Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)
Table of contents ↑Na ruim en vlak, een heilloos rak. Na smal en steil, veel ruimte en heil [11]
Psal. 119.101.
Ik hebbe mijne voeten geweert van alle quade paden, op dat
ik uw woord zoude onderhouden,
Ik hebbe mijne voeten geweert van alle quade paden, op dat
ik uw woord zoude onderhouden,
Van de hinderpalen en beletselen, die den mensch op den weg ten
hemel ontmoeten, en hoe hy echter zijn gemoed daar door
niet moet laten bewegen om niet voort te gaan.
Stem: Ik ging op eenen morgen.
EEn Reizer langs de Wegen,
Schoon of hy 't rechte Pad
Zeer wel is ingeslegen,
Word daar op wel eens mat,
Of slaat een quade by-weg in,
Of ietwes houd hem tegen,
En stuit zijn eersten zin.
Somtijds wil hy wat rusten,
Somtijds wat zachtjens gaan,
Somtijds zijn 't vreemde Kusten,
Die hem wat stil doen staan,
Somtijds ook valt hem d' engte bang,
En roept vol van onlusten,
O my! wat duurt dit lang!
Somtijds keert hy eens weder,
Door smert of tegenlust,
Hy voeld hem zwak en teder,
En kiest zijn oude rust,
Dat moeij'lijk reizen, vol verdriet,
En staag berg op berg neder
Te gaan, gevalt hem niet.
O spiegel overschone!
Voor die God waarlijk zoekt,
En streeft na 's levens krone,
Op dat hy zig bekloekt
Den rechten Weg staag op te treên,
En nooit te laten tronen
Naar eenig Zijd-pad heen.
Schoon 't vleesch te wederstrevig
Somtijds wat ruste zocht,
En ons de zinnen hevig
Afmaanden van de tocht,
Als waar die last ons nodeloos,
Hou maar uw voeten stevig
Op 't smalle pad altoos.
En schoon veel slinksche paden,
Door 't ziel-verlokk'lijk groen,
Ons vleijen, enten quaden
't Vermaak der Zinnen voên,
Schoon ons de waereld derwaards nood,
Ach! laat u niet verraden,
Want z' einden in de dood.
Maar 's levens Weg te lopen,
Geeft ware ziele-vreugd,
VVant daar uit mag men hopen,
De vruchten van de deugd,
By God in 't zalig Ruste-dal;
Daar zig een ewig Open,
Vol heils ontsluiten zal.
VVel, Heere! geef dan krachten,
Stort wijsheid in ons hert,
Op dat wy 't al verachten,
VVat ons van U ververt.
Geef ons een ziel die driftig is,
En nimmer wil vernachten,
In 's waerelds wildernis.
Zo zullen wy eens komen,
Daar Gy, ô Goede! zijt,
Alwaar men zonder schromen,
Zich, Heer! in U verblijd.
Zich koesterd in uw Liefde-Zon,
En baân zal in de stromen,
Van 's levens VVater-Bron.
hemel ontmoeten, en hoe hy echter zijn gemoed daar door
niet moet laten bewegen om niet voort te gaan.
Stem: Ik ging op eenen morgen.
EEn Reizer langs de Wegen,
Schoon of hy 't rechte Pad
Zeer wel is ingeslegen,
Word daar op wel eens mat,
Of slaat een quade by-weg in,
Of ietwes houd hem tegen,
En stuit zijn eersten zin.
Somtijds wil hy wat rusten,
Somtijds wat zachtjens gaan,
Somtijds zijn 't vreemde Kusten,
Die hem wat stil doen staan,
Somtijds ook valt hem d' engte bang,
En roept vol van onlusten,
O my! wat duurt dit lang!
Somtijds keert hy eens weder,
Door smert of tegenlust,
Hy voeld hem zwak en teder,
En kiest zijn oude rust,
Dat moeij'lijk reizen, vol verdriet,
En staag berg op berg neder
Te gaan, gevalt hem niet.
O spiegel overschone!
Voor die God waarlijk zoekt,
En streeft na 's levens krone,
Op dat hy zig bekloekt
Den rechten Weg staag op te treên,
En nooit te laten tronen
Naar eenig Zijd-pad heen.
Schoon 't vleesch te wederstrevig
Somtijds wat ruste zocht,
En ons de zinnen hevig
Afmaanden van de tocht,
Als waar die last ons nodeloos,
Hou maar uw voeten stevig
Op 't smalle pad altoos.
En schoon veel slinksche paden,
Door 't ziel-verlokk'lijk groen,
Ons vleijen, enten quaden
't Vermaak der Zinnen voên,
Schoon ons de waereld derwaards nood,
Ach! laat u niet verraden,
Want z' einden in de dood.
Maar 's levens Weg te lopen,
Geeft ware ziele-vreugd,
VVant daar uit mag men hopen,
De vruchten van de deugd,
By God in 't zalig Ruste-dal;
Daar zig een ewig Open,
Vol heils ontsluiten zal.
VVel, Heere! geef dan krachten,
Stort wijsheid in ons hert,
Op dat wy 't al verachten,
VVat ons van U ververt.
Geef ons een ziel die driftig is,
En nimmer wil vernachten,
In 's waerelds wildernis.
Zo zullen wy eens komen,
Daar Gy, ô Goede! zijt,
Alwaar men zonder schromen,
Zich, Heer! in U verblijd.
Zich koesterd in uw Liefde-Zon,
En baân zal in de stromen,
Van 's levens VVater-Bron.
Dat men den goeden en Evangelischen weg nooit moet verlaten.
In wenschelijken stand, was ooit all' wie hem kenden,
(Schoon anders hard en steil) een lieflijk wandel-pad.
Den Weg ten hemelwaard, is elk die 't recht bevat,
Voor 't vleesch, wel smal en scherp; maar, om de rijke vrugten
Die 't hert van verre ziet, vