Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Omnia eo unde [79]


su1724079pict

Back to top ↑
XXXIV.
Alles keert tot zynen oorsprong.

't KEert alles tot den oorsprong van zyn wezen.
De waessem, uit het water opgehaelt,
Wordt waterdamp, en water als voor dezen.
De levenslucht, nu in dan uitgehaelt,
Behoudt en slyt de levenskracht. zelfs d'aerde
Verandert in een mensch, die weer verrot,
En omkeert in de moeder die hem baerde.
Godt geeft de ziel, de ziel gaet weer tot Godt.
Zou ik, myn Lief, zou ik niet wederkeeren
Tot U, de bron waeruit ik oorsprong nam?
Zou ik U met uwe eige vrucht niet eeren,
Gelyk een tak den zegenryken stam?
O Zon van myn geluk, zou ik uw stralen
Niet wederom afkaetsen als een Maen?
Zou ik uw min met weermin niet betalen,
Of toeven daer gy zelf my voor wilt gaen?
Neen, neen. Myn licht, van u ontleent, zal blinken.
De vrucht, die gy zelf plantte, is uwe vrucht.
Al wat ik wensche is in u wegh te zinken,
Vergeten van myzelve. O Heer, ik zucht,
Och, helpmy uit myzelve! och, mocht ik kiezen,
(Maer Gy weet best wat tot myn welstant dien')
Nu wilde ik my geheel in u verliezen,
En onverwylt van hier ten hemel vlîen.



Omnia eo unde.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: