Die enkel uit onkunde dwaald, Word van God weêr te rug gehaald [5]
Die enkel uit onkunde dwaald,
Word van God weêr terug gehaald.
Esai. 41.17, 18.
De ellendige en nooddruftige zoeken water, maar daar en is
geen, hare tonge versmacht van dorst: Ik de Heere zal ze verho-
ren, Ik de God Israëls en zal ze niet verlaten. Ik zal rivieren op
de hoge plaatsen openen, en fonteinen in 't midden der valleijen,
Ik zal de woestijne tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot
watertochten.
De ellendige en nooddruftige zoeken water, maar daar en is
geen, hare tonge versmacht van dorst: Ik de Heere zal ze verho-
ren, Ik de God Israëls en zal ze niet verlaten. Ik zal rivieren op
de hoge plaatsen openen, en fonteinen in 't midden der valleijen,
Ik zal de woestijne tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot
watertochten.
Hoe de goede God den onnozel dwalende Mensch op den weg
des Levens leid; en hoe wy ook God en niet de Schepselen
moeten lieven en zoeken, om ware ruste te vinden.
Stem: O Kersnacht!
MYn oog zag eens een onbedochte,
Die Water tot verquikking zochte,
En reisde daarom ver van huis
De Waereld door, berg op berg neder,
Dog keerde zonder vinden weder,
Vermoeid, aamächtig, na zijn Kluis.
En ziet! Gods liefrijk mededogen
Ontsluit des moeden Zoekers ogen,
Die zien, ja zien zeer diep verheugd,
In 't midden van zijn Kluis opwellen
Een zoete Bron, een Water-quelle;
De Moede drinkt met grote vreugd.
Verquikt in 't diepste zijner zielen,
Looft God, en d'ootmoet doet hem knielen,
De handen na den Hemel heen,
Maar meest zijn hert en ingewanden,
Die gantsch ontfonkt in liefde branden,
Met nat-betraande ogen-leên.
O mensch! waar moogt gy hene dwalen
Om laaft'nis voor uw ziel te halen!
De alverquikb're Vloed is nu
By lang zo ver niet eens te zoeken,
Weer slechs uw blindend' ogen-doeken,
Zoek u in God, en God in u.
Want als de ziel zig in de zinnen
Uitstort, en wil de Scheps'len minnen,
Zo valt ze tot het diers-geniet,
Om daar te rusten, daar te leven:
Maar, laas! hoe meer dus aangedreven,
Hoe meer de ruste van haar vlied.
Dus leer, ay! leer na binnen keren:
Leer alles na waardy waarderen:
Leer God, leer God alleen ten Grond
En Voorwerp uwer liefde kiezen;
Of anders zult gy 't Al verliezen,
Schoon gy de gantsche Waereld wont.
O wech dan Schepselen, wech Beelden!
Wech die mijn ziele-kracht verdeelden,
Gy zijt mijn Levens-bron dog niet,
Geen lafenis, nog herts verquikken,
Maar vol van angels, netten, strikken,
Is 't al wat gy mijn ziele bied.
Ach Jesus! laat uw liefde-stralen
Op ons afschieten, die dus dwalen,
En zoeken daar geen Water is.
O levendige Spring en Ader!
Wy nad'ren U, ach! kom ook nader
Tot onzer Zielen lafenis.
Ay, kom en well op in ons herte,
By na van dorst versmacht, vol smerte,
Zo dor, onvruchtbaar en zo schraal;
Ach! wild dog eenmaal in ons komen,
Fontein, die ewig vreugde-stromen
Laat springen uit uw hemel-zaal.
Op dat zig onze zielen baden
In 't rijk genot van uw genaden,
Verworven door uw heilig bloed,
Dat, lieflijk tot ons neêrgezegen,
Verquikt, gelijk een zomer-regen,
Het dorstig land van ons gemoed.
des Levens leid; en hoe wy ook God en niet de Schepselen
moeten lieven en zoeken, om ware ruste te vinden.
Stem: O Kersnacht!
MYn oog zag eens een onbedochte,
Die Water tot verquikking zochte,
En reisde daarom ver van huis
De Waereld door, berg op berg neder,
Dog keerde zonder vinden weder,
Vermoeid, aamächtig, na zijn Kluis.
En ziet! Gods liefrijk mededogen
Ontsluit des moeden Zoekers ogen,
Die zien, ja zien zeer diep verheugd,
In 't midden van zijn Kluis opwellen
Een zoete Bron, een Water-quelle;
De Moede drinkt met grote vreugd.
Verquikt in 't diepste zijner zielen,
Looft God, en d'ootmoet doet hem knielen,
De handen na den Hemel heen,
Maar meest zijn hert en ingewanden,
Die gantsch ontfonkt in liefde branden,
Met nat-betraande ogen-leên.
