← Content: PreviousContent: Next →

Hoe minder aard', hoe meerder vaart [18]


hu1689018pict

Back to top ↑
Hoe minder aard', hoe meerder vaart.

Psal. 55.7, 8, 9.
Och dat my iemand vleugelen, als eener duive, gave! ik zou-
de henen vliegen, waar ik blijven mogte. Ziet ik zoude verre weg
zwerven: ik zoude haasten dat ik ontquame
,

Dat de Verhevendheid des gemoeds de ziele zeer nood-
sakelijk is.

Stem: Wanneer het hert nu klaar van zonden, &c.
O Vlugge mensche-geest, wiens wonder groot vermogen
Sich uitbreid hoog en ver, ja klimt ten hemelwaards,
Zo vry van stoflijkheid, zo luchtig opgetogen,
Wanneer de geest het vleesch verwint, met al het aardsch:
En dat 'er niets, de ziele meer
Weêrhoudt of stuit in hare vaart,
Die z'opwaard zet naar haren Heer:
Op dat ze met Hem word gepaard.
Hoe vry, en bly, kan zy, dan by haar Oorsprong wezen,
Zo wijt, van strijd, verblijd, bevrijd van angst en vrezen.

Een Pluimpje, hoe het min zal 't stof der aarden raken,
Hoe 't lichter in de Lucht en op de Winden zweeft:
't Gemoed hoe 't minder werk van 't schepsel komt te maken,
Hoe 't ook bequamer blijft, en in den Schepper leeft,
En hoe de Wind van Godes Kracht
Daar meer in blaast, hoe 't hoger stijgt;
Ook hoe men d'aarde minder acht:
Hoe z' op ons minder voordeel krijgt.
O vlied, dit Niet, om 't Iet, dat ewig is, te erven:
Ja wilt daarom niet een, maar duizend doden sterven.


Verhef u dan, mijn geest, dring op met al uw krachten,
Ontsla u van dit aardsch en ydele gewoel,
Wilt na een beeldeloos en geestlijk leven trachten,
Ver boven 't geen ik met mijn diersche zinnen voel:
O! dat het Pluimpjen uwer ziel,
Gewasschen in uws Heilands Bloed,
Sich voortaan rein en zuiver hiel;
Op dat het met een sneller spoed
Om hooge vloog, en toog door d' Boog der wolken henen,
Zo zou die Goede sich met u volmaakt verëenen.

O Gy! ô Gy! Die ons het grootste goed der goeden,
Zo enkel en en voor all', te zoeken, hebt geboôn;
Ach Heer! ach help! in 't werk, geef, om te meer te spoeden,
Geef dat 'et aan de ziel steets groot en groter toon.
Ach! wek, en trek, en wijs, en lei
Ons opwaard aan door uwen Geest,
Tot ons een zalig' Eng'len-rei,
Verwelkom op het hemelsch feest.
Daar zy, en wy, gansch vry, en bly elkaâr verzellen,
En heilig, heilig, heilig, uit ons hert' opwellen.

Van d'Opgetogendheid.
AL wie den Heere volgens d'inhoud van 't Evange-
lium dienen wil, zal wel haast gewaar worden hoe no-
dig hem d'Opgetogendheid zy, als waar door hy sich be-
vind in een zekere soort van onaankleeflijkheid aan de
schepselen, in een gemakkelijkheid en vaerdigheid om
sijn gemoed op geestelijke voorwerpsels te kunnen vesten,
en bequaam om daar een tijd lang in te konnen volharden.

En dewijl de goederen van een Christen geestelijk zijn, als
daar is de gevoelige gunste Gods, sijn liefde, vrede, ver-
troosting, sijn sterkte inwendig, de hoop, de toeneminge
in de kennis van de Goddelijke wil, en de verborgendheid
van 't Evangelium, het smaken van de krachten der toe-
komende eeu, de beloften van d'opstanding uit den doden
en 't ewige zalige leven, zo gevoeld hy wel dat, als 't ge-
moed gedurig met aardsche lust en beelden vervuld is, alle
deze dingen zeer weinig kracht op hem hebben, en flaau-
we indruksels in sijn herte overlaten.

Maar hoe hy in d'Opgetogendheid gestadiger is, hoe
ook alle deze treffelijke dingen nader en klaarder voor sijn
geest komen, waar door sijn herte in groter liefde tot deze
ziele-schatten als dan ontfonkt word, en opgewekt in een
ernstige lust, om die te verkrijgen, met nevens-gaande die-
pe verwondering en hertelijke dankbaarheid over dit alles
aan den milden Gever: En daarom is ons geboden te zoe-
ken dat daar boven is, daar Christus is zittende ter rechterhand
Gods, te smaken dat hemelsch is, en niet dat aardsch is, onzen
wandel in den hemel te hebben, en den Heere aan te hangen.

Deze Opgetogendheid nu bestaat in een herte te hebben,
dat een ware genegendheid heeft tot alle de genoemde din-
gen, voelende in sich een ware kleinachting of verachting
omtrent alles wat vergankelijk is, ontstaande uit de ken-
nis van 't grote onderscheid tusschen 't eene en 't andere;
welk herte dan na gelegendheid en ontfangen krach-
ten, sich afkeert van 't eene en toekeert en opheft tot
het andere, ja somtijds door Gods genade, op zulk
een levendige wijze, dat het voor een tijd al 't ver-
gankelijke kan vergeten, als of het niet meer en was,
en sich vind overgegaan en geheel opgeheven tot het
onvergankelijke, en dan met waarheid uitroept, 't is my
goed na by God te zijn, ik stelle mijn vertrouwen op den Heere,
Heere, om alle sijne werken te vertellen; wien heb ik neffens U in
den hemel? neffens U en lust my ook niet op de aarde.

Hier door word het gemoed dan krachtig gevoed, de

hertstochten gelouterd, en 't herte meer en meer gehei-
ligd tot een Tempel des heiligen Geests. Hier door word
de eigen-will' verslonden, de gehoorzaamheid volmaak-
ter, de kennisse klaarder, en alles heiliger en heerlijker.

De middelen nu hier toe noodsakelijk, zijn van de zijde
des menschen, zo veel hy kan door Gods genade, de naer-
stige bewaringe der uitwendige zinnen, de matigheid, de
lijdsaamheid, de zachtmoedigheid, de bedachtsaamheid,
de stilte der gedachten en tonge, d'ootmoedigheid, de vre-
de des herten, de vergenoegsaamheid, d'eenzaamheid,
't gebed en de dankbaarheid; welke alle, door Gods zegen
bekrachtigt, den mensch in een diepe aandacht stellen, zo
dat hy in een zeker NU, of gedurige tegenwoordigheid
begind te leven, zonder gelijk voor heen, by na niet als in
't onherroepelijk gepasseerde, ofin 't onzekere toekomen-
de met sijn gedachten bezig te zijn.

Door welke tegenwoordigheid de mensch als t'huis is,
en het kloppen aan de deure sijns herten, horen kan, om
dien lieffelijk-kloppenden Heiland, in te laten, en alzo
avondmaal te houden met dien zaligen Zaligmaker.

En hier op volgen dan, na dat het de Heere gelieft te ge-
ven, van Godes zijde, die uitnemenste opgetogendheden
en verrukkingen, waar door de Heere verheerlijkt word,
die te prijzen is in ewigheid.

Doch schoon men deze stand hier al, voor een groot ge-
deelte, mogt bereikt hebben, zo kan men die zo lichtelijk
door slofheid wederom wat verliezen, en eindelijk, door
niet ernstig te waken, en in vrezen en beven voor den
Heere te wandelen, wel geheel quijt worden.

Want de aarde legt ons zo na, 't minste dat het herte
daar van inneemt, kan een oorzaak zijn van verslapping, en
ons onbequaam maken, om ons herte in vryheid tot God
op te heffen. Ons vleesch wil zo garen ook sijn deel hier
wat zoeken. De tijdelijke noodruftigheden en zorgen; de
menschen en haar ommegang, dringen somtijds sterk aan,
om ons van d'opgetogenheid af te trekken.


Maar, ô Heere Jesus Christus! onze Rotsteen en onze
Borgt! onze Schild op welke wy vertrouwen! tot U is on-
ze toevlucht in onze grote nood, en in zo vele aanvallen
onzer Vyanden. Ach Heere! dat niet onze vyanden en
zeggen: Wy hebben haar overwonnen, en onze geestelijke te-
genpartyders sich verheugen, wanneer wy zouden wanke-
len. Dat veel eer uwe weldadigheden wonderlijk over ons-
worden, als Gy ons bewaart als het zwart des ogen-ap-
pels, en ons verbergt onder de schaduwe uwer vleugelen.

Laat uw goede Geest ons sterken, om d'opgetogendheid
lief te hebben, en die wel te konnen beöeffenen; om me-
nigmaal met onzen geest by U te zijn, en te smaken dat
Gy, Heere! vriendelijk zijt. Om het vergankelijke wat
te vergeten, en 't onvergankelijke te naderen; en alzo, ge-
trouwe Zaligmaker! te ondervinden dat Gy gezegend,
ook onze Zaligmaker zijt, die, schoon wy hier in 't lig-
haam noch omzwerven, ons Vaderland echter al nader
komen, en dagelijx toenemen, in onze koers, door uwe
goedheid, derwaarts heen te wenden.

Ach mogt dit zijn! mogten onze zielen zo veel genade
genieten, dat wy enkel een ding van den Heere begeer-
den, en dat zo zochten, dat wy het ook gewisselijk ver-
kregen, namelijk,
Psal. 28.4.
Dat wy alle de dagen onzes levens in opgetogendheid mogten wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen, en te onderzoeken in sijnen Tempel,
Psal. 63 6.
Dan zouden onze zielen als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en onze monden zouden U roemen met vrolijk zingende lippen,

De alleen goede God, geve ons genadelijk, dat wy hier
aan deel mogen hebben, en dat alzo sijn Koninkrijk van
gerechtigheid, vrede en blijdschap door sijnen Geest, in
ons opgerecht worde, om daar door verzekert te zijn, dat
het Koninkrijk van ewige zaligheid, ons heerlijk lot,
met alle Heiligen, hier namaals zijn zal. Amen.


Back to top ↑

Facsimile Images


Back to top ↑

Translations


Back to top ↑

Literature


    Back to top ↑

    Sources and parallels


    Back to top ↑

    References, across this site, to this page:

    No references to this emblem or page found.

    Back to top ↑

    Iconclass

    A group of people is looking at a feather blown upward by the wind; in the background a woman is feeding chicken

    Back to top ↑

    Comments

    commentary