Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)
Table of contents ↑Nec vidisse sat est [92]
XLVII.
NEen zeker 't oogh voldoet alleen
Den wellust niet van zuivre liefde.
Ik sleet myn dagen in geween
Terwyl de smart my 't hart doorgriefde,
Zoo Gy, myn Bruigom, met uw hant,
Of liever, niet met beide uw handen
Den onverbreekbren echtebant,
Toestrikte, en ik myne offeranden
U heiligde op den reukaltaer,
Dien Gy zelf in myn hart quaemt stichten.
Wat is uw liefde wonderbaer!
Hoe kan zy mynen geest verlichten!
Ik voel de werking van uw min
Door alle myn genegenheden.
Ik voel hoe zy my overwinn'.
Ik voel door alle myne leden
De stoving van uw liefde-vuur.
Eenzelve Geest bezielt ons beiden.
Och dat dit eeuwigh zy van duur;
Zoo zullen nooit die handen scheiden.
Den wellust niet van zuivre liefde.
Ik sleet myn dagen in geween
Terwyl de smart my 't hart doorgriefde,
Zoo Gy, myn Bruigom, met uw hant,
Of liever, niet met beide uw handen
Den onverbreekbren echtebant,
Toestrikte, en ik myne offeranden
U heiligde op den reukaltaer,
Dien Gy zelf in myn hart quaemt stichten.
Wat is uw liefde wonderbaer!
Hoe kan zy mynen geest verlichten!
Ik voel de werking van uw min
Door alle myn genegenheden.
Ik voel hoe zy my overwinn'.
Ik voel door alle myne leden
De stoving van uw liefde-vuur.
Eenzelve Geest bezielt ons beiden.
Och dat dit eeuwigh zy van duur;
Zoo zullen nooit die handen scheiden.
Sources and parallels
- Remake of image (not mirrored) in: Nec vidisse sat est [47] (in: Otto Vaenius, Amoris divini emblemata (1615)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Nec vidisse sat est [47] (in: Otto Vaenius, Amoris divini emblemata (1615))