Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Ontbind, en spoed, u van de Wal, Zo wind, en vloed, u baten zal [16]


hu1689016pict

Back to top ↑
Ontbind, en spoed, u van de Wal
Zo wind, en vloed, u baten zal.


Luc. 14.25, 26.
Ende vele scharen gingen met Jesus, doch Hy Hem omkeren-
de zeide tot haar, Indien iemand tot my komt, en niet en haat sij-
nen Vader, ende Moeder, en Wijf, en Kinderen, en Broeders,
en Zusters, ja ook zelfs sijn eigen leven, die en kan mijn Disci-
pel niet zijn
,

Dat ons herte waarlijk los moet zijn van de schepselen, zal het
tot God konnen naderen, en hoe licht wy ons hier in wat
konnen bedriegen
.

Stem: Psalm 99.
't ZY wie sich ten tocht
Veerdigd, over 't vocht,
En sich des betroud,
Op het driftig hout:
Of hy Ty en Wind
Hem al gunstig vind:
Zal hy wat verrichten,
't Anker moet hy lichten.

Dus, mijn ziele! ziet
Wat dit Schip bedied.
Het verbeeld een mensch,
Die sijn lust en wensch
Steld in sijnen God;
Maar die noch niet tot
Hem en konde spoeden,
Door versakings vloeden.

Als die noch te vast
Aan de ziele last,
Dezer snode aard,
Waar meê hy gepaard,
Alles niet versmaad,
En van herten haat,
Altijd iets wil houden
Van het zondig oude.


Schoon hy sich gereed
Maakt, en t' Schepe treed:
Of hy 't Land verliet,
Och! dat baat hem niet,
Voor hy 't Anker wind,
En sich dus ontbind,
Van al wat hem hind'ren
Mogt, en vaart vermind'ren.

Los moet onze ziel,
Vlot moet zijn de Kiel
Van des herten grond,
En dan zal terstond,
Als 't Geloof, als Mast,
Houd ziels Zeilen vast,
't Schip sich wel bewegen,
Door Gods geest en zegen.

Die de Zeilen doet
Zwellen, tot de spoed,
Van die ziel, die haar
Vlijtig spoeid, om klaar
(Na verzakings pijn)
Voor den Heer te zijn:
En aldus te wachten,
't Luchje van Gods krachten.

Op dat zy haar spoê
Na de Haven toe,
Haven van de rust,
Haven aller lust,
Daar men 't al in al
Ewig hebben zal,
Daar men 't al zal smaken
In een hoog vermaken.


Daar men 't al geniet,
Daar men 't alles ziet,
Daar men d'Orsprong vind,
Daar men ewig mind,
Hem, Die ons de reis
Uit het zondig vleisch,
Rustig heeft doen wagen,
Om Hem te behagen.

O! dat elk nu noch
Angstig waak', om toch
Nooit te rusten, in
Enig deel, dat min
Als 't geheel uitmaakt;
Maar het al verzaakt,
Om eens wis te vinden
Onzen ziel-Beminden.

Jesus, Godes Zoon!
Gy die 't al gevloôn
Hebt, wat hier beneên
Waard en lieflijk scheen,
Maak ons als Gy waart
Ook hier op der aard,
Op dat wy na dezen
Als Gy mogen wezen.

Dat ons Zielen-Schip,
Nergens aan een Klip
Sich aan stukken stoot',
Weest Gy de Pyloot,
Breng ons veilig t'huis,
Door veel Zee-gebruis,
Stormen, Vloên, en tevens
In de Baay des Levens.

Van de vryheid en onaankleeffelijheid des gemoeds aan de aardsche dingen.
HEt herte des menschen is, of aan sich zelven, aan de
aarde en de schepselen, of aan God en 't ewige onzie-
nelijke vast. En hier van kan een iegelijk doorgaans wel
kennisse hebben; want de overvloed sijner gedachten,
woorden en werken, zullen zulx wel aan hem openba-
ren, dewijl niemand kan onkundig zijn, waar van hy
liefst en meest denkt, spreekt, en meê bezig is; en 't geen
daar in de mensch sich het werkelijxte bevind, daar liefd
en leefd hy, often minsten daar is hy met strijd aan vast.

Hierom is ons niet nodiger noch profijtelijker voor on-
ze ziele, als dat ons herte, door Gods genade, los worde
van alles, wat onze ziele toch niet en kan helpen, maar
veel eer verdrukken, beroven en altijd met angst en met
berou belonen.

Die eens gekomen was tot die edelheid des gemoeds,
van geen vryheid te zoeken, als daar ze waarlijk te vinden
is, die zou weten wat heil die staat der ziele, hem zou ver-
schaffen.

Niemand wil gevangen zijn, en alle byna zijn wy vry-
willig de grootste en ellendigste slaven, de eene van deze,
en d'ander van gene lust, zonde, vreze of driftige herts-
tocht, menende dwaselijk, in d'opvolginge van die har-
den dienst en dat ondragelijke jok, de ware vryheid te zul-
len bekomen: maar helaas! hoe meer die wrede heer ge-
diend, hoe verder en meerder van alle vryheid berooft.

Heeft de edelmoedige mensch dan lust tot ware vry-
heid, hy zoeke die daar ze is, namelijk, in God te dienen,
volgens sijn heilige wil, door Jesus Christus geopenbaart,
Die gezegt heeft
Joh. 8.31, 32.
Indien gy lieden in mijn woord blijft, zo zijt gy waarlijk mijne discipelen, ende zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vry maken. Indien dan de

Zone u zal vry gemaakt hebben, zo zult gy waarlijk vry zijn, vs. 36.

Want door dien Zoon, dien Verlosser, word de mensch
vry van alle zonden, alle vreze, dood en verdoemenis,
als hy maar waarlijk in sijn Woord blijft. Hy word gerust
en vergenoegt met het ewige goed, en maakt sich een klein
onderwind van alle de nooddruftige dingen des lighaams.
Ja verheugt sich hoe hy al verder van die slavernye sich
kan los maken, om zo veel te meerder in de vryheid en
dienst sijnes Gods sich te konnen ophouden en over-
geven. Hy kan de aarde met 't geen aardsch is
vergeten, en met sijn innerlijxte grond de vryheid
der heerlijkheid der Kinderen Gods nagaan en omhelzen,
en dus in voorsmaak en hoop bezitten dat allerwensche-
lijxte goed, 't geen het koninklijk volk des gezegenden
Zaligmakers eigen is.

Laat dan, hier toe te komen, onze strijd zijn die wy
hier strijden; alles wat ons hier in belet, de Vyanden die
wy hier verslaan en overwinnen: en de vaste bezitting van
die zalige vryheid, de kroon die wy hier behalen.

Die hier met Gods hulpe toekomt, overtreft de edel-
moedigste en onvertsaagste krijgsman der waereld, na-
dien hy een heerlijke overwinnaar is van de allermach-
tigste Vyanden, een bezitter van de Kroon aller kronen,
de Krone des ewigen en zaligen levens, en hy gekomen is
tot de allerëdelste en Goddelijke vryheid: sijn geluk is on-
uitsprekelijk, en sijn goed onwaardeerlijk.

Maar allerliefste Heere Jesus! schoon wy dit met ons
verstand bevatten en toestemmen waarheid te zijn, zo en
hebben wy het daarom noch niet in ons herte. En hoe wy
het klaarder en krachtiger begrijpen, hoe het ons meer
doet treuren, als wy zo waarden schat moeten derven.

En derhalven nemen wy onze toevlucht tot U, die ons
kan en wil vry maken en verlossen, van alles dat onze zie-
len verhinderd en belet om U, in een helder en opgetogen
gemoed, gedurig voor ogen te houden.


Back to top ↑

Sources and parallels