Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

D'eerste Prang, valt zeer bang [21]


hu1689021pict

Back to top ↑
D'eerste Prang, valt zeer bang.


Marc. 9.43, &c.
Indien uwe hand, voet of oge u ergert, houw ze af, en trek ze
uit
; het is u beter verminkt, kreupel, en maar een oge hebbende
tot het leven, en in het koninkrijke Gods, in te gaan, dan twe han-
den, twe voeten, en twe ogen hebbende, geworpen te worden in de
helle
.

Hoe dienstig het zy de uitlopinge der zinnen te betomen.
Stem: Gelijk de Salamand'r in 't vuur kan zweven .
WAnneer m' een Ros, noch vreemt van Zaal en Sporen,
Door Toom en Breidel, zal
Heen leiden in de Stal,
Het slaat en wringt, het rekt en strekt sijn oren,
Het springt en smijt van achter en van voren:
Maar kan men 't d'ogen blinden,
't Zal sich te met wel overweldigt vinden.

Als ongetoomt de losse zinnen zwieren,
En 't geen haar komt te voor
In ogen en in oor,
In smaak en reuk, en zy als domme dieren,
Haar leven daar in vinden en na gieren
Met liefd' en vergenoegen,
Schoon veel verselt met overtuigend wroegen.

Zo word de ziel, die door de liefd' aan Gode
Moest wezen vast gehecht,
Des vleesches slaaf en knecht,
Welx will' zy niet (hoe zeer van God verboden
En aanbelast te kruisen en te doden,
Om in den geest te leven
Het leven Gods door Christus voorgeschreven)

VVelx will' zy niet kan na genoegen tomen,
Om eens, vry van de zond,
In haren diepsten grond,
Gods liefd' en vreed', in 't herte te bekomen,
En 't nagespook der zonden niet te schromen,
Der Beelden en gedrochten,
Die 't hert met angst en persing steeds bevochten.


Hier is geweld en grote kracht van noden,
Die alles toomt en dwingt,
Hoe zeer 't ook woelt en wringt.
Den ouden mensch, gevoelig in dit doden,
Waar liefst dien last en 't smertlijk leed ontvloden:
En wil geen wet ontfangen
Van 's levens Vorst, maar gaan sijn eigen gangen.

Hy moet nochtans den Geest, sijn wettig Heere,
Gehoorsaam volgen, zal
Dien groten rijken Al,
De ziele met sijn ewig heil verëren,
En door sijn tegenwoordigheid haar leren
De volheid sijner goedheid,
Die met sich brengt een zoetheid aller zoetheid.

O laat ons doof, ô laat ons als een blinde
(Die door 't geloof niet ziet
Op 't dierelijk geniet,
Maar op sijn God, Dien waardigen Beminden,
Om ewig Hem tot troost en heil te vinden)
Den aard-klomp ommedragen,
Zo zal de geest den Schepper best behagen.

Gelukkig, die door sterven en verworden
Dat ware leven smaakt,
En sich in God vermaakt!
Gelukkig hy! wiens geest zo vurig porde,
Dat, schoon den aardsche mensch daar door verdorde,
De niewe wierd geboren,
Ten Lieveling van Christus uitverkoren.

Dat dan, ô Heer, 't uitwendig aan 't inwendig
Zich onderwerp' en voeg',
En zo in U genoeg',
Die 't Alles zijt, op dat wy 't Al-bestendig
Eens vinden, als dit vluchtig en ellendig
Ons eind'lijk zal begeven,
O Bron van heil! O ewig zalig leven!

Van de schade, die 't gemoed lijd, als de zinnen haar wil hebben.
GElijk de Aandacht een voedsel voor de ziele is, zo is de
Onverstrooitheid een voedsel van de aandacht, en
't geen de Onverstrooitheid krachtig bevordert, is de be-
tominge der uiterlijke zinnen.

Die alles maar onbedacht wil aanzien, vergaart veel
verstrooijende beelden; die alles zonder onderscheid tot
sijn oren inlaat, word lichtelijk inwendig ontroert, die de
smaak te veel toegeeft, vervalt haast tot overdadigheid;
en zo is 't ook met de andere zinnen en hertstochten; en
in tegendeel, die sijn ogen nau bewaart, keert onverhin-
derder tot geestelijke beschouwingen; die goede wacht
houd ontrent sijn oren, verkrijgt veel vrede des herten;
die 't onnodig onderscheid van spijs en drank verwerpt,
en de bescheidene nooddruft alleen plaats geeft, is altijd
veel bequamer om met lighaam en ziel God te verheer-
lijken.

En derhalven zo blijkt hoe groten schade het gemoed
lijd, door de uiterlijke zinnen te veel toe te geven: ja als
men 'er wel op let, zo zal met bevinden, dat het gemoed
daar door sijn kracht verliest, zwak word om sijn vyanden
tegen te staan, niet wel kan waken en op sijn hoede zijn,
haastelijk tegen wil en dank overrompeld word, in veel
strijd moet leven, de vrede der ziele derven, de reinheid
des herten voelen bevlekken, de vrymoedigheid tot God
verminderen, 't gebed verflauwen, de dankbaarheid op-
houden, de lust tot Gods Woord te lezen, verkoelen, de
liefde des naasten verzwakken, het ewige leven niet klaar
te konnen beschouwen, God beginnen te vergeten, sijn
zelven lastig te worden, de waereld sterk en aanlokkelijk
op sich te voelen werken, sijn tijd niet al te wel te beste-
den, Gods toorn in plaats van liefde te gevoelen, te begin-

nen voor de helle te vrezen, voor de dood te schrikken,
en somtijds zeer bang te zijn.

Dit alles, en noch veel meer, zijn in een ziele, die in 't
Goddelijke geoeffend is geweest, de vruchten van die on-
geoorloofde toegeeflijkheid. En deze schade is zo groot,
dat ze onuitsprekelijk is: de Duivelen verheugen sich 'er
in, het goede word 'er door gelastert, de ergernissen ver-
meerdert, de loop des Evangeliums in andere gestuit, en
't Koninkrijke Gods verhindert te komen.

Hoe zeer behoorde men dan zo groten quaad te vlieden,
en door Gods hulpe met alle macht sich 'er tegen te kan-
ten; te meer, om dat de strijd hier zo gevaarlijk is, nadien
men gedurig moet blijven omgaan met dingen, en die by
sich behouden, die uit den band gesprongen (waar toe ze
byna gedurig sterk genegen zijn) ons zo geweldig konnen
benadelen: Want dewijl niemand geoorloft is, sijn ogen
eigentlijk uit te steken, sich alle gehoor te benemen, en
't onmogelijk is, de andere zinnen teffens uit te roeijen,
zo lang men hier in dit lighaam moet omzwerven, zo is 't
klaar, dat het werktuig van verleidinge, ons zo lang by is,
als wy hier zijn, en derhalven de strijd zeer gevaarlijk.

't Gaat met des menschen uiterlijke zinnen, in dit stuk,
als met een Paard, dat, uit de Stal gebroken, lang in 't
wild heeft gelopen, 't welk men al qualijk wederom in de
Stal kan krijgen, om dat het nu een tijd lang geleeft heb-
bende na sijn zin in vryheid, een afkeer en schrik heeft van
wederom besloten te worden: als men het al brengt tot by
de deure van de Stal, zo verschiet het, en springt weder-
om achterwaards, en wil den dorpel niet passeren, maar
wil men het stil en vredig doen ingaan, zo is van noden,
dat men het de ogen blinde, en dan leid men het zonder
moeiten waar men wil.

Even zo is 't met den mensch, die hem afscheidende
van 't innerlijke en geestelijke leven, en van de verënigin-
ge met sijn God, sich zelven met ongeordineerde liefde tot
de schepselen heeft uitgestort, waar door sijn zinnen en

verstand zo zeer verwildert zijn geworden, zo zeer ver-
wart in de schepselen, en vervreemt van 't leven dat uit
God is, dat hy daar toe niet weder kan gebracht worden,
't en zy die woeste zinnen en 't wilde verstand betoomt,
en als blindelings gevangen geleid worden, door de vreze
Gods tot de gehoorsaamheid van Christus.

En dit is gansch noodsakelijk, wil men sijn ziele veilig
bezitten; want indien iemand gedurig in 't midden van
Leeuwen, VVolven en alles wat verscheurende is, moest
verkeren, en dien bozen aard der dieren alleen kon tem-
men, met 'er ogen te blinden, en 'er oren toe te stoppen,
zou die mensch niet in een gedurige wakkerheid ontrent
dat blinden, &c. moeten bezig zijn, indien hy veilig en ge-
rust zou leven? gewisselijk ja. Dus is 't ook met onze lus-
ten en vleeschelijke begeerlijkheden, die tegen de ziele
krijg voeren om ze te doden.

Doch hier word het voorbeeld van Abraham nagevolgt
die den Bok slachte, maar den Zone liet leven, dat is, de
zondelijke lusten worden gedood, maar het ware men-
schelijke en Goddelijke blijft in 't leven, en dan is men
veilig; Ja, 't geen ons te voren somtijds tot een strik, en
een steen des aanstoots voor onze ogen was, zal ons dan
den Schepper ontdekken in sijn schoonheid, goedheid,
wijsheid, macht, oordeel en bestiering; en zo word het
dodelijk fenijn door verstervinge een heilzame medicijn:
Want gekomen zijnde tot den staat van God waarlijk lief
te hebben, zo werken ons alle dingen dan mede ten goe-
de. Ja alles word dan het onze tot heil en zaligheid, 't zy
de waereld, het leven, de dood, de tegenwoordige en toe-
komende dingen, dewijle wy dan door 't geloof, de ge-
hoorsaamheid en heiligheid Christus tot ons hooft verkre-
gen hebben, en God het Hooft van Christus zijnde, zo
komen wy in en door Hem tot God onzen gezegenden
Oorsprong.


Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.