Daniël Heinsius, Quaeris quid sit Amor (c. 1601)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Qui me nourrist, m’estaind [5]


picC3a

Back to top ↑
5. Qui me nourrist, m’estaind’.translationtranslation
Het ghene dat de torts/ ontsteeckt/ en doetse branden/
Dat zelve blust se weer als m’ommekeert zijn handen.
Zoo gaet het met den min/ O wreeden brandt/ O brandt/
Wat baet mijn wijsheydt my/ oft’ treffelick verstandt?
Ick gae hier// ende weer/ ick gae nu zoo veel daghen/
En soecke dees en die/ om myne noot te claghen.
Ick moet weer naer het vier// de ghene diet my doet
Als oorsaeck van mijn vier/ mijn vier oock blussen moet. translation

Ut qua nutritur pinguedine tæda liquescit,
Quâ vivo, et nutrior, quam pereo, hâc pereo. translationtranslation



Back to top ↑

Translations

Wie me voedt, dooft me ook.
Who feeds me extinguishes me.
Dat wat de toorts ontsteekt en laat branden, blust het ook wanneer je de toorts met je handen omkeert. Zo gaat het met de min. O wrede brand, o brand, wat baat mijn wijsheid mij, of mijn voortreffelijk verstand? Ik ga heen en weer, ik zoek nu zo veel dagen naar deze of gene om mijn nood te klagen. Ik moet terug naar het vuur. Degene die als oorzaak van mijn vuur, mij dit aandoet, moet mijn vuur ook weer blussen.
Zoals een fakkel door het vet waarmee hij gevoed wordt, ook weer dooft,
zo kom ik om door wie ik leef en wordt gevoed en door degene op wie ik smoorverliefd ben.
As a torch is extinguished by the fat that feeds it,
thus who gives me life, feeds me and infatuates me engenders my death.

Back to top ↑

Sources and parallels