Emblem Books
Heinsius, Quaeris quid sit Amor? (c. 1601)
Heinsius, Emblemata amatoria (1607/8)
Vaenius, Amorum emblemata (1608)
Hooft, Emblemata amatoria (1611)
Vaenius, Horatiana emblemata (1612)
[anonymous], Cupido's lusthof (1613)
Heinsius, Ambacht van Cupido (1613)
De Montenay/Roemer Visscher, Emblemes (c. 1615)
Vaenius, Amoris divini emblemata (1615)
Heinsius, Ambacht van Cupido (1616)
[anonymous], Nieuwen ieucht spieghel (1617)
Vaenius, Emblemata aliquot selectiora amatoria (1618)
Cats, Proteus (partial) (1618)
[anonymous], Thronus Cupidinis (1620)
Hugo, Pia desideria (1624)
Cats, Sinne- en minnebeelden (1627)
[anonymous], Typus mundi (1627)
[anonymous], Amoris divini et humani antipathia (1628)
Van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629)
De Harduwijn, Goddelycke wenschen (1629)
Luyken, Duytse lier (1671)
Luyken, Jezus en de ziel (1685)
Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)
[anonymous], Emblemata amatoria (1690)
De la Feuille, Devises et emblemes (1691)
Den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703)
Hoogstraten, Zegepraal der goddelyke liefde (1709)
Suderman, De godlievende ziel (1724)
Search
Global Search
Browse Pictorial Motives
Compare
Two Distinct Emblem Books
Bibliography
List of Authors/Editors
Items by Title/Author/Year
Project
Project Info
Editorial Procedures and Techniques
Help
Jan Luyken,
Duytse lier (1671)
Introduction in English
Introduction in Dutch
Concordance
All Picturae (This Book)
All Facsimile Images (This Book)
[Titlepage]
[Titlepage]
Den heere Joan Antonides
Aan de juffrouws
Eerste Verdeeling. [1]
Tweede Verdeeling. [2]
Derde Verdeeling. [3]
Vierde Verdeeling. [4]
Vijfde Verdeeling. [5]
Zeste Verdeeling. [6]
Zevende Verdeeling. [7]
Achste Verdeeling. [8]
Negende Verdeeling. [9]
Tiende Verdeeling. [10]
Content: Titlepage →
Concordance - under construction
A
|
B
|
C
|
D
|
E
|
F
|
G
|
H
|
I
|
J
|
K
|
L
|
M
|
N
|
O
|
P
|
Q
|
R
|
S
|
T
|
U
|
V
|
W
|
X
|
Y
|
Z
ia [1]
Ia wrevelder als een getrede slang
ick [2]
en eer dat ick se heylig noem
Ick suchte en quijnde en 't
ieris [1]
Zijn wieken Ieris Regenboog
ik [168]
Ik smolt in weelden
heylig montjen mocht ik in
hy 't niet ik ga te schanden
Door min viel ik de vlam ten
toe zoo moet ik blaken
Tot dat ik aan het end
Tot dat ik aan het end
het u dat ik zal quynen
Belet my dat ik u omhals
Laat ik dewijl 't niet
Dat ik u raak mijn
Hemel och ik moet versmachten
Hemel waar ik nooyt geweest
lief ô mocht ik raaken
Terwijl ik leef
Zag ik u lief gezicht
Ik schat die vreughd veel hooger
't wie wil ik acht hem niet
Als ik bemin als ik
ik bemin als ik bemin een schoone
Ik buyg my neer en bie
Ik scheyd 'er van ik laatze
scheyd 'er van ik laatze ik spoel
van ik laatze ik spoel die minne
Ik spoel die smart
IK brande en braak vast vlam
Dien ik helaas wie kan
Toen ik 't eerste by
Ach ik bid den hoogen
Denk niet dat ik verwaten
uwer min heb ik mijn lijf gespild
Och ik quijnde als vader
Ik zucht
Toef Mierus toef ik koom
Ik volg u achter aan
Want ik kan zo snel
Dat ik door Status trou
Eer smelt ik trots uw wanen
Eer zal ik smoren in mijn
Eer zal ik smoren
Eer zal ik smoren in mijn
Sunt ik dat schone hooft
Ik schaam my waar ik sta
schaam my waar ik sta
het weren dat ik tot u ga
het weren dat ik tot u ga
Ik wil het leven derven en
Ik min niet als die dwase
Zo hebbe ik ook met stage
Als ik wel eer een
Zach ik een deel van
Zo gaau ik haer kom naderen
NImphjen als ik 'er uw oogjes
min hoe ken ik u verbeelden
Veel liever wooud ik op de dorre
Ik Weet je wierd in de
Maar dit begrijp ik dat hy schoon
Ik heb Radulf met zijn vervloekte
Verquikt als ik het lek my
Kon ik de rode schaamt'
Dorst ik het wagen daar
Dies bidde ik schoone voed geen
Ik sweer voor 't Wesen van
Hoe vaak stond ik u pal
Die ik door mijn gebede
Zy wou dat ik haar vleiden
Naar ik haar hart doorgrief
Zal ik de dood verbeien
Tot ik in tranen smeld
Tot ik als dauw verdwijne
Hoe ik om u verliet
niet meer hoe ik door min gesart
ooyt heen daar ik niet volgen dorst
Hoe dikmaal heb ik u het leven
waart hoe stutten ik de swaarde
En word ik dus met schimp
Hoe zoude ik zonder wraak nu
Maar ik ben maar een
Ik voel mijn menschlijkheyd 't en
Ik eysch u voor de kling
Ik zal u dezen dag of
Uit boertery sal ik wat met u
Ik sweer het u by mijner
't onnut dat ik mijne uuren spil
Met leering die ik lang voor ydel
Ik laat de min zijn gangen
Wat deugden zal ik meer de Nijt
Mocht ik de slaapkoets van
Wat hoef ik mijn gezang noch
Ik vin
Sint ik Klaryna zag
Ik zal voortaan zo straf niet
Ik zing met aangenaam vermaak
and're dingen acht ik niet
Ik gun haar dat haar hun
Aan u moet ik klagen
Aan u moet ik klagen
Wanneer ik verlange dan tracht
Ik achte te smachten dit beyden
moede dan noem ik u goede
Dan zal ik dan zal ik
ik dan zal ik u prijzen
Zat Appelona die ik sach
Mijn Laura dien ik min quam in
Ik swijmde en blies het leven
Vond ik my toen gewaakt
Dit leven zal ik altijd prijzen
een Swaan lijde ik het leven af
Wanneer gy zegge ik daar in vreden
Zing meerder als ik u wel zeg
Wiens schoonheyd ik zo hoog bemin
Ik weet uw harsens hierwaard dwaalden
Ik weet het waar u geest
Viermaal zag ik u verjaren
Driemaal vlocht ik u eens krans
Maar wat zal ik nu verkiezen
't Was ik wensch dat gy
En nu zien ik dezer menschen
Luyster spits ik wensch u dit
Mocht ik mijn Vaders vee
Ik sleet mijn dagen in de
Gy brout ik sweer 't by
gy dat zaagt ik weet de haren
Ik sal u op mijn armen
Ik sal u trots d' onstuyme
U kan ik niet vergeten 't
Dan waar ik min om u
Ik sweer by 'tgeen ik 't
sweer by 'tgeen ik 't meest beminne
Ik was wel eer een lief
Ik had noch susters noch gebroeders
Ik wierd alleen als 't hoogste
Ik soog het Vorstelijke bloed
Ik minde hem ja ik kan
minde hem ja ik kan 't niet
toef tot dat ik dezen Helt
Ik wachten naar dien tijd met
Nu waar ik bang nu wederom
Wanneer ik wandelde in den
Vaak keek ik om door 't
Ten laasten sloop ik stil ten hof-poort
Ik noemde hem lief hy noemde
weer hoe lange ik beyden
Ik stont alleen bedroeft en schreyden
Ik schrikten van het rislen eener
Ik wist niet wat ik had
wist niet wat ik had te denken
Ik twijffelde of gy my verlaten
Ik schrok my onvoorsiens op 't
Ik seyd' haar dat ik u
seyd' haar dat ik u moest wachten
Drie Maanden sleet ik so in angst
Ik sach haar een verdwaalde knaap
Gy weet dat ik veel liever sterven
spoort waar dat ik hene ga
Dat ik u sie Maar
Ik socht en liep my self
Ik suchte en riep Mijn Leliane
Ik doolden met een hart vol
Quam ik ter plaats daar
ter plaats daar ik u liet
d' Ype maar ik vond u niet
Denk schoone hoe ik was verslagen
tijd af hebbe ik het land doorsocht
't Argivina die ik bemin
Nu raak ik weer van daar
Haast waar ik dood gestikt in
Ik bidde Argivina voor Venus aan
ikje [1]
Als ikje nu maar vinden
immer [1]
Hoe schoon hy immer schijnen mag
in [278]
vuur verdrenkt hy in de vloet der
Een hart in rouw verdronken
In vreugden door-heet
Als zy in 't uchtent bloozen
Ik smolt in weelden
Ja heylig montjen mocht ik in
Had geen leven in mijn zin
de lekk're Bey in speelt
Ga met my in liefdens gaarde
Gaan wy in het groene wout
Door liefde in 't hart geschreven
In linden en abelen abelen populieren
't Vinkjen dat in
Dat toont zich in het minnen
Godendom om hoog in 's hemels zalen
In Vrouwe-min ontvonken
kroon om hoog in 's hemels zalen
IN 't vuyr stak my de
Mijn leven staat in zijne handen
Mijn troost schuylt in zijn volle kaaken
Mijn jeugdig hart in lichte brand
Een klank die in de wilde plaatzen
In bos en bergen zich versteekt
hy zich spiegelde in de beeken
Nimphjes wenschen my in 't riet
Langs 't aanzicht in de glaze beek
smolt als sneeuw in zonne-schijnen
En zoeltjes gonzen in het donk're bos
En tuytze in Felaas oor ô
by donk're maan in guurte wint en
en droomt gedooken in de veer
Voor uw schoot in rouw verdrinkt
Daar hy Rozelinde in voet
In het diepste der nacht
In zuyv're minne-gloet de laaste snikken
Zoo ys'lijk gieren in mijns vaders ooren
toe kaatst als in 't wout
Te blyven in de ly
koude en hartheyt in bedwang
liefde nam my in sijn handen
maakt my gloeiende in de gloed
Die haar spieg'len in de glazen Amstelstroom
Als 't zonne-schijntje in het koude
Staakt gy my in lichte vlam
wijl uw Minnaar in verlangen stikt
Smeulend vuur dat in uw hart
Wat dicht gy in uw zin
In het woeste wilde
Tot in het graf
Tot in de dood
Toen riepse als in een droom
aan het swijmen in het gras
In 't bosch heel droef
schopt my levende in het duister graf
schopt my levende in het duister graf
trots uw wanen in tranen
zal ik smoren in mijn eigen rou
zal ik smoren in mijn eige rou
brengt de menschen in een diep gequel
brengt de menschen in een diep gequel
gy so licht in liefde blaken
In 't duister als gy eertijds
In 't bosch op bergen en
op bergen en in dalen
In schaduw van een bruinen Eekelboom
wezen speelt my in de zin
DUifjen in de hazelaren
Tirsus hart in lichte gloed
Klevende in haar kropjen wroed
roert de liefde in jonge harten
In eene klomp tot man en
Door kuyse min in volle weelde swemmen
Haar spiegelen in den Rijn daer
onversiens en graastme in 't jeugdig groen
In schoonheit als den hogen Eekelboom
In 't Lindebos als d' Els
In bei haar hande en kust
straks het fluitjen in zijn zak
huis ten velde in met gemak
In stroompjes van Necter en zuchtende
een mensch kan in zijn hooft besluiten
In eenen hut geboud van Vissers
In rust en vree
In 't eenig leven zonder wederga
wel mijn hals-vrund in den staat
Weet je wierd in de blanke krop
In de liefelijke ly
Anders leyd het in haar zin
En ruigten in het wilde sproot
Haar jaar in jaar uyt laat
vrindelijk strijkt strijkt in slaap valt
blijft d' aarde in haren stand
In de zoete ly
Bespiegel u maar in het Bruydjes ogen
In de min verwart
list de Visscher in zijn fuyk
hier gerust en mak ten kerker in
Spoel de lippen in het ront
min die hier in d' oogen
En verkeeren ys in brand
En staal in vuur
HIer spiegel zich de weereld in
goeit en bloeit in volle waelden
In vrede en vreugde kunnen leven
In 't wilde woud een ys're
In mijn doorluchtig bloed
Smoren in uw roem
Dat in uw sterke spieren
riep de Min-god in zijn ooren
In 't midden van de nacht
jongeling uw trouheid in het minnen
mijn grootste ziel in wederliefde blaakt
In weelde en saligheid
In vreugde een lange tijd
stak mijn Lief in 't harte
Tot ik in tranen smeld
donkre nacht schuild in den dag
Hem in haar schoot te
hem verwaand verwacht in 't veld
Sliep heel gerust in d' armen van
wensch Revildo baade in weelden
In 't lonkend schoon van eenen
dat sy hem in hare schoot ontfing
stil den Man in d' ooren bijten
door dees maar in wraak herbooren ward
mensch kan lust in uwe schuldstraf rapen
het hart niet in uw boezem beven
boelin en smolt in hare schoot
man haar dit in 't aansicht snaauden
Als in den buyk der
der dieren sterf in schanden
hoe smoort gy in uw zonden
staan met traanen in zijne oogen
In 't hevigste gevecht der bloedige
De degen in de vuyst beharnast
stem hem klinken in het oor
Astors kling getapt daar rentze grimmig in
haar zijn bloed in 't aansicht spat
En lach gestrekt in 't groene gras
bloem der Vrysters in haar tijd
Eerse in der aerden wierd
hijgde en seeg in 't klaver neer
Die nu al in sijn armen ley
knaap het blijft in dese heggen
De vryer lachten in sijn vuist
Dariede heeft in 't veld hare
Yssel-swaan verschuyl u in het riet
In 't bloempjen van de jeugt
men haar bekijkt in kuysse schaamte ontsteeken
Die in de klaver weyt
Zit zy in huys en leest
kleyne pluym-gediert gewoon in 't groen te
In 't bloempjen van de jeugt
't geen gy in den uchtend ziet
Daar geen vernoeging in
Dat in de vreugden zit
Praat nimmer min in my
In 't wulps en brandend maagden
waar schuylje hier in 't groen
Raaken in een diep gepeyns
In een vuur van ongedult
Daagt alle smart in 't velt
Die in de strikken viel
Dit zong Urmedon in der nacht
Bekans in lust versmacht Bekans
In 't laauwe bloed door 't
Als Mars in 't blanke staal
is het goed in 't velt te
dagen zo stadig in 't jagen
men wat 'er in het wezen
Venus vingse strakx in eenen
Onverdronken in de Wijn
Schoon daar in wierd uitgegoten
IN 't rijzen van den koelen
In de schaauw der bomen
In de
Moedernaakt in eene beek
daer hy sliep in 't woud
In een zeel van kruyt en
list te domp'len in een treur of
ik min quam in mijn Slaapsaal treden
hoe koud sette in een vlam
al de Zaal in lichte vlam en
my toen gewaakt in eene donk're nacht
Word verguygelt in de wind
Met de dood in duysterheen
d' onrust niet in 't hart en
In 't veld zijn dagen af
In 't land-huys onder 't lage
Een koele wint in hooge beuken ruyst
dat men word in zoeten slaap gesuyst
ronkt en droomt in vreden
Hoe in het groen de
U in uw huys zo
zeylt den Havik in de lucht
dat de Zon in 't weste aan
dan blijft men in der muyten
groeyt het roet in schoorsteen hoeken
gaat te gast in boeken
Men braat in d' as Kastanien
In 't veld zijn dagen af
In 't vette en vruchtbaar Pruisen-lant
In koele schaau van eenen Olm-boom
Zaagt in 't verschiet de
liet u vluchtende in der nacht
In lichte vlam door 't vuur
zegge ik daar in vreden
En welstant vind in volle leden
Lier en schuyl in 't Eekelwout
In 't kriekjen van den koelen
In 't vrye en goude Holland
Zo liefelijk gedooken in het riet
Een koelte blaaze in uwe zylen
het speelt noch in mijn zinnen
'er zo veel in het wenschen
Steekt in menschelijken zegen
Leven schoonder in haar zaat
Leef ook in uw groene kind'ren
Leef in vreede leef in
in vreede leef in vreugde
Leef in eeren leef in
in eeren leef in deugden
Leef in wijsheyd en verstant
aarde en lucht in een te mengen
Dit wezen quam in 't licht te
daar de liefde in woont
Dat dadelijk in min verwart
O Swaan die in den Æmstel speelt
Gy leeft noch in uw zang hier
Te weten God in 's Hemels Zalen
EEn knaap in 't bloejen zijner
sleet mijn dagen in de zee
met de staf in 't zant
lobden hy al in de golven
Haar monster-deel schuyld in de baren
In 't borst-stuk van de harde
Die bliesen in Kleenardes vonken
setten 't hart in vlam en vuur
De Zon verzonk in Tetus stromen
lag een doodshooft in het gras
Hy koomt tot in de keuken streven
harte klopt hem in het lijf
Hier bleefse weer in suchten steken
kost gy vliegen in de lucht
Gaarden legt besloten in een muur
was een donder in sijn ooren
Mijn jeugdig hart in eene lichten brand
Was 's uchtens in den koelen dage
Wanneer ik wandelde in den Hof
Vaak waren wy in angst en zorgen
Ons Vaderland verdwynen in 't verschiet
lot te wuft in 't wenden
Herschept de vruugden in elenden
als de Zon in 't Westen sonk
En flikkerde in de lucht het
En ons in schaduw van de
Quam scheem'ren in haar aangesicht
neer en sweem in 't groene gras
viel my suur in 't bos belanden
sleet ik so in angst en rou
