Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Infelix ego homo! [38]


su1724038pict

Back to top ↑
XXXVIII.
Rom. VII. 24.
Ik elendig mensch! wie zal my verlossen uit het
lichaam dezes doots.

DE doot heeft my omvat. 'k ben in den doot besloten.
Och, my elendige! wie redt en lost me 'er uit?
Want, zoo dees bange bant nogh naeuwer om my sluit,
Sterve ik aen hartewee. Wat heeft my lang verdroten
Dat worstlen met my zelf; die stryt van vleesch en geest!
O onweerstaenbre Macht! o groote wonderwerker!
Ontferm u over my, en help me uit dezen kerker;
Zoo diene ik u nogh eens in vryheit, onbevreest.
Ik wille, ik poge, ik tracht; maer kome tot geen daden.
Ik keure uw wetten, als volmaekt, ten hoogsten goet;
Maer (welk een wet het zy?) ik vinde in myn gemoet
Eene andre wet, die my verslaeft houdt en beladen.
Gewoonte, onachtsaemheit, verdorvene natuur,
Door wel vermydbre schult, bemeesteren myn zinnen.
Zoo ras uw Geest myn geest opwekt om u te minnen,
Staen deze tegen my, gelyk een kopre muur.
Zy overmeesteren en nemen my gevangen.
't Geen my van wanhoop houdt, is, dat ik zelve niet
Zoo zeer toeloope als wel gesleept worde in 't verdriet.
O JESUS red my, en voldoe myn têer verlangen.



Ad Rom. 7.
Infelix ego homo! Quis me liberabit
de corpore mortis huius?

Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.