Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)
Table of contents ↑De verlichte Ziele spreeckt, hoe, of op welck een wijse dat Godt de sonden vergeeft [15]
De verlichte Ziele spreeckt, hoe, of op welck een wijse dat
Godt de sonden vergeeft.
Godt de sonden vergeeft.
De nare duysternis en wort niet wegh genomen,
Soo lang het morgenlicht verbeyt van op te komen.
Bedriegt u niet ô mensch! gy wort geen sonden quyt,
Soo lange als ghy noch den ouden Adam zijt.
't Is al bedrog: daer helpt geen bidden noch geen smeken,
Indien ghy niet en wilt uw valsche wil verbreken;
Hy trooste u oock wie wil, 't is leugentael en vals,
Ghy houd den last van al uw sonden op den hals;
Als Christus rijst in 't hart, dan wort de nacht der sonden,
En alle duysternis, in 't godlijck licht verslonden:
En soo dat wesentlijck niet beurt in deser tijdt,
Soo blijft uw arme Ziel een nacht in eeuwigheyt.
Het gaet'er soo niet toe, gelijck ghy hier wel hoorden.
Dat een misdadigh mensch, sijn schult door 's Koninghs woorden,
Uyt gunst vergeven wiert, daer hy niet beter wert,
Maer bleef een schalk, een dief of moorder in sijn hert.
Neen, 't moet'er anders gaen: een brandent vuur des Heeren,
Moet d'ouden boosen mensch tot stof en asch verteeren,
Daer groent een leven uyt, dat Godt in Christo mint,
Van alle schult ontlast en aenneemt voor zijn kint.
Soo lang het morgenlicht verbeyt van op te komen.
Bedriegt u niet ô mensch! gy wort geen sonden quyt,
Soo lange als ghy noch den ouden Adam zijt.
't Is al bedrog: daer helpt geen bidden noch geen smeken,
Indien ghy niet en wilt uw valsche wil verbreken;
Hy trooste u oock wie wil, 't is leugentael en vals,
Ghy houd den last van al uw sonden op den hals;
Als Christus rijst in 't hart, dan wort de nacht der sonden,
En alle duysternis, in 't godlijck licht verslonden:
En soo dat wesentlijck niet beurt in deser tijdt,
Soo blijft uw arme Ziel een nacht in eeuwigheyt.
Het gaet'er soo niet toe, gelijck ghy hier wel hoorden.
Dat een misdadigh mensch, sijn schult door 's Koninghs woorden,
Uyt gunst vergeven wiert, daer hy niet beter wert,
Maer bleef een schalk, een dief of moorder in sijn hert.
Neen, 't moet'er anders gaen: een brandent vuur des Heeren,
Moet d'ouden boosen mensch tot stof en asch verteeren,
Daer groent een leven uyt, dat Godt in Christo mint,
Van alle schult ontlast en aenneemt voor zijn kint.
Goddelijck Antwoordt.
Jesa. 1. vers 18.
WAst u, reynigt u, doet de boosheyt uwer handelingen
van voor mijne oogen wegh; laet af van quaet te doen, leert goedt doen,
&c. Komt dan, ende laet ons t'samen rechten, seyt de Heere: Al waren uw sonden als scharlaken,
sy sullen wit worden als sneeu, al waren sy roodt als Carmoi-
sijn, sy sullen worden als [witte] wolle.
WAst u, reynigt u, doet de boosheyt uwer handelingen
van voor mijne oogen wegh; laet af van quaet te doen, leert goedt doen,
&c. Komt dan, ende laet ons t'samen rechten, seyt de Heere: Al waren uw sonden als scharlaken,
sy sullen wit worden als sneeu, al waren sy roodt als Carmoi-
sijn, sy sullen worden als [witte] wolle.
Op het XV. Sinnebeeldt.
Van het vergeven der Sonden.
Van het vergeven der Sonden.
