Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele neemt alles in gelatenheyt van de handt Godts [34]


lu1685034pict

Back to top ↑
De Ziele neemt alles in gelatenheyt van de handt Godts.
IN wien noch sulck een prickel steeckt,
Door d'oude Adams boose krachten,
Dat hy sich aen sijn vyandt wreeckt,
Met wercken, woorden of gedachten;
Die doet gelijck een boosen hondt,
Die misgedeelt van 't rechte weten,
Den steen bestormt met zijnen mondt,
Die hem was na het lijf gesmeten:
Die diersheyt doet geen God'lijck beelt,
Wat hem genaeckt van kruys of lijden;
Wat hem de boosheyt mede deelt,
Al treft het leet van alle zijden,
Hy siet op Godt, in soet en suur,
Hy neemt het alles van Godts handen,
En wreeckt sich aen geen creatuur;
Hy is vereert met schade en schanden,
En danckt zijn Schepper nacht en dagh,
Dat hy zijn Godt in 't lijdent leven,
Een weynighjen gelijcken magh.
Ach Heylant! wilt het haer vergeven,
Al is 't haer quaedt, het is my goet,
Vergeef haer dese onwijse daden;
Soo valt een Christen Godt te voet,
En smeeckt uyt liefde voor de quaden.

Goddelijck Antwoordt.
Matth. 5. vers 39.
Ick segge u dat ghy den boosen niet en wederstaet: maer soo
wie u op de rechterwange slaet, keert hem oock de andere
toe
.

pb147thumb


1 Cor. 4. vers 12.
Wy worden gescholden, ende wy segenen: Wy worden
vervolght ende wy verdragen
.

Op het XXXIV. Sinnebeeldt.
Van weerloose gelatenheyt, hoe men in alle toevallen
op Godt alleen moet sien
.

SOo een Beer ofte Hondt met een spies gestoocken
ofte met een steen geworpen wort, bijt hy met een
grooten grim op deselve, als hadde het de spies ofte de
steen gedaen. Maer soo sal een Christen niet doen, maer
alles van Godt gelijk nemen in gedult, en niet met toorn
en grimmigheyt sich wreken aen zijn wederparty, oock
niet vloecken die hem beledigt ofte versmaet heeft, maer
segenen die hem vloecken. Want gelijck als niet de spies
en steen yets doen kan sonder die, die hem voert, alsoo
mogen oock boose menschen, welcke van Godt voor
spietsen en stenen gebruyckt worden, niets doen sonder
Godt, niet dat Godt de boosen dwinght boosheydt te
doen, en de vroomen te beschadigen, maer hy laet het
haer toe tot oeffeningh der vromen.
Godt dwinght geen eenigh mensch, maer dewijl buy-
ten Godt geen Musken op der aerden valt, en geen hayr
van ons hooft, soo sullen wy alle dingen gelijck van God
nemen, het goede en het quade, het soete en het sure,
van Godt sullen wy het nemen, en niet van den spies of
steen, dat is van boose menschen, want sy konnen niets
doen sonder de toelatinge Godts.
Nu is hier een nodigh punct te bemerken, in de wel-
ke veel menschen doolen: boose menschen konnen my
niets doen sonder Godt, ofte sonder Godts wille. Alsoo
wanneer my yemandt seer beschadighde aen mijn lijf,
of my verwurghden, dat hadde Godt wel van eeuwig-
heyt voor gesien, doch door sulcke versieningh, waer
den doodtslager niet gedwongen geworden, als hadde hy
het moeten doen; want het was niet noodtwendigh,
want hy kan het wel niet doen. God dwingt niemant tot

boosheyt; de eygen boose wille doet het sonder den wil-
le Godts, alsoo geschiedt alsoo boosheyt tegen den wille
Godts, ende daer mag toch niet geschieden sonder God.
Godt verhenght het ende laet het toe dat'er boosheyt
geschiedt, maer niemant dwinght hy daer toe.
Wanneer nu een boos mensch u beschadight, sulcx
weet God, ende het geschiet sonder hem niet. Godt weet
alle dingen en siet alle dingen, en verhenght oock alle
dingen, want hy dwinght niemant, daerom salder groote
grouwelijcke straffe volgen op de boosen: maer indien
Godt door zijne voorsienigh gedwongen had tot boos-
heyt, so souden de boosen onbehoorlijk gestraft worden;
want alsdan hadde God de schult en niet den mensch, die
gedwongen waer geweest om boosheyt te werken.
Dese boose menschen zijn anders niet dan spietsen,
stocken en stenen, daer mede Godt de vromen laet ge-
worpen worden. Daerom sal hyse ook billick in dat eeu-
wige vuur werpen, daer hebben sy straf genoeg. Daerom
hoeven sich de vromen aen haer wederparty niet te wre-
ken: ja sy sullen medelijden hebben met hare vyanden,
ende voor haer bidden: Ach Vader vergeeft het haer, sy
weten niet wat sy doen, rekent haer dese sonden niet toe.
Wy sullen ons meer erbarmen over onse vyanden, dan
over ons selven; wy die schade lijden, want wy hebben
loon in den hemel, maer sy schrickelijcke pijn in der hel-
len: daerom sullen wy voor haer bidden dat sy sich moch-
ten bekeeren; het is altijd beter onrecht te lijden, dan on-
recht te doen. Christus segt: Wederstreeft het quade niet,
maer overwint dat boose met het goede, geeft u yemant een
slagh op de rechter wange, bied hem de linker ook aen. Neemt
u yemant den rock, laet hem oock den mantel, ende soo u ye-
mant dwinght een mijle met hem te gaen, so gaet twee mijlen
met hem. Want wie God wil dienen en gelaten zijn, die
moet boose en goede creaturen sich gelaten en onder-
worpen zijn.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.