Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

't Verlokte oog misleid den Boog [1]


hu1689001pict

Back to top ↑
't Verlokte oog misleid den Boog.


1 Kon. 18.21.
Hoe lange hinkt gy op twee gedachten? Zo de Heere God is,
volgt hem na; en zo het Baäl is, volgt hem na
.

Hoe de Ziele des mensche zo jammerlijk van God tot zig
zelven en de schepselen is afgeweken, en daar door
den Schepper niet kan vinden nog
gewaar worden
.

Stem: Gy die den naam van Christen draagt.
ONvaste Schutter! die dus nooit
Of Doel of Doelwit trefte!
Maar losser ziel! die staag verstrooit
God zoekt en nooit besefte.

Daar 't all', zo aard', als vuur en vogt,
Lugt, zonne, maan en sterren,
Zijn eind bewerkt, en in haar togt
Nooit keeren, staan, nog werren.

En daar elk diertje, ook hoe kleen,
Kan 's Scheppers oogwit vinden:
Zult gy, begaafder mensch! alleen
Dan dwalen als de blinden?

Daar God is 't eenig Ziele-doel,
En Jesus 't pad ten leven:
Word gy door wind van 't aardsch gewoel
Dus van uw streek gedreven?

En mikt gy niet op dat gy treft?
Vliegt zo uw pijl ter zijden?
Ach, Schutter! ziet eens, en beseft,
Wat schade gy zult lijden;


Met dus uw pijlen, moeit' en tijd
In 't ydel te verspillen;
Zie tog eens beter toe, eer gy 't
Vergeefs zult anders willen.

O blinde Schutter! voeld gy niet
Wat d' oorzaak is van 't missen?
Het aardsche schoon, dat ligt verschiet,
Helaas! doet u vergissen.

't Is Wellust, Eere, Staat en Schat,
Die 's herten oog vervoeren;
Die zijn 't beletsel, waarom dat
Gy niet op 't Wit kond loeren.

Die doen 't dat gy God nimmermeer
Kond raken nog gevoelen.
Wel spaar 't vergeefsche werk, en keer
By tijds van 't ydel woelen.

En zoekt gy God? zoek staag en regt,
En daar Hy is te vinden.
Heff't oog in ernst naar Hem, en hegt
U aan zijn Welbeminden.

Op Hem alleen, op Hem alleen
('t Mag nimmer zijdwaards zwieren)
Mik, Schutter, om de Pijl daar heen
Door d' ydelheid te stieren.


Zo treft gy dat gy garen had,
Zo raakt gy 't wit in 't midden;
O Christen Schutters, voel en vat
Eens, dat ootmoedig bidden;

Gelove, Liefde, Lijdsaamheid,
En diergelijke zaken,
De Pijlen zijn, regt aangeleid,
Die God in 't herte raken.

Van de diepe onkunde des mensche.
Nadien 'er voor den mensch geen onwetenheid onbe-
tamelijker of schadelijker is, als die, waar door hem
onbekend is het einde daar hy iets om doet, dewijle
dat het eerste moest zijn, 't welk hy behoorde te weten,
om by gevolg zig in alles daar na te voegen, gemerkt hy
zonder deze kennis niet als by geval iets na behoren kan
uitwerken.

Zo is nog veel onbetamelijker het ware einde daar
men om is, en den waarom van zijn schepping niet te
weten, daar nochtans alle onze uit- en inwendige werken
daar na moeten mikken, als de Pijlen van een Schutter
na 't Wit dat op den Doel staat: en daarom brengt deze
onwetenheid met zig een ongelofelijke schade der ziele
aan het gantsche beloop van 't menschelijke leven.

Welk leven andersins zeer uitnemende zou zijn, in-
dien het aangeleid wierd volgens het oogmerk des Schep-
pers, die in alles wat hy ooit voortbragt, een zeer heerlijk

einde voorheeft; en met den mensch zo veel heerlijker,
als hy voortreffelijker is als alle andere schepselen onder
de zonne. Want daar geen van die haar Schepper ken-
nen, noch konnen kennen, daar is de mensch inwendig
en uitwendig niet onbetuigt gelaten van dat grote voor-
werp der ziele, namelijk de Heere zijnen God, die zijn
oorsprong is, en die den mensch verzien heeft met zo veel
bequaamheid om Hem te konnen kennen en lieven.

Maar wat is 't? alle schepselen, van de minste tot de
meeste, zo wel de onredelijke als de ongevoelige, berei-
ken altesamen het einde van haar leven en wezen, ook de
eige plaatse daar zy horen, en zy keren zig derwaarts in
alle gewesten der waereld, volbrengende zeer volmaak-
telijk alles daar zy van God toe geschikt zijn.

Allen de edele, de waardige Mensch is onwetende
van het einde daar hy om is, en waarom hy in deze wae-
reld gesteld is, daar hy nochtans boven alle andere schep-
selen met deze kennis moest vervuld zijn: want daar wy
geschapen zijn om den Heere onzen God uit geheel ons
herte, uit geheel onze ziele, uit geheel onze kragt, en uit
geheel ons verstand lief te hebben, en alzo in Hem als ons
einde geheel te rusten, zo zijn wy dwaasselijk met onze
liefde gekeerd tot de schepselen, alwaar wy doch nooit
ware ruste en vergenoeginge vinden konnen.

Hierom, ô hemelsche Heere! doe onze ogen open, op
dat wy onze grote dwaasheid zien mogen, en hoe verre
wy van U vervreemd zijn; geef ons een oprecht en boet-
vaardig herte, om onze schuld en zonden voor U van
herten te belijden en te betreuren; verleen ons genadelijk
een sterke wil en begeerte om voortaan op te houden van
zondigen, en leg ons krachten by om dien ouden men-
sche in ons te kruisigen: op dat alzo de weg gebaand wor-
de, om door gehoorzaamheid uwer geboden onze zielen
te bereiden tot het zoeken en vinden uwer lieffelijke by-
woninge en verëniginge.

O Heere! keer uw aangezicht niet af van onze mis-

maaktheid, maar ontferm U onzer ellende. Wasch ons
in het bloed en d' offerhande uwes lieven Zoons. Onze
Vader! wy hebben gezondigd tegen den hemel en voor
U, en zijn niet waardig uwe zonen genaamd te worden,
maak ons als uwe huurlingen: want waarom zouden on-
ze zielen verloren gaan, onze waarde, onze dierbare zie-
len. Heere, gedenk onzer na uwe grote barmhertigheid.

Stort in ons van de wijsheid die by uwen troon is, en
bekleed ons met ware ootmoedigheid. Laat uwe heilige
vreze ons vervullen, en uwe tegenwoordigheid ons eer-
biedig maken. Laat uwe liefde ons tot U lokken, en alle
uwe weldadigheden ons diep verwonderd doen staan.

Barmhertige Vader, versmelten moeten onze zielen
van verwondering over uwe langmoedigheid, en onver-
drote lijd zaamheid, in 't verdragen van onze schandelijke
afwijkingen van U, in 't afwachten van ons wederkeren
tot U door bekeeringe, in zo veel onopgevolgde overtui-
gingen, in zo veel wederstrevingen, in zo veel zwakhe-
den, Heere, en waar in niet al! Gelooft zy uwe oneindi-
ge liefde, geprezen en verheerlijkt uwe trouwe in ewig-
heid. Geen schepsel zal die ooit na waarde uitspreken,
want zy is ondoorgrondelijk; alle Engelen moeten U
daar ewig voor loven, en alle geheiligde zielen zonder
ophouden U daar voor roemen. De Heere zy grootge-
maakt in 't binnenste onzes herte; Hy beware ons voor
alle afwijkingen, Hy doe ons Hem hertelijk liefhebben,
en bevestige het goede voornemen aller der genen die
Hem zoeken, Hy make onzen weg tot Hem voorspoe-
dig, op dat wy struikelen noch vallen, maar met vaste en
wakkere treden tot Hem met ons herte naderen, en ein-
delijk zijn lieffelijk aanschijn vinden, en ons ewig daar in
verlustigen.


Back to top ↑

Sources and parallels