WAnneer Christus opstaet, soo sterft Adam. Wan-
neer de Sonne opgaet, soo wort de nacht in den
dagh verslonden, en daer is geen nacht meer, alsoo is de
vergevinge der sonden.
neer de Sonne opgaet, soo wort de nacht in den
dagh verslonden, en daer is geen nacht meer, alsoo is de
vergevinge der sonden.
ô Soeckent en begerigh, gemoet dat daer hongert en
dorst na het Rijcke Godts, merckt togh den gront wat
u gewesen wort: Het is niet soo een licht dingh een
kindt Godts te worden, ghelijck men meent, daer men
het geweten in de Historien voert, sich alsoo met Chri-
sti lijden en doodt kittelt, daer men de vergevinge der
sonden historisch leert, gelijck een wereltlijck gerichte,
daer ymant zijn schult uyt genade vergeven wert, of hy
schoon een schalck in zijn hart blijft: het is alhier heel
anders, God wil geen huychelaers hebben, hy neemt de
sonden op soo een wijs niet van ons, indien wy maer aen
de wetenschap hangen, en ons met het lijden Christi
troosten, daer wy met het geweten in de gruwelen blij-
ven. Het hiet: ghy moet nieu gebooren worden, ofte
sult niet in het Rijcke Godts komen. Dat sich ymant wil
met Christi lijden en doodt kittelen, en hem dat toe
eygenen, en wil doch met zijnen wille onwedergeboren
in den Adamschen mensch blijven, die doet even gelijk
yemant die sich selven troost met dese gedachten, dat
sijn Heer hem sijn landt schencken sal, onaengesien dat
hy zijn Soon niet en is, ende den Heer het sijn Soon al-
leen belooft heeft: alsoo is 't hier oock, wilt ghy uwes
Heeren landt besitten, en tot een eygendom hebben, so
moet ghy zijn rechte Soon worden; want den Soon des
dienstmaegts en sal niet erven met de vrye. Den Histo-
rien soon is een vremdeling, gy moet uyt Godt in Chri-
sto geboren worden, dat gy een lieffelijcken soon wordt,
alsdan zijt gy Godts kint, ende een erfgenaem des lijdens
en stervens Christi? Christi doodt is uw dood, zijne op-
standinge uyt den grave is uwe opstandinge, zijn hemel-
vaert is uw hemelvaert, en zijn eeuwigh Rijck is uw
Rijck; indien gy zijn rechten Soon uyt sijn vleesch en
bloet gebooren bent, soo sijt gy een erfgenaem van al
sijne goederen, anders kont gy Christi kint en erfgenaem
niet zijn.
dorst na het Rijcke Godts, merckt togh den gront wat
u gewesen wort: Het is niet soo een licht dingh een
kindt Godts te worden, ghelijck men meent, daer men
het geweten in de Historien voert, sich alsoo met Chri-
sti lijden en doodt kittelt, daer men de vergevinge der
sonden historisch leert, gelijck een wereltlijck gerichte,
daer ymant zijn schult uyt genade vergeven wert, of hy
schoon een schalck in zijn hart blijft: het is alhier heel
anders, God wil geen huychelaers hebben, hy neemt de
sonden op soo een wijs niet van ons, indien wy maer aen
de wetenschap hangen, en ons met het lijden Christi
troosten, daer wy met het geweten in de gruwelen blij-
ven. Het hiet: ghy moet nieu gebooren worden, ofte
sult niet in het Rijcke Godts komen. Dat sich ymant wil
met Christi lijden en doodt kittelen, en hem dat toe
eygenen, en wil doch met zijnen wille onwedergeboren
in den Adamschen mensch blijven, die doet even gelijk
yemant die sich selven troost met dese gedachten, dat
sijn Heer hem sijn landt schencken sal, onaengesien dat
hy zijn Soon niet en is, ende den Heer het sijn Soon al-
leen belooft heeft: alsoo is 't hier oock, wilt ghy uwes
Heeren landt besitten, en tot een eygendom hebben, so
moet ghy zijn rechte Soon worden; want den Soon des
dienstmaegts en sal niet erven met de vrye. Den Histo-
rien soon is een vremdeling, gy moet uyt Godt in Chri-
sto geboren worden, dat gy een lieffelijcken soon wordt,
alsdan zijt gy Godts kint, ende een erfgenaem des lijdens
en stervens Christi? Christi doodt is uw dood, zijne op-
standinge uyt den grave is uwe opstandinge, zijn hemel-
vaert is uw hemelvaert, en zijn eeuwigh Rijck is uw
Rijck; indien gy zijn rechten Soon uyt sijn vleesch en
bloet gebooren bent, soo sijt gy een erfgenaem van al
sijne goederen, anders kont gy Christi kint en erfgenaem
niet zijn.
Soo lange als dat aertsche rijk in uwe Beeltenis steekt,
soo zijt ghy des verdorven Adams aertsche Soon: daer
helpt geen huychelery. Geef sulcke goede woorden voor
Godt als ghy wilt, soo zijt ghy toch een vremt kindt, en
Godts goederen behooren u niet toe, tot dat ghy met
den verlooren Soon weder tot den Vader komt, met
een recht berou en ware boete over uw verlooren erf-
goedt: daer moet ghy met den willen geest uyt het aert-
sche leven uytgaen, en den aertschen wille verbreken,
het welcke seer doet, met het gemoedt en den willen
geest zijn waerden schat verlaten, daer toe den willen
geest gebooren was, en moet in Godts willen ingaen, al-
daer saeyt ghy uw saet in Godts Rijck, en wort in Godt,
als een vrucht, die in Godts acker wast, nieu gebooren,
want uw wille ontfanght Godts kracht; Christi geeste-
lijck lijf, verstaet hemelsche wesentheydt, die de eeu-
wige diepte vervult, ende daer van wast u een nieu gee-
stelijck lichaem in Godt, dat den tijdt deses levens, in
't aertsche grove lichaem verborgen steeckt, gelijck het
gout in eenen steen, alsdan zijt ghy Godts kint, en Chri-
sti goederen behooren u toe.
soo zijt ghy des verdorven Adams aertsche Soon: daer
helpt geen huychelery. Geef sulcke goede woorden voor
Godt als ghy wilt, soo zijt ghy toch een vremt kindt, en
Godts goederen behooren u niet toe, tot dat ghy met
den verlooren Soon weder tot den Vader komt, met
een recht berou en ware boete over uw verlooren erf-
goedt: daer moet ghy met den willen geest uyt het aert-
sche leven uytgaen, en den aertschen wille verbreken,
het welcke seer doet, met het gemoedt en den willen
geest zijn waerden schat verlaten, daer toe den willen
geest gebooren was, en moet in Godts willen ingaen, al-
daer saeyt ghy uw saet in Godts Rijck, en wort in Godt,
als een vrucht, die in Godts acker wast, nieu gebooren,
want uw wille ontfanght Godts kracht; Christi geeste-
lijck lijf, verstaet hemelsche wesentheydt, die de eeu-
wige diepte vervult, ende daer van wast u een nieu gee-
stelijck lichaem in Godt, dat den tijdt deses levens, in
't aertsche grove lichaem verborgen steeckt, gelijck het
gout in eenen steen, alsdan zijt ghy Godts kint, en Chri-
sti goederen behooren u toe.
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (Jesus holds out the torch in front of him; the only light source is the torch, which shines its light on the soul): De verlichte Ziele spreeckt, hoe, of op welk een wyze dat God de zonden vergeeft [15] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]
- Cupid holding a torch in: Amor facilius excluditur, quam expellitur [53] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608)) [Compare]
- Cupid holding a torch in: Quod nutrit, extinguit [96] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608)) [Compare]
- Cupid holding a torch in: Fit amor violentior avi [113] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Amor facilius excluditur, quam expellitur [53] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608))
- Quod nutrit, extinguit [96] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608))
- Fit amor violentior avi [113] (in: Otto Vaenius, Amorum emblemata (1608))