hier quam rusten in sijn slaap
hooft sien hangen in de schou
sy de Godheyt in den hooge
In 't kriekjen van den koelen
In Dorp en Stad door Woude
Met gloênde Fakkel in de hant
drijftse haar blakende in 't gesicht
In 't kamp-perk of op 't
En verft zich in de strot van
zo ver tot in haar Vaderland
grijze Vader baade in vreugd
In lust en rust en welbehagen
Want in haar wezenstrek speelt
ziel die tintelt in haar bruyn gezicht
Hoe schoon hy in de geurige uchtend
En trekt in schaauw een diepsel
ik dood gestikt in diepe lust
Geneuchte in 't speelen van
indien [4]
Indien dat hy rechtschapen mint
Indien het leven 't schoonste zy
Indien gy dan niet weer naar
INdien 'er dan een Venus zey
ingang [1]
vand aan d' ingang van een laan
ingeslopen [2]
Ten veynster ingeslopen
En quam ten lichaam ingeslopen
inne [2]
schoon en haag'lijk inne speeld
Of geef u vaardig boswaart inne
iongelings [1]
meer dan 's Iongelings van steen
is [104]
DE liefde is stark genoeg om
Gelukkig is zijn staat
Gelukkig is zijn leven
Dien het is gegeven
Als het hart is doorgebrooken
OCh hoe is mijn lot zoo
aan uw ogen is zy vast vertuyt
't IS een vermaak 't
een vermaak 't is een vermaak te
Dat is een min die
't Is zotterny
IS 't Maagden hartjen meer dan
Mijn stookebrand is hard en kout
Het Nimphjen is der liefden tang
Dat is niet reins
't Is dwaze waan
De min is zoet
Gulle liefde 't is te sno
Mierus is getrouheyts baak
't Is verloren
Is rijkdom waarder als een schone
Is rijkdom waarder als een schone
niet mijn min is goet
Mijn minnaar is geen stier o
s' Is klaarder dan den
Haar byzijn is my soeter dan
Tegens liefden is geen wapen
Maagde liefden is geen schand
't Is wel waar gy
Dan is het uyt
Wie liefde schuwt is door d' waan
Liefdens vreugd is eel
De Min is wonder wie hem
Sy is nooit recht geweest
Is my een Rijksstaf waard
sluimerende ziel 't is 't knaapjen dat
't Is waan 't is
Is waan 't is ydel dat sy
Is dit getrouwheyds loon mein-eedige verrader
Is 't al vergeten ach ondankbaare
mijn min dat is genoeg betoont
hoon verrader 't is een wonder
O hemel is het ooit gehoort
Maar 't is vergeefs wat voorbeeldt
Het is verlooren
Dies is 't onnut dat
Mijn Nimph is blanker dan de
Waar is 'er schoonder schoon
Mijn lief is jeugdiger dan d'
Mijn lief is bolder dan de
Nu bleek is en nu bloost
Mijn liefsten is volmaakt wie wijst
Ze is fier en dart'ler
Wie is zoo redenrijk als
Wie is 'er zo volmaakt
Ze is achterdenkende en voorzichtig
Is een gemoet
Wat is een bloot gezicht
Of is het noch al
Het is een eeuwig duurend
Van ouds het is een zoet en
Het is de schoone Min
Of't is geweest
Is dit het pit van zoetigheyd
Is blint
Wat is de maagdom zoet
Geveynstheyd is ten troon gezeten
Maar anders is 't by my
Mijn wrevel is gedaan
Is 't leven schoonder dan de
De min is 's levens stof
Dat is een schoone Maagt
Dan is het goed in
Dat dunkt my is een beter minne
Dat is een soeter levens
Dit uurtjen is hene dit weder
glijden der tijden is beter te lijden
Den dach is aan 't rijzen
't Is geen wonder want
Al wat trots is doet gy dalen
Nu is 't nu is
is 't nu is 't geweest het
geweest het leven is een droom
DRoom is 't leven anders
mensch wien 't is gegeven
O hoe pleyzierig is 't te kruypen
Klok-hen raast en is beducht
mensch wien 't is gegeven
Op zijne koets is om gevaren
u geest mede is vermaakt
's levens maat is opgevult
Is rijk en een gelukkig man
Hy is op wijsheyds top
Zo is 't nochtans niet
Zy is van vele wel
Verschrik niet schoonse hoog en steyl is
'er op dien top al heyl is
Waar is uw stoute moed
't met u is gegaan
Maar seg hoe is 't geschiet
't Is 't Wijf Vrees
Zo is 't Argivina die
't Is schoon te zien
't Is al volmaakt geschapen