tarwe-graan in de aarde niet en valt ende sterft, zo blijft het zelve alleen: maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. Die zijn leven lief heeft zal het zelve verliezen: en die zijn leven baat in deze waereld, zal het zelve bewaren tot het ewige leven,
Kom ons te hulp; want
daar is ons menschen niet eigender, als ons zelven aan al-
les te leven, aan goed en aan quaad, aan meê en aan te-
gen, aan geestelijke en aan naturelijke dingen.

Help ons, Heere! en verlos ons van ons zelven geheel
en al. Want als Gy ons door uwe genade, al verlost hebt
van dat grove en boze leven in de zonden en ongerechtig-
heid, en overgebracht hebt, na een zekere mate, tot het
leven in het goede, zo zou onze schalke en altijd-zich-zel-
ven-zoekende natuur, op een heimelijke wijze, zich wel
weder hier in willen openbaren, door zo veel bedekte
wegen en listige strikken.

En derhalven, ô Herder onzer zielen! zo behoed en be-
waar ons voor ons zelven, op dat wy U doch in alles op-
rechtelijk en eenvoudig mogen leven, en Gy alzo, in een
ewig afsterven onzes zelfs, ons eenig en ewig leven word.

Dan zullen wy eerst weten wat het te zeggen is:
Joh. 8.36.
Indien dan de Zone u zal vry gemaakt hebben, zo zult gy waarlijk vry zijn,
En wederom:
2 Cor. 5.15.
Dat Gy voor alle gestorven zijt, op dat de genen die leven, niet meer haar zelven en zouden leven, maar Dien die voor haar gestorven en opgewekt is,
Allerliefste Heere Jesus! mochten wy door uwe goed-
heid tot die stand eens komen! zy is zo beminnelijk, en zo
lieffelijk, en 't is zulken levendigen schets van 't hemel-
sche leven, daar men niet anders zal konnen, als geheel en
al voor uwen Vader, en voor U leven: En volgens die
weinige ondervindinge, die wy daar van hebben, zo kon-
nen wy wel begrijpen, dat in U en uwen Vader onder-
worpen te zijn, al des menschen heil en zaligheid gelegen
is; om dat dan alle quaad, dat is, al des menschen eigen
en vleeschelijke wil rust, die nooit anders als quaad kan
zijn, en 't eenige quaad is, en dat op dat rusten en stil zijn,
uw goddelijk werk, vol zegenrijke stromen van allerhan-
de zaligheden en heil, in en op sodanigen ziele moeten
nederdalen; nadien het uwe lust is wel te doen, en U zel-
ven, met alle die des ontfankelijk zijn, gemeen te maken.
In welke gemeenzaamheid (ô Fonteine des levens!) het
ware leven des menschen is.

Wy hopen dan op uwe goedheid, dat ook ons dit wa-
re leven, noch eenmaal genadelijk zal worden geschon-
ken, en wy met alle Heiligen (onder haar een geringst
lidje maar zijnde van dat grote en heerlijke lichaam) U
worden toegevoegt, om ewig uwen hogen en heiligen lof
te zingen, met alle hemelsche heirscharen, voor alle uwe
weldaden aan ons bewezen, en inzonderheid voor de te-
genwoordige weldaad, die dan op zulk een levendigen
wijze zal genoten worden, en daar uit niet anders als
verheerlijken en loven zal konnen ontspringen: O Heere!
laat ons toch dit zalig einde, door uwe grote barmhertig-
heid bereiken. Amen.


Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature

  1. About the meaning of the pictura: Van der Meulen, P.N. van Eyk en een prentje van Jan Luiken
  2. About the meaning of the pictura: Vinken, Aan de overkant
  3. P. van de Meulen 1959. P.N. van Eyck rewrites a poem of Pieter Huygen after almost 300 years. Van Eyck, Herwaarts, p. 62
  4. The waving people still hesitate to go the other side, according to Huygen. For Van Eyck the whole image appeals to his vision, in which the waving people are filled with a need of eternal peace. That peace can be found in the Elysium, not definitely situated on 'the other side'.Van der Meulen, P.N. van Eyk en een prentje van Jan Luiken, pp. 575-576
  5. Vinken 1960, 321-322. In Roemer Visscher's emblem 'Revelasti parvulis' (You have revealed it to the little ones) the people in doubt are missing and on the other side a little church has been added. In the poem he reassures us that everyones soul can enter the Harbour, if we use the Church as a beacon.Visscher, Sinnepoppen, bk/embl. 1/15
  6. Vinken thinks the people in the pictura are poitining at the ship to draw our attention to it. At the same time the people are representing us, the readers, so we can identify easier with the moral. This is purely stilistic not literairy, like Van de Meulen 1959 suggests. Huygen just did not understand the essence of the image of Luyken and created a new dimension to a traditional idea. The people in front, in fact decoration, became people in doubt.Vinken, Aan de overkant, pp. 324-325

Back to top ↑

Sources and parallels



Back to top ↑

Iconclass

A ship is sailing across a bay; a man is pointing at the ship while looking at a woman and a man who watch its departure

Back to top ↑

Comments

commentary