Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)
Table of contents ↑De Ziele rustende van alle uyterlijcke menighvuldigheden, waeckt met het inwendige ooge des gemoeds [14]
De Ziele rustende van alle uyterlijcke menighvuldigheden,
waeckt met het inwendige ooge des gemoeds.
waeckt met het inwendige ooge des gemoeds.
AL schijn ick voor de werelt doodt,
En van het leven afgesneden,
Och neen! och neen! dat is geen noot,
Ick slaep in d'uyterlijcke leden.
Ick rust van al het aertsch bedrijf,
Van alle wereltlijcke weelden,
En wellust voor het diersche lijf,
Van menighvuldigheyt en beelden;
Soo slaep ick, maer mijn herte waeckt,
Op Godt en Goddelijcke dingen,
Op dat als my den Heer genaeckt,
Hy my niet vindt in sluymeringen.
Ick slaep, maer 't oogh van mijn gemoed
Is altijdt open en verheven,
En schout in Godt het eeuwigh goedt,
Het eeuwigh licht, en eeuwigh leven.
Och! ja mijn vleesch slaept soo maer voort,
En zinckt noch diepper in 't vergeten,
Van al wat niet in 't hert behoort,
En dat den Geest niet dient te weten.
Ach! was met my de werelt doodt,
In een vergetenheydt der sonden!
De gantsche menscheydt wiert vergoot,
En 't rechte leven wiert gevonden.
En van het leven afgesneden,
Och neen! och neen! dat is geen noot,
Ick slaep in d'uyterlijcke leden.
Ick rust van al het aertsch bedrijf,
Van alle wereltlijcke weelden,
En wellust voor het diersche lijf,
Van menighvuldigheyt en beelden;
Soo slaep ick, maer mijn herte waeckt,
Op Godt en Goddelijcke dingen,
Op dat als my den Heer genaeckt,
Hy my niet vindt in sluymeringen.
Ick slaep, maer 't oogh van mijn gemoed
Is altijdt open en verheven,
En schout in Godt het eeuwigh goedt,
Het eeuwigh licht, en eeuwigh leven.
Och! ja mijn vleesch slaept soo maer voort,
En zinckt noch diepper in 't vergeten,
Van al wat niet in 't hert behoort,
En dat den Geest niet dient te weten.
Ach! was met my de werelt doodt,
In een vergetenheydt der sonden!
De gantsche menscheydt wiert vergoot,
En 't rechte leven wiert gevonden.
Op het XIV. Sinnebeeldt.
Van het waken des Geestes.
Van het waken des Geestes.
Ick sliep maer mijn herte waeckte.
Cant. 5. vers. 2.
Ick ruste van wereltlijcke verlustingen, nadien de
sinnen genoeghsaem ingeslapen zijn; maer ick begeer
die toekomende, en soeck de eeuwige dinghen, alsoo
slaep ick, ende alsoo waeck ik.
Ick ruste van wereltlijcke verlustingen, nadien de
sinnen genoeghsaem ingeslapen zijn; maer ick begeer
die toekomende, en soeck de eeuwige dinghen, alsoo
slaep ick, ende alsoo waeck ik.
De rechtveerdige slaept, aengaende het quade, en alle
begeerlijckheden des vleesch; maer hy waeckt in de
deugden.
begeerlijckheden des vleesch; maer hy waeckt in de
deugden.
Het vleesch moet slapen, het gelove waken: de lu-
sten des lichaems moeten slapen, en de voorsichtigheyt
des herten moet waken.
sten des lichaems moeten slapen, en de voorsichtigheyt
des herten moet waken.
De Heyligen verachten alle aertsche dingen, en ver-
laten het gewoel des werelts gantsch en gaer, niet om dat
sy luy of traegh zijn; maer sy wercken inwendigh, en
bevlijtigen sich om in het herte aen te schouwen, wat dat
sy, daerom sy zijn geschapen, want sy slapen niet om
dat sy moede zijn, maer sy rusten van de verganckelijke
dingen, op dat sy te vryer de eeuwighe betrachten sou-
den. De slaep is een evenbeelt des doodts, want door
den slaep houd alle werckingh der sinnen in het lichaem
op, en de mensch komt in een vergetenheyt aller sor-
gen, de vrese wort gedempt, de toorn nedergeleght, en
de bevindelijckheyt van alle verdriet wort afgesneden.
Daer van leren wy, dat die gene, welcke seght, dat sy
met het lichaem slaept, en met het gemoet waeckt, bo-
ven haer selven is verheven geworden; want in die gene
in welcken het gemoet alleen leeft, en die van geen be-
vindelijckheyt bedroeft is, wort die lichamelijcke na-
tuer genoeghsaem door een slaep bevangen, en het ge-
sicht warelijck door een ruste toegeloken: Alsdan is het
oogh der Zielen vry en ontbonden, en laet sich met on-
derscheyt zien. Schout alleen die dingen aen, die hoo-
ger zijn dan de sichtbare: alsdan is het gehoor genoegh-
saem doodt en afgestorven, als het gene zijn werckinge
verlooren heeft. Maer het gemoet houd sich besigh met
dingen, die het vernuft ver overtreffen.
laten het gewoel des werelts gantsch en gaer, niet om dat
sy luy of traegh zijn; maer sy wercken inwendigh, en
bevlijtigen sich om in het herte aen te schouwen, wat dat
sy, daerom sy zijn geschapen, want sy slapen niet om
dat sy moede zijn, maer sy rusten van de verganckelijke
dingen, op dat sy te vryer de eeuwighe betrachten sou-
den. De slaep is een evenbeelt des doodts, want door
den slaep houd alle werckingh der sinnen in het lichaem
op, en de mensch komt in een vergetenheyt aller sor-
gen, de vrese wort gedempt, de toorn nedergeleght, en
de bevindelijckheyt van alle verdriet wort afgesneden.
Daer van leren wy, dat die gene, welcke seght, dat sy
met het lichaem slaept, en met het gemoet waeckt, bo-
ven haer selven is verheven geworden; want in die gene
in welcken het gemoet alleen leeft, en die van geen be-
vindelijckheyt bedroeft is, wort die lichamelijcke na-
tuer genoeghsaem door een slaep bevangen, en het ge-
sicht warelijck door een ruste toegeloken: Alsdan is het
oogh der Zielen vry en ontbonden, en laet sich met on-
derscheyt zien. Schout alleen die dingen aen, die hoo-
ger zijn dan de sichtbare: alsdan is het gehoor genoegh-
saem doodt en afgestorven, als het gene zijn werckinge
verlooren heeft. Maer het gemoet houd sich besigh met
dingen, die het vernuft ver overtreffen.
De krachten daer de Ziel mede werckt, zijn recht als
Camenieren, die haer leyden in dat hoogste haers selfs,
voor de slaepkamer haers eeuwigen Koninghs. Ende als
de Ziele met haer krachten op verheven is, in 't hoogste
boven alle geschapen dingen, ende vriendelijk van haer
beminde wort omhelst, soo moeten de krachten wijc-
ken en rusten van alle werckelijkheden, en de Ziele
wort doorvloeyt van den Geest Godts, en de saligheydt
gewerckt in meniger, ja in duysenderley manieren, en-
de dan gevoelt zy in de liefhebbende kracht een treck
des Heyligen Geestes; als een levendige fonteyn, die
vloeyt met revieren der eeuwiger soetigheyt.
Camenieren, die haer leyden in dat hoogste haers selfs,
voor de slaepkamer haers eeuwigen Koninghs. Ende als
de Ziele met haer krachten op verheven is, in 't hoogste
boven alle geschapen dingen, ende vriendelijk van haer
beminde wort omhelst, soo moeten de krachten wijc-
ken en rusten van alle werckelijkheden, en de Ziele
wort doorvloeyt van den Geest Godts, en de saligheydt
gewerckt in meniger, ja in duysenderley manieren, en-
de dan gevoelt zy in de liefhebbende kracht een treck
des Heyligen Geestes; als een levendige fonteyn, die
vloeyt met revieren der eeuwiger soetigheyt.
Als de Ziele soo hoogh in het licht komt, dat het ver-
standt verblindt wort, gelijck dat ooge van de klaerheyt
der Sonne, soo ontfanght sy boven de verstandelijcke
kracht een simpel ooge, open geloken in de wercklijck-
heydt der lief hebbende kracht; welck ooge, met een
simpel aenschouwen in die geestelijcke klaerheyt, siet al
wat Godt is eenvuldighlijck. Maer wat den geest des
menschen dan gebeurt, en wat hy bekent op die tijt, dat
en is niet met woorden uyt te spreken, nochte hy en be-
kent dat selve niet volkomen, als hy weder tot sich sel-
ven komt.
standt verblindt wort, gelijck dat ooge van de klaerheyt
der Sonne, soo ontfanght sy boven de verstandelijcke
kracht een simpel ooge, open geloken in de wercklijck-
heydt der lief hebbende kracht; welck ooge, met een
simpel aenschouwen in die geestelijcke klaerheyt, siet al
wat Godt is eenvuldighlijck. Maer wat den geest des
menschen dan gebeurt, en wat hy bekent op die tijt, dat
en is niet met woorden uyt te spreken, nochte hy en be-
kent dat selve niet volkomen, als hy weder tot sich sel-
ven komt.
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (Jesus descends from heaven standing on a cloud; the buildings in the background have gone; palm trees instead pine trees): De Ziele rustende van alle uyterlyke menigvuldigheden, waakt met het inwendige ooge des gemoeds [14] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]
- Sine amore mors [55] (in: Otto Vaenius, Amoris divini emblemata (1615)) [Compare]