O mensch! waar moogt gy hene dwalen
Om laaft'nis voor uw ziel te halen!
De alverquikb're Vloed is nu
By lang zo ver niet eens te zoeken,
Weer slechs uw blindend' ogen-doeken,
Zoek u in God, en God in u.
Want als de ziel zig in de zinnen
Uitstort, en wil de Scheps'len minnen,
Zo valt ze tot het diers-geniet,
Om daar te rusten, daar te leven:
Maar, laas! hoe meer dus aangedreven,
Hoe meer de ruste van haar vlied.
Dus leer, ay! leer na binnen keren:
Leer alles na waardy waarderen:
Leer God, leer God alleen ten Grond
En Voorwerp uwer liefde kiezen;
Of anders zult gy 't Al verliezen,
Schoon gy de gantsche Waereld wont.
O wech dan Schepselen, wech Beelden!
Wech die mijn ziele-kracht verdeelden,
Gy zijt mijn Levens-bron dog niet,
Geen lafenis, nog herts verquikken,
Maar vol van angels, netten, strikken,
Is 't al wat gy mijn ziele bied.
Ach Jesus! laat uw liefde-stralen
Op ons afschieten, die dus dwalen,
En zoeken daar geen Water is.
O levendige Spring en Ader!
Wy nad'ren U, ach! kom ook nader
Tot onzer Zielen lafenis.
Ay, kom en well op in ons herte,
By na van dorst versmacht, vol smerte,
Zo dor, onvruchtbaar en zo schraal;
Ach! wild dog eenmaal in ons komen,
Fontein, die ewig vreugde-stromen
Laat springen uit uw hemel-zaal.
Op dat zig onze zielen baden
In 't rijk genot van uw genaden,
Verworven door uw heilig bloed,
Dat, lieflijk tot ons neêrgezegen,
Verquikt, gelijk een zomer-regen,
Het dorstig land van ons gemoed.
Van de Ruste die voor 't Volk Gods is overgelaten.
ALtijd onzeker om te zwerven, is een zeer grote last, en
gedurig, daar men hoopte rust en veiligheid te vin-
den, bedrogen uit te komen, is verdrietig: en dat gebeurd
onze Ziele, en zal ze blijven gebeuren, zo lang als wy het
zoeken daar het niet te vinden en is: Even of iemand op
de woeste baren der zee een altijd-durende rust zocht, om
dat ze nu of dan eens zeer effen en liefelijk zig aan hem
had vertoond.
gedurig, daar men hoopte rust en veiligheid te vin-
den, bedrogen uit te komen, is verdrietig: en dat gebeurd
onze Ziele, en zal ze blijven gebeuren, zo lang als wy het
zoeken daar het niet te vinden en is: Even of iemand op
de woeste baren der zee een altijd-durende rust zocht, om
dat ze nu of dan eens zeer effen en liefelijk zig aan hem
had vertoond.
Alles wat men ziet is de verandering en vergankelijk-
heid onderworpen. De wil en genegendheid der men-
schen is teffens buiten onze macht, met alle waereldsche
eer, tijdelijke goederen, en 't vermaak van 't diersche
lichaam: en derhalven is in deze dingen geen ware of be-
stendige rust te vinden.
heid onderworpen. De wil en genegendheid der men-
schen is teffens buiten onze macht, met alle waereldsche
eer, tijdelijke goederen, en 't vermaak van 't diersche
lichaam: en derhalven is in deze dingen geen ware of be-
stendige rust te vinden.
Maar nadien de goede en rechtvaerdige God geen hon-
ger in den mensch heeft geschapen, of Hy heeft daar ook
voedsel voor bereid, en geen dorst, of Hy heeft daar ook
met eenen drank en lafenis voor gegeven; zo heeft die
Menschlievende ook verzorgt in zijn lieven Zoon, dat
die goede en sterke begeerte, die onuitblusselijke honger
en dorst, die in alle menschen is ingedrukt en opgewekt,
om namelijk tot vergenoeginge, vrede, rust en vreugde
eenmaal te komen, geen overvloed van spijs en drank tot
verzadinge en zou ontbreken.
ger in den mensch heeft geschapen, of Hy heeft daar ook
voedsel voor bereid, en geen dorst, of Hy heeft daar ook
met eenen drank en lafenis voor gegeven; zo heeft die
Menschlievende ook verzorgt in zijn lieven Zoon, dat
die goede en sterke begeerte, die onuitblusselijke honger
en dorst, die in alle menschen is ingedrukt en opgewekt,
om namelijk tot vergenoeginge, vrede, rust en vreugde
eenmaal te komen, geen overvloed van spijs en drank tot
verzadinge en zou ontbreken.
Doch om dat die overvloed geestelijk en onzienelijk is,
en met het dierelijke geen gemeenschap en heeft, en ook
door gehele andere middelen en wegen verkregen word,
zo gebeurd het dat de mensch het al averechts opvat, en
zoekt daar 't niet te vinden en is.
en met het dierelijke geen gemeenschap en heeft, en ook
door gehele andere middelen en wegen verkregen word,
zo gebeurd het dat de mensch het al averechts opvat, en
zoekt daar 't niet te vinden en is.
O Ziele, ô edele en dierbare Ziele! men gelooft dat gy
'er zijt, en men ziet u echter niet met het lichamelijke
oge; Laat ons ook geloven dat gy ons beste deel zijt, en
dat uwe spijs en drank, uwe wellust en ware vreugde ook
onzienelijk en geestelijk is, en uit onzienelijke oorzaken
ontstaan moet, en met eenen, dat die nergens anders ge-
vonden en worden, als by Hem die gezegt heeft:
ter! lesch onzen dorst. Die zo gewillig U zelven meêdeeld,
als maar de mond van onze ziele open, en ons herte bege-
rig is om U te ontfangen.
'er zijt, en men ziet u echter niet met het lichamelijke
oge; Laat ons ook geloven dat gy ons beste deel zijt, en
dat uwe spijs en drank, uwe wellust en ware vreugde ook
onzienelijk en geestelijk is, en uit onzienelijke oorzaken
ontstaan moet, en met eenen, dat die nergens anders ge-
vonden en worden, als by Hem die gezegt heeft:
Matth. 11.29.
Leer
van My (want Ik ootmoedig en nedrig van herte ben) en gy zult
ruste voor uwe ziele vinden.
Leer
van My (want Ik ootmoedig en nedrig van herte ben) en gy zult
ruste voor uwe ziele vinden.
Joh. 6.
Ik ben het ware
brood dat uit den hemel nedergedaald is, die van dit brood eet,
zal in ewigheid niet hongeren.
Ik ben het ware
brood dat uit den hemel nedergedaald is, die van dit brood eet,
zal in ewigheid niet hongeren.
Joh. 4.
Die van 't water dat Ik
geven zal, zal drinken, zal in ewigheid niet dorsten.
O hemels Brood! vervul onzen honger. O hemels Wa-Die van 't water dat Ik
geven zal, zal drinken, zal in ewigheid niet dorsten.
ter! lesch onzen dorst. Die zo gewillig U zelven meêdeeld,
als maar de mond van onze ziele open, en ons herte bege-
rig is om U te ontfangen.
O mijn Ziele! gy hebt nu zo vele jaren te vergeefs uwe
ruste gezocht, en zo veel dwaalpaden in en uit gewan-
deld, gy behoorde zo zat en zo moe te zijn van die ydel-
heid, dat het u walgde zelf daar eens meer aan te geden-
ken, en met een vermoeide geest, ziel en lichaam u zelven
geheel en al aan God over te geven, in een ernstige verlo-
chening van u zelve, in een sterk geloof, in een brandende
liefde, en in een vrolijke hoop op en tot God, met een
ware onderwerping en hertelijke gehoorzaamheid:
Want daar alleen is ware rust en verzadinge te vinden.
ruste gezocht, en zo veel dwaalpaden in en uit gewan-
deld, gy behoorde zo zat en zo moe te zijn van die ydel-
heid, dat het u walgde zelf daar eens meer aan te geden-
ken, en met een vermoeide geest, ziel en lichaam u zelven
geheel en al aan God over te geven, in een ernstige verlo-
chening van u zelve, in een sterk geloof, in een brandende
liefde, en in een vrolijke hoop op en tot God, met een
ware onderwerping en hertelijke gehoorzaamheid:
Want daar alleen is ware rust en verzadinge te vinden.
Daar zal 't oneindige zig opdoen, 't volmaakte zig ver-
tonen, en ewige goederen, bevrijd van verderf en mot, u in
den schoot uws herten overvloedig ingestort worden.
Daar zal een vrede, die alle verstand te boven gaat, u ver-
vullen, en alle uwe begeertens rusten, door een volkome
vergenoeginge van God en 't ewige gevonden te hebben.
Daar zal uwe liefde verzadigd worden, door uit de fon-
teine der liefde gedurig te drinken. Daar zal vaste veiligheit
en gewisse gerustheid op onwankelbare pylaren steunen.
tonen, en ewige goederen, bevrijd van verderf en mot, u in
den schoot uws herten overvloedig ingestort worden.
Daar zal een vrede, die alle verstand te boven gaat, u ver-
vullen, en alle uwe begeertens rusten, door een volkome
vergenoeginge van God en 't ewige gevonden te hebben.
Daar zal uwe liefde verzadigd worden, door uit de fon-
teine der liefde gedurig te drinken. Daar zal vaste veiligheit
en gewisse gerustheid op onwankelbare pylaren steunen.
O Ziele, ô Ziele! ô al te diergekochte Ziele! wat
weêrhoud u nog hier van? 't zijn ongestadige, verderfe-
lijke en pijnelijke driften, onversturve wilde gedachten
en bewegingen, 't zijn vergankelijke, kortdurende en
quellende vermakelijkheden; 't zijn schoonschijnende,
bedriegelijke dood-appelen: Helaas! helaas! wat zal 't
einde hier van zijn? bitterder als bitter. Keer weêr, keer
weêr, al lang genoeg met veel schade te vergeefs gezocht.
weêrhoud u nog hier van? 't zijn ongestadige, verderfe-
lijke en pijnelijke driften, onversturve wilde gedachten
en bewegingen, 't zijn vergankelijke, kortdurende en
quellende vermakelijkheden; 't zijn schoonschijnende,
bedriegelijke dood-appelen: Helaas! helaas! wat zal 't
einde hier van zijn? bitterder als bitter. Keer weêr, keer
weêr, al lang genoeg met veel schade te vergeefs gezocht.
Liefelijke Heer en Almachtige Koning! buig onze we-
derstrevende en stribbelende wil door uwe krachtige geest
eenmaal onder uwe rechtvaerdige Scepter; op dat wy ont-
last worden van ons zelven en teffens van alle onrust, en
overgaan tot U, die ons alleen kond ruste geven. Wy
zijn des omzwervens moede, en wenschen deel te heb-
ben aan de ruste van uw uitverkoren volk, hier en in ewig-
heid. Vergeef ons dat wy zo lang, met een gewaand ver-
maak, de dood voor 't leven, de zonden voor de gerech-
tigheid, de Bozen en ons zelven voor U, ô Algenoegsa-
me, gezocht hebben. Uwe barmhertigheden hebben geen
einde, dat Gy ons ook nog op dit ogenblik tot U roept.
Gelooft, gelooft zy de Heere in ewigheid. Dat alle Enge-
len den Heere prijzen, dat die reine Geesten Hem ver-
heerlijken, Die leeft en regeert gezegend zonder einde.
Amen.
derstrevende en stribbelende wil door uwe krachtige geest
eenmaal onder uwe rechtvaerdige Scepter; op dat wy ont-
last worden van ons zelven en teffens van alle onrust, en
overgaan tot U, die ons alleen kond ruste geven. Wy
zijn des omzwervens moede, en wenschen deel te heb-
ben aan de ruste van uw uitverkoren volk, hier en in ewig-
heid. Vergeef ons dat wy zo lang, met een gewaand ver-
maak, de dood voor 't leven, de zonden voor de gerech-
tigheid, de Bozen en ons zelven voor U, ô Algenoegsa-
me, gezocht hebben. Uwe barmhertigheden hebben geen
einde, dat Gy ons ook nog op dit ogenblik tot U roept.
Gelooft, gelooft zy de Heere in ewigheid. Dat alle Enge-
len den Heere prijzen, dat die reine Geesten Hem ver-
heerlijken, Die leeft en regeert gezegend zonder einde.
Amen.
Translations
Literature
Sources and parallels
- Life-giving spring, in: Sitim extinguit [84] (in: Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)) [Compare]
- Life-giving spring, in: Sitim extinguit [39] (in: Otto Vaenius, Amoris divini emblemata (1615)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Sitim extinguit [84] (in: Jan Suderman, De godlievende ziel (1724))
- Sitim extinguit [39] (in: Otto Vaenius, Amoris divini emblemata (1615))
Iconclass
A man is kneeling in front of a very small hut, stretching his hand forward towards the water sprouting from a well; in the background the (same) man wanders off in search of water- water (one of the four elements) [21D]
- mineral water [25D41]
- (high) hill [25H113]
- kneeling figure [31A233]
- arm stretched forward (+ reaching for somebody or something, seizing something, touching) [31A2512(+934)]
- adult man [31D14]
- hut, cabin [41A18]
- container of metal: bucket, can, canister, drum, tin [41A771]
- head-gear (with NAME) [41D221(HAT)]
- walking-stick, staff [41D263]
- 'en route', traveller under way [46C513]
- Inquiry, Investigation; 'Investigatione' (Ripa) (+ emblematical representation of concept) [52EE11(+4)]
- Disquietude of Mind; 'Inquietudine d'animo' (Ripa) (+ emblematical representation of concept) [54AA47(+4)]
- proverbs, sayings, etc. (with TEXT) [86(DIE ENKEL UIT ONKUNDE DWAALD, WORD VAN GOD WEER TERUG GEHAALD)]