Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)
Table of contents ↑Elk na 't Zijne, Ik na 't Mijne [22]
1 Pet. 2.2, 3.
Als nieuw geboren kinderkens, zijt zeer begerig na de redelij-
ke onvervalschte melk, op dat gy door de zelve moogt opwassen,
indien gy anders gesmaakt hebt dat de Heere goeder tieren is.
Als nieuw geboren kinderkens, zijt zeer begerig na de redelij-
ke onvervalschte melk, op dat gy door de zelve moogt opwassen,
indien gy anders gesmaakt hebt dat de Heere goeder tieren is.
De Ziele leert, dat de Ruste des Gemoeds, alleen in God
en sijn heilige Wil te vinden is.
Stem: O schoonste Personagie!
O Trekking der Naturen!
Maar eens geraakt, en stadig na het Noorden!
Waarom kond gy niet duren,
En staan ook stil aan alle kant en Oorden?
Of is uw Rust
Juist aan die Kust
Des waerelds, bar en koude?
Dat wie die trachte
Te wederstaan, of ommekeren woude,
Gy 't niet zoud achten,
Maar uwen Aart en Neiging blijven houden?
Ach! of 't Gemoed niet minder
Trok na sijn God, als na sijn rechte Noorden!
En dat geen ramp, noch hinder,
Noch waereld ons beletten of bekoorden:
Dat lust en zin
Nooit rust', als in
Tot Godwaarts heen te neigen,
Met al ons herte,
Om eind'lijk Hem voor ewig te verkrijgen,
Daar wy met smerte,
Hier noch in 't vleesch na zuchten en na hijgen.
Zie hier, hier is de Plaatse
Van Rust! dus rust van zoeken zonder vinden:
Verlaat die vreemd' en haat ze:
Alleen in God, dien Hogen, dien Beminden,
Daar staat men stil,
Met al sijn wil,
Al 't ander is omzwerven,
Dat niet kan baten,
Als men de ware Ziele-Rust moet derven,
Door het verlaten
Van Hem, in wien men z'enkel kan beërven.
Dat eens, ô! Rust der ziele,
De bange ziel van zwerven rusten mogte!
En dat het U geviele,
Uw Bruid, uw Ondertroude, Duurgekochte,
Van leed en kruis
t'Ontslaan, en t'huis
In Abr'ams schoot te halen,
Om U te loven
By 't Geestendom, met hoog vergoder talen,
Welx klank, hier boven,
Den Hemel vuld, met all' sijn Opperzalen.
en sijn heilige Wil te vinden is.
Stem: O schoonste Personagie!
O Trekking der Naturen!
Maar eens geraakt, en stadig na het Noorden!
Waarom kond gy niet duren,
En staan ook stil aan alle kant en Oorden?
Of is uw Rust
Juist aan die Kust
Des waerelds, bar en koude?
Dat wie die trachte
Te wederstaan, of ommekeren woude,
Gy 't niet zoud achten,
Maar uwen Aart en Neiging blijven houden?
Ach! of 't Gemoed niet minder
Trok na sijn God, als na sijn rechte Noorden!
En dat geen ramp, noch hinder,
Noch waereld ons beletten of bekoorden:
Dat lust en zin
Nooit rust', als in
Tot Godwaarts heen te neigen,
Met al ons herte,
Om eind'lijk Hem voor ewig te verkrijgen,
Daar wy met smerte,
Hier noch in 't vleesch na zuchten en na hijgen.
Zie hier, hier is de Plaatse
Van Rust! dus rust van zoeken zonder vinden:
Verlaat die vreemd' en haat ze:
Alleen in God, dien Hogen, dien Beminden,
Daar staat men stil,
Met al sijn wil,
Al 't ander is omzwerven,
Dat niet kan baten,
Als men de ware Ziele-Rust moet derven,
Door het verlaten
Van Hem, in wien men z'enkel kan beërven.
Dat eens, ô! Rust der ziele,
De bange ziel van zwerven rusten mogte!
En dat het U geviele,
Uw Bruid, uw Ondertroude, Duurgekochte,
Van leed en kruis
t'Ontslaan, en t'huis
In Abr'ams schoot te halen,
Om U te loven
By 't Geestendom, met hoog vergoder talen,
Welx klank, hier boven,
Den Hemel vuld, met all' sijn Opperzalen.
Van het ysselijk omzwerven der ziele, zo lang zy buiten God ruste zoekt.
NAdien des menschen Herte, altijd eenige Rust en ver-
genoeginge begeert, om dat het een groot verdriet is,
geheel zonder eenige vergenoeginge te leven, zo gebeurt
het, dat elk die Ruste zoekt, daar hy ze meend te vinden,
volgens die drift of begeerte, die hem meest drijft tot op-
volging: en hierom zijn 'er byna zo veelerhande zoekin-
gen en Rusten, als 'er menschen zijn. Doch in alle die ver-
scheidenheid komen ze echter daar in over een, dat ze haar
zelven en haar lusten tot 'er Doelwit hebben, gelijk ze ook
daar in accorderen, dat ze nooit de ware Rust en vinden,
die van niemand, als van de ware God-zoekende gevon-
den en word.
genoeginge begeert, om dat het een groot verdriet is,
geheel zonder eenige vergenoeginge te leven, zo gebeurt
het, dat elk die Ruste zoekt, daar hy ze meend te vinden,
volgens die drift of begeerte, die hem meest drijft tot op-
volging: en hierom zijn 'er byna zo veelerhande zoekin-
gen en Rusten, als 'er menschen zijn. Doch in alle die ver-
scheidenheid komen ze echter daar in over een, dat ze haar
zelven en haar lusten tot 'er Doelwit hebben, gelijk ze ook
daar in accorderen, dat ze nooit de ware Rust en vinden,
die van niemand, als van de ware God-zoekende gevon-
den en word.
Want dewijl de waereld niet kan geven als Wellust,
Eer en Schat, en de Wellust veeltijds quellust word, de
Eer zeer nau te wachten is, en licht gequest word, de Schat-
ten lastig te verkrijgen en te bewaren zijn, zo heeft dit al-
les zo veel moejelijke gevolgen, dat in alle die dingen,
veel meer onrust als Rust, veel meer ongenoegen als waar
vermaak, en veel meer strijd als vrede te vinden is; be-
halven dat den genen, die deze dingen al zeer vurig zoe-
ken, het verkrijgen menigmaal niet en mag gebeuren,
't welk dan zo veel meer verdriet veroorsaakt, als de be-
geerte heftiger was, waardoor dan den armen mensch,
hongert zonder eten, dorst zonder drinken, begeert zon-
der verkrijgen, quijnt en vol verdriet is, gejaagd en gedre-
ven word van berg tot heuvel, van 't een na 't ander, vol
hoop en vreze, altijd de waereld, met al dat 'er in is, be-
driegelijk bevindende, wel veel belovende, maar weinig
of niet, ja doorgaans veel verdriet gevende; daar noch-
tans des menschen Herte, vastheid, bestendigheid en vol-
komen vervulling in al sijn begeertens zo zeer bemind.
Eer en Schat, en de Wellust veeltijds quellust word, de
Eer zeer nau te wachten is, en licht gequest word, de Schat-
ten lastig te verkrijgen en te bewaren zijn, zo heeft dit al-
les zo veel moejelijke gevolgen, dat in alle die dingen,
veel meer onrust als Rust, veel meer ongenoegen als waar
vermaak, en veel meer strijd als vrede te vinden is; be-
halven dat den genen, die deze dingen al zeer vurig zoe-
ken, het verkrijgen menigmaal niet en mag gebeuren,
't welk dan zo veel meer verdriet veroorsaakt, als de be-
geerte heftiger was, waardoor dan den armen mensch,
hongert zonder eten, dorst zonder drinken, begeert zon-
der verkrijgen, quijnt en vol verdriet is, gejaagd en gedre-
ven word van berg tot heuvel, van 't een na 't ander, vol
hoop en vreze, altijd de waereld, met al dat 'er in is, be-
driegelijk bevindende, wel veel belovende, maar weinig
of niet, ja doorgaans veel verdriet gevende; daar noch-
tans des menschen Herte, vastheid, bestendigheid en vol-
komen vervulling in al sijn begeertens zo zeer bemind.
Doch om dat die edele begerende Vonk iets Goddelijx
is, zo wil ze sich met recht, niet laten pajen, in een vol
genoegen, met 't geen haar toch niet en kan verzadigen,
dewijle zy alleen ware Ruste kan vinden, in 't geen ewig
en volkomen vermaakt, en dat niet vindende in enig
schepsel, noch in enige lust of zonden, daar ze het al ver-
geefsch in gezocht heeft, zo is ze al gedurig wat anders en
weêr wat anders begerende, niet gelovende, dat in 't geen
ze noch niet geproeft en heeft, de zelfde onmogelijkheid
is om warelijk verzadigd te worden, als in den overvloed
der ydelheid, die ze nu al gesmaakt heeft.
is, zo wil ze sich met recht, niet laten pajen, in een vol
genoegen, met 't geen haar toch niet en kan verzadigen,
dewijle zy alleen ware Ruste kan vinden, in 't geen ewig
en volkomen vermaakt, en dat niet vindende in enig
schepsel, noch in enige lust of zonden, daar ze het al ver-
geefsch in gezocht heeft, zo is ze al gedurig wat anders en
weêr wat anders begerende, niet gelovende, dat in 't geen
ze noch niet geproeft en heeft, de zelfde onmogelijkheid
is om warelijk verzadigd te worden, als in den overvloed
der ydelheid, die ze nu al gesmaakt heeft.
En dit is dat ellendige jammer, waar door den mensch
(die zo zelden by tijds waarlijk wijs word, om eenmaal de
Rust der ziele te leren zoeken daar ze zekerlijk te vinden
is) door een dwaze hoop gedreven, sijn leven in dit ydel
zoeken doorgebracht hebbende, zonder tot de ware Rust
der ziele gekomen te zijn, eindelijk zo rampsalig heen
reist na d'onveranderlijke ewigheid.
(die zo zelden by tijds waarlijk wijs word, om eenmaal de
Rust der ziele te leren zoeken daar ze zekerlijk te vinden
is) door een dwaze hoop gedreven, sijn leven in dit ydel
zoeken doorgebracht hebbende, zonder tot de ware Rust
der ziele gekomen te zijn, eindelijk zo rampsalig heen
reist na d'onveranderlijke ewigheid.
Maar wat gedachten zullen wy hebben van zulk een af-
scheiden? daar den mensch al sijn vermaak, al sijn lust en
ydelheden, die hem noch in dit lighaam zijnde, wat kon-
den verzetten, de aanstaande rampen doen vergeten, en
een valsche vreugde verlenen, teffens moet derven, en
sich gesteld vinden in een staat, daar alle die dingen geen
plaats en hebben.
scheiden? daar den mensch al sijn vermaak, al sijn lust en
ydelheden, die hem noch in dit lighaam zijnde, wat kon-
den verzetten, de aanstaande rampen doen vergeten, en
een valsche vreugde verlenen, teffens moet derven, en
sich gesteld vinden in een staat, daar alle die dingen geen
plaats en hebben.
Wat nare bangheid, knaging, vertwijfeling en ellende
dit moet veroorsaken, is onbeschrijfelijk. Altijd te zinken
zonder ooit grond te voelen, altijd te vrezen zonder ooit
te konnen hopen, en kan niet anders als ach! en wee! ver-
oorsaken. En dit zal den staat moeten zijn der genen, die
hier van daan scheiden, zonder haar begerende kracht
waarlijk tot God gewend te hebben.
dit moet veroorsaken, is onbeschrijfelijk. Altijd te zinken
zonder ooit grond te voelen, altijd te vrezen zonder ooit
te konnen hopen, en kan niet anders als ach! en wee! ver-
oorsaken. En dit zal den staat moeten zijn der genen, die
hier van daan scheiden, zonder haar begerende kracht
waarlijk tot God gewend te hebben.
O yselijke grouzaamheid! ô nooit doordenkelijke en
schrikkelijke rampen! waardig om 'er zo voor te vrezen,
dat die vreze een onberouwelijke bekeringe tot zaligheid
in ons alle, door Gods genade, mogt werken.
schrikkelijke rampen! waardig om 'er zo voor te vrezen,
dat die vreze een onberouwelijke bekeringe tot zaligheid
in ons alle, door Gods genade, mogt werken.
Wie schrikt niet, als hy al sijn leven op een stuk hout,
nacht en dag, in storm en onweêr, op de woeste baren zou
moeten omswerven? Wie sidderd niet, als hy in een gron-
deloze poel, van vuur en zwavel, zou geworpen worden?
nacht en dag, in storm en onweêr, op de woeste baren zou
moeten omswerven? Wie sidderd niet, als hy in een gron-
deloze poel, van vuur en zwavel, zou geworpen worden?
Maar laat ons nu zo vrezen, laat ons nu zo schrikken
en sidderen voor den weg die derwaards leid, eer het te
laat is, op dat wy, als onze laatste uure daar is, met alle
Heiligen Gods, van den Heere in vrede mogen gevonden
worden. Dan zal onze ziele geen ach! en wee! maar een
liefelijke stille ruste ontmoeten. Dan zal geen bitter en
vergeefs naklagen beginnen, maar een vrolijk en ewig ha-
leluja.
en sidderen voor den weg die derwaards leid, eer het te
laat is, op dat wy, als onze laatste uure daar is, met alle
Heiligen Gods, van den Heere in vrede mogen gevonden
worden. Dan zal onze ziele geen ach! en wee! maar een
liefelijke stille ruste ontmoeten. Dan zal geen bitter en
vergeefs naklagen beginnen, maar een vrolijk en ewig ha-
leluja.
Hoe groot zal dit grote onderscheid zijn! en wie zal het
na waarheid konnen uitspreken? Gave God, dat het ons
na sijn grootheid ter herten ging! en stelden wy ons zo aan,
dat het de Heere ons konde geven. Hoe sterk zouden wy
dan zijn! en met wat een brandende yver ontstoken wor-
den, om den quaden weg te vlieden, en met alle ernst ons
op de goede te begeven!
na waarheid konnen uitspreken? Gave God, dat het ons
na sijn grootheid ter herten ging! en stelden wy ons zo aan,
dat het de Heere ons konde geven. Hoe sterk zouden wy
dan zijn! en met wat een brandende yver ontstoken wor-
den, om den quaden weg te vlieden, en met alle ernst ons
op de goede te begeven!
Ach Heere Jesus Christus! het behage U ons eenmaal
daar toe te brengen! Doch wy weten dat het U behaagd;
maar wy en zijn daar toe noch menigmaal niet geschikt en
bequaam. Wy hebben de wegen noch niet gewandeld,
die ons derwaards zouden leiden, en dat is d'oorsaak,
waarom wy ook noch niet gevonden en hebben, 't geen
eerst verkregen word aan 't einde van die wegen.
daar toe te brengen! Doch wy weten dat het U behaagd;
maar wy en zijn daar toe noch menigmaal niet geschikt en
bequaam. Wy hebben de wegen noch niet gewandeld,
die ons derwaards zouden leiden, en dat is d'oorsaak,
waarom wy ook noch niet gevonden en hebben, 't geen
eerst verkregen word aan 't einde van die wegen.
Want dit belijden wy voor uwe alwetende Majesteit,
dat wy menigmaal in ons gemoed, die lastige en moejelij-
ke omswervinge en onrust wel zijn gewaar geworden, en
hoe zeer zy ons in de opheffinge des herten tot U verhin-
derde, maar dat wy echter door quade gewoonten, en niet
genoeg gedode en versturve heimelijke begeerte en lust,
als in een zekere soort van onvermogen ons bevonden, die
ons dan de bequaamheid dede derven, om dat groot on-
derscheid op een levendige wijze te gevoelen.
dat wy menigmaal in ons gemoed, die lastige en moejelij-
ke omswervinge en onrust wel zijn gewaar geworden, en
hoe zeer zy ons in de opheffinge des herten tot U verhin-
derde, maar dat wy echter door quade gewoonten, en niet
genoeg gedode en versturve heimelijke begeerte en lust,
als in een zekere soort van onvermogen ons bevonden, die
ons dan de bequaamheid dede derven, om dat groot on-
derscheid op een levendige wijze te gevoelen.
Verlos ons dan, ô grote Verlosser! van die quade oor-
saken, die ons zo veel goeds en zoets verhinderen, en geef
dat wy ons zelven, door uwe kracht, gewillig afsterven
en los maken, van alles wat ons van U verhinderd, en
ons van U laten los maken, om alzo te komen tot U on-
ze eenige en ewige Ruste. Amen.
saken, die ons zo veel goeds en zoets verhinderen, en geef
dat wy ons zelven, door uwe kracht, gewillig afsterven
en los maken, van alles wat ons van U verhinderd, en
ons van U laten los maken, om alzo te komen tot U on-
ze eenige en ewige Ruste. Amen.
Sources and parallels
- Raasveld 1995, p. 286, note 107. The idea of the compass (without illustration) in: Luyken, Voncken der liefde Jesu, embl. 44
- Raasveld 1995, p. 286, note 107. The idea of the compass (without illustration) in: Luyken, Voncken der liefde Jesu, embl. 44