Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele set sich tegen Vleesch en Bloedt [2]


lu1685002pict

Back to top ↑
De Ziele set sich tegen Vleesch en Bloedt.
Soud ghy my dan soo gantsch en gaar begeven,
Mijn halsvrindin? ô Ziel! en roven my
Mijn hoogste goedt, mijn weelig spelent leven,
En voeren in een diepe slaverny?
Soud ghy uw vrint, uw naaste halsvrint schenden?
En maken tot een yders smaat en spot,
En werpen in veel jammer en elenden;
Bedenckt u recht, kan dat bestaan voor Godt?
So spreekt het Vleesch, den ouden mensch der sonden.
Hoor, wat ick hem voor eenen antwoort geef:
't Is beter dat ghy tydlijck wort gebonden,
Als dat ghy my in eeuwige banden dreef:
Ghy sijt een schalck en spint my maar ellende:
Ghy meent uw buyck; en doet gelijck een beest;
En komt ghy dan aen uw bestoken ende,
Wijl ghy uw grondt hebt in der Sterren Geest,
Soo breeckt ghy af, en laet my hene varen;
Schijnt dan Godts licht niet in mijn Zielen vuur,
Soo moet ick wel in 't eeuwigh duyster waren,
Wijl ick ontspringe uyt d'eeuwige natuur:
Daerom ô gast! my is de wacht bevoolen;
Ghy stuyft tot niet, ick ben een eeuwigh Bant,
Het lust my niet in eeuwigheyt te doolen,
Ick soeck mijn rust in 't eeuwigh Vaderlandt.

Goddelijck Antwoordt.
Col. 3 vers 5.
Doodet dan uwe leden die op de Aarde zijn.

Matth. 5. vers. 30.
Indien uwe rechterhandt u ergert, houdtse af, ende
werptse van u
.

pb15thumb


Gal. 5. vers 17.
Het Vleesch begeert tegen den Geest en de Geest tegen het
Vleesch: en dese staan tegen malkanderen
.

Op het II. Sinnebeeldt.
Van den strijd tusschen Geest en Vleesch.
Den ouden Adam spreekt: ô arme Ziele! waarom
soeckt ghy niet des wereldts gunst en vrindtschap?
waarom tracht ghy niet na tijdelijke eere, na wellust en
rijckdom; op dat het u in dese wereldt welga? waarom
maakt gy u tot een dwaas der wereldt, en zijt yder eens
Uyl en voetveegh? waarom laat ghy u van dese verach-
ten, welcke minder zijn, en weten als ghy? kond ghy
oock niet met de geveynsden daar heen draven, so waart
ghy lief en u geschiede geen leet; ghy waart uws lijfs en
goedts sekerder, als op dezen wegh, daar ghy maar des
werelts Uyl en Geck zijt.
Maar de Wysheyt Godts spreeckt: Ghy mijn
lieve Ziele die ick uytverkoren heb, gaat met my, ick
ben niet van dese werelt, ick wil u uyt dese werelt voe-
ren in mijn rijck, daar is louter sachte ruste en welvaren;
daar is in mijn rijcke louter vreughde, eere en heerlijck-
heyt: daar is geen Drijver in: ick wil u verçieren met
Godts heerlijckheyt, en u aantrecken mijn schoon çie-
raad: ick wil u tot een Heere maken in den Hemel, en
tot een richter over dese werelt, gy sult helpen oordee-
len den Drijver in zijne boosheyt: hy sal leggen tot een
schabel uwer voeten: hy sal sijnen mondt niet op doen
tegen u, maar sal eeuwigh vergrendelt zijn in sijnen
grimmigen toorn: ghy sult eeten van mijne tafel: daar
sal gheen misgunt ofte gebreck zijn: mijne vrucht is
soeter en lieffelijcker als de vrucht deser wereldt, ghy
hebt daar nooit weedom van. Al u doen sal zijn vriende-
lijck lachen, en lieflijck spreken: voor u sal verschijnen
louter ootmoedigheyt in groote liefde. Uw gespelen
zijn toch soo schoon, ghy sult aen allen vreugde heb-

ben: Waerom acht gy dat verbrekelijke leven? Gy
zult ingaen, in een onverbrekelijk, dat eeuwig duirt.
So u dan groote eere voor uwe smaet ontmoet, waer-
om treurt gy? Rijst uyt als een blom uyt'er aerden uyt u
Dier.
Dat wilde Dier spreekt tot de Ziele: Ik ben evenwel
uw Dier, en in my zijt gy gebooren; waer ick niet gewas-
schen, soo waert gy ook niet. Maer de Ziele antwoort:
Hoor, mijn Dier, ik ben groter als gy daer gy sout wor-
den, waer ick u werckmeester: mijne hoogste krach-
ten zijn uyt den wortel der eeuwigheyt; maer gy zijt van
dese werelt, en verbreekt, doch ik leve in mijne Wel
eeuwig, daerom ben ik veel edeler als gy. Gy leeft in
een grimmigen Wel; maer ik wil mijn grimmige Wel
in 't licht, in die eeuwige vreugde setten. Mijn werken
staen in kracht, en uwe blijven in de figuur. So ik eens
van u ontslagen worde, so neem ik u niet weder tot
mijn Dier aen; maer mijne nieuwe lijf het welke ick in u
bare, in uwen diepsten wortel des heiligen Elements.
Ick wil uwe ruwe uytgeboorte der vier Elementen niet
meer hebben, de doodt verslindt u: Maer ick groene
met mijn nieu lijf uyt u, als een bloem uyt zijne wortel.
Ick wil u vergeten: want Godts heerlijkheyt, die u met
de aerde vervloekten, heeft mijne wortel in sijnen Sone
weder ingelijft, ende mijn lijf wast in 't heilige Element
voor Godt; daerom zijt gy maer mijn wildt dier, dat
my alhier krenckt en plaegt, op welk den Duyvel rijdt
als op zijn vervloekt paert. En of u de werelt bespot, dat
acht ik niet, sy doet het om mijnent wille, sy kan my
toch niet zien, en kent my oock niet; waerom is sy dan
also dol? sy kan my niet vermoorden, want ik ben niet
in haer.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.