Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele begeert Christus, het broot des levens wesentlijck in haer te hebben [20]


lu1685020pict

Back to top ↑
De Ziele begeert Christus, het broot des levens
wesentlijck in haer te hebben
.

Schoon ick het gantsche huys vervult met spijse sag,
En dat ick, als een Vee in 't gras, daer inne lag,
Noch bleef ick onversaet, 't sou my geen voedsel geven,
De spijs most in my zijn, indien ick soude leven.
Nu merckt ô menschen kindt, dit raeckt uw stand gewis:
Schoon d'eeuwige diepte vol der klare Godtheyt is,
Soo lang het Zielen-vuur niet eet van 't godd'lijk wesen,
Soo lange sal het oock een dorre honger wesen.
Gelijck van 't voedtsel dat het zaetjen in sich treckt,
Een cierlijk Bloempje tot zijn lichaem wort verwekt;
Soo wordt de vuur'ge Ziel met nieuwheyt overtogen,
Indien sy 't wesen Godts heeft waerlijck ingesogen;
Dat heyligh wesen wort soo heerlijck om 't gemoedt,
Een schoon en geest'lijck lijf van hemels vleesch en bloedt,
Daer brand sy eeuwigh in, en geeft uyt haer verteeren
Een lichten klaren Geest, een spiegel voor den Heere.
Dit is den nieuwen mensch, die in den ouden steeckt,
Als 't gout in eenen steen, wanneer den ouden breeckt,
Dan staet den nieuwen bloot, voor Godt en d'Eng'len chooren;
Soo wordt, door 't recht geloof, den rechten mensch gebooren.
Het recht geloove blijft niet slegs van buyten staen:
Maer breekt door alles heen, en grijpt de Godtheyt aen.
Die moet haer voedtsel sijn, en kracht en wijsheyt geven,
Dat is haer broodt en wyn, een spijs voor 't rechte leven.

Goddelijck Antwoordt.
Joan. 6. vers 35.
ICk ben het broodt des levens, die tot my komt en sal geen-
sins hongeren, en die in my gelooft, en sal nimmermeer
dorsten
.

pb89thumb


Psalm 42. vers 2.
Gelijck een hert schreeuwt na de waterstroomen; also
schreeuwt mijn Ziele tot u, ô Godt.
Mijn Ziele dorstet na Godt, na den levendigen Godt.

Op het XX. Sinnebeeldt.
Hoe dat wy Christus wesentlijck in ons moeten hebben.
Alle vochtigheyt die van buyten is kan den boom
niet helpen, maer de vochtigheyt die hy in sich trekt,
geeft hem leven, wasdom en vruchtbaerheyt.
Of het over al vol van Christus was, en Christus was
ofte quam niet in my, soo mocht het my niet helpen, ick
was en bleef een verdorden en vruchteloosen boom.
Dit is een Christen: die met den inwendigen grond,
gemoed en wille sich heeft tot de geschoncken genade
in Christo Jesu ingewend, en in den wille sijner Ziele
geworden is, als een jongh kindt, dat alleen hakende is
na de borsten des moeders, dat eene dorst na de moeder
heeft, en des moeders borst suygt, waer van het leeft.
Alsoo oock is dese mensch alleen een Christen, wiens
Ziel en gemoedt weder in die eerste moeder, (waer uyt
des menschen leven ontsprooten is, als in dat eeuwighe
Woordt, het welcke sich met de rechte melck des
heyls heeft in onse, aen Godt blinde menscheyt geopen-
baert,) ingaet, en dese moederlijcke melck in zijn hon-
gerige Ziele drinckt, waer van die nieuwe geestelijcke
menscheyt ontstaet.
Want dat is alleen een Christen, in wien Christus
woont, leeft, en is, in wien Christus na den inwendigen
grondt, der Zielen, is op gestaen en levendigh geworden,
die daer Christus overwinninge tegen Godts toorn, ook
helle, Duyvel, dood en sonden (als Christi menscheyt,
lijden, sterven en opstandingh) in sijnen inwendigen
grondt heeft aenghetrocken, daer het zaet der vrouwe,
als Christus in zijne overwinningh, in hem oock over-
wint en de slange in des boosen vleesches wille dagelijcx
den kop vertreet, en de sondelijke lust des vleesches doot.

Want in Christo alleen worden wy ten godde-
lijcken kindtschap en erven Christi aengenomen; niet
door eenen uyterlijcken vremden schijn eener bysonder-
lijcke genaden aennemingh, door een vremde verdienste
eener toegerekende genaden van buyten: maer door
eene kinderlijcke, inwoonende, gelederlijcke, essentia-
lische genade, daer des doodts overwinner, als Christus
met zijn leven, wesen en kracht in ons, van onsen dood
opstaet, en in ons heerscht en werkt, als in een ranke aen
zijnen wijnstock, gelijck de Schriften der Apostelen
doorgaens betuygen.
Dat is geen Christen, die sich alleen met het lijden,
sterven en de voldoeningh Christi troost, en hem
dat selve als een genaden-geschenck toerekent, en even-
wel een wildt dier onwedergebooren blijft, sulck een
Christen is een yegelijcke goddeloose. Want een yder
wil gaern door een genaden-gifte saligh worden; den
Duyvel woude oock alsoo door een van buyten aenge-
nome genade, wel geern weder een Engel zijn.
Maer dat hy soude omkeeren, en worden als een kind,
en uyt Godts genaden water der liefde en H. Geest
nieuw geboren worden, dat smaekt hem niet: Also ook
den tijtel Christen niet, die den genaden-mantel Christi
wel omhangt, maer in de kindtsheyt en nieuwe geboor-
te mag hy niet ingaen, nochtans seght Christus, dat hy
anders het Rijcke Godts niet en mag sien.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: