Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Fulcite me floribus [32]


su1724032pict

Back to top ↑


Cantic. 2.
Fulcite me floribus, stipate me malis, quia amore langueo.

[blanco]

XXXII.
Hoogl. II. 5.
Ondersteunt gylieden my met de fleschen, versterkt my
met de appelen; want ik ben krank van
liefde.

IS dit myn zwakheit overwinnen?
O onweerstaenbre kracht van 't minnen,
Gy maekt my flaeu aen hart en zinnen.
Het bloet stolt, dunkt me, al in de vaten,
De ziel het lichaem te verlaten.
Wat kan me in deze zwyming baten?
Koomt, Speelgenoten, helpt my treuren;
Of brengt hier bloem-en bloessemgeuren,
Om myne geesten op te beuren.
Brengt riekende appels, frissche rozen,
Die in den hof myns Liefsten blozen,
En myne smarten wat verpoozen.
Maer geen genezing zal ik vinden,
Dan in 't genot van myn' Beminden,
Die myne wonden kan verbinden.
Hy heeft alleen alle artsenyen,
Die myne ziel van weedom vryen
En eeuwigh kunnen doen verblyen.
Ik ga van uwe liefde zwanger,
O Jezus, laet my nu niet langer!
Uw afzyn maekt van bang my banger.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: