Jacob Cats, Proteus (1618)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Sensim amor sensus occupat. [5]


beeld005

Back to top ↑
[blanco]
'Tneemt toe, men weet niet hoe.
Een Minnaer woelt altijt. 'k schreef laetst-mael op een linde,
Ick sneed' in een pompoen den naem van mijn Beminde;
Dien zoute-loosen romp, als droef door mijn verdriet,
Veel tranen uyt zijn schors daer henen vallen liet.
Als ick onlangs daer naer, ontrent dees plaets quam dwalen,
Doen stont mijn teer gheschrift niet in sijn eerste palen,
Maer wijt en breet ontset. Ach! van een cleyn begin,
Allenxkens, eermen't meent, door-cruypt ons hart de min.
[blanco]
'tWort 'tsamen groot.
De teyckens vers ghesneen, 't zy dan in jonghe linden,
Off ander teere schors, en zijn eerst nau te vinden;
Allencxkens, eerment meent, set haer de letter uyt:
De schors wast gulsich heen, en 't schrift wast mettet cruyt.
Als 't kint siet, hier en daer, eens anders quade streken,
't Onfanckt (al weetment niet) 't beginsel van ghebreken,
Het quade zeer eet in, en neemt allencxkens toe.
Wiens kintsheyt nam een kalf, diens manheyt steelt een koe.
[blanco]
GAL. 4. 19.
Allenxkens, Tot dat Christus een ghedaente in ons crijghe.
Het geen ghy in de Schors der Boomen plaeght te snijden,
Can u ghedien tot leer, ten valt niet al besijden:
Dit schrift is teer int eerst, maer toeft een cleyne tijt,
De Schors, en met de schors de Letter, open splijt.
Als God eerst, met sijn Woort, ons harten comt beschrijven,
Men voelt daer in terstont gheen vast gheloof beclijven:
Maer, siet! een swack begin wert onghevoelijck sterck,
Allenxkens, en met tijt, voltreckt den Geest sijn werck.


Back to top ↑

Sources and parallels