Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Non intres in judicium cum servo tuo [10]


su1724010pict

Back to top ↑
X.
Ps. CXLIII. 2.
Ga niet in 't gerichte met uwen knecht; want nie-
mant, die leeft, zal voor uw Aengezicht recht-
vaerdigh zyn.

AL worde ik, Heer, van uw gerechtigheit,
Rechtvaerdigh aengeklaegt, als die uw wetten
Vertreden hebbe, o Godt, begin geen pleit,
Met myne ziel! zy kan zich niet verzetten.
Och, teeken toch myn schult niet verder aen!
Gy kent, en ik erkenze. Ei, werp de veder,
(Want niemant kan voor uw gerecht bestaen)
Uit uwe hant, en voor uw' rechtbank neder!
Och, och, bezie myn ongeveinst berou!
Ik beef van vreeze; ik sidder voor uw roede.
Ik zwere u hier eene onverbreekbre trou.
Hoe slaet my 't hart! wat ben ik bang te moede!
Genaê, myn Godt, myn Rechter, ei, genaê!
Of hebt Gy zelf niet voor myn schult geleden?
Uw doot koom my in dit gevaer te staê!
Denk aen den stryt, dien Gy hebt doorgestreden;
Niet voor u zelf, want Gy waert zonder smet,
Maer voor den mensch, voor my, die hier boetvaerdigh
Geen vonnis naer de strengheit van uw wet,
Maer gunst verwachte uw dierbre kruisdoot waerdigh.



Psal. 142.
Non intres in judicium cum servo tuo, quia
non justificabitur in conspectu tuo omnis vivens!

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: