Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Micat inter omnes Amor virtutes [86]


su1724086pict

Back to top ↑
XLI.
De Liefde blinkt onder alle deugden uit.

GElyk voor 't licht der zon moet zwichten,
Wat, rollende om zyne assen heen
En om de zon, zyn licht te leen
Ontfangt uit deze bron der lichten:
Zo zwicht voor Liefde en haren glans
De glans der deugden, die haer stralen
Uit deze zon der deugden halen,
En pronken met geleenden krans.
Wat baet Gelooven, Lyden, Hopen,
Gelaten en stantvastigh zyn
In ziel-elende en lichaems pyn;
Wat, al het zwoegen, zweeten, loopen;
Nu lusteloos, dan onvermoeit;
Nu langs gemakkelyke wegen,
Dan ademechtigh en verlegen
Langs paden daer de doren groeit?
Niets baet het, zoo myn Heilants Liefde,
Van 's Hoogsten rechte hant gekroont,
My niet geheel en al bewoont.
Zyn min, die my het hart doorgriefde
Volmaekt alleen alle andre deucht.
Hoe lust het my myn Lief t'aenschouwen?
Verdwynt het Hopen en Vertrouwen,
Zyn Liefde alleen blyft al myn vreucht.



Micat inter omnes Amor virtutes.

Back to top ↑

Sources and parallels