Willem den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

De liefde is een oorlog [25]


el1703025pict

Back to top ↑
DE LIEFDE IS EEN OORLOG.


Hoe, Liefde? weet gy ook met wapens om te gaan?
En is'er in uw' school ook wreede kryg te leeren?
Wat magt is nodig om een zagte kus te keeren?
Wat schild behoeftmen om de lonkjes af te slaan?
Nogtans rust gy ons uit met wapenen, en doet
Gelooven dat men in uw' dienst ook stryden moet.

[blanco]

DE LIEFDE IS EEN OORLOG.
Hoewel D: Heinsius dit, benevens veele andere schrij-
vers, heeft aangetoont op verscheide plaatzen, en
wel voornamentlyk en wytloopig in de zesde Ele-
gia van zyne Elegiæ Juven: aan Diederik Douza, zal
ik egter alleen aanhaalen het negende van Ovi-
dius minnedigten, uit zyn eerste boek; alwaar hy Atticus wyt-
loopig genoeg aantoont welk een overeenkomst de Liefde
met den Oorlog heeft, en vermits ik het voor een myner
Vrinden in duits heb overgebragt, zal ik het latynze ook
voor by gaan, om dat Ovidius gemeen genoeg is, om van yder
die die taal verstaat, geleezen te kunnen worden.

Ja, Wagtendonk, de Vryers zyn Soldaaten;
De blonde zoon van Venus heeft almeê
Zyn legers, die zig dan in dat getal wil laaten,
Maak zig dan vry ook tot het stryden reê.
Men zoekt in Oorlog en in Min dezelve jaaren;
Geen Oud man voegt de kryg, geen Oud man voegt het paaren;
En de ouderdom die tot den stryd meest is bekwaam,
Is ook een jonge maagd in 't bed meest aangenaam:
Een Vryer en Soldaat zyn bey gewoon te waaken,
Deez' voor zyn Vrysters deur, die voor zyn Veldheers tent.
Die reist ver, deez zal wel van 't ooste in 't weste raaken,
Indien me'er zyn matres maar zend:
Hy zal nog stroom nog steile bergen,
Ontzien, maar door de sneew en kouw
Heen streeven, en op zee het onweêr tergen
Hoe fel het daar ook mogen weezen zou.
Wie zal by nagt het ongemak verdraagen
Van hagel en van regen vlaagen?
Of 't moet zyn een Soldaat,
Of Minnaar die na zyn matres te wagten staat.
Word niet een Krygs-man uitgezonden
Op dat hy tragten zou den viand te verspiên?

En waar word immer het verspieden meer gevonden,
Als by de Minnaars die haar mede-minnaars zien?
Deez' slaat zig voor een Stad ter neder,
En die bezet het huis van zyn Vrindin;
Deez breekt op 't laatst' door wal of poorten in,
Die door zyn Liefstes deur of venster weder.
Hoe dikwils is by nagt een viand niet verrast,
Wanneer de slaap hem om geen wapens denken dede?
Gelyk aan Rhesus blykt den Traciër, die mede
Door Diomedes en Ulis wierd aangetast:
Dus weet een Minnaar ook zyn listen te gebruiken,
Wanneer de slaap de man zyns Liefs komt de oogen luiken.
En door de wagten en verspieders heen te gaan,
Is 't geen een Minnaar, en Soldaat steets moet bestaan.
Die dan de Minnaars plagt voor Luyaarts uit te schelden
Houde op voortaan: de min wil list en wakk're Helden.
De dapp're Achilles mint Briseïs, zyn slavinne,
Breekt nu de Griekze magt, Trojaanen, 't is nu tyd.
Andromaché stond wel zoo diep in Hectors zinnen,
Datze altyd kuszend hem heeft uitgerust ten stryd.
Men zegt dat Atreus zoon terstond begon te blaaken,
Toen hy Kassandra, vol van Phebus, had ontmoet.
Men weet hoe Mars zelf kwam in 't yzer' net te raaken;
Een klugt die al de Goôn nog heden lacchen doet.
Ja neem een voorbeeld in my zelf, my, dien voor deezen,
Niets kon behaagen dan een laffe ledigheid.
Terwyl ik met myn leden uitgespreit,
Steets plagt op 't rustbedde in een leuye rust te weezen,
Tot dat myn schoone door haar' min
Die vadzigheid kwam uit te jaagen,
En my ook heeft bevolen in
Haar lieve kryg de wapenen te draagen;
Nu ziet gy hoe ik steets ontzie nog weêr nog wind:
Die dan de vadzigheid wil myden, dat hy mind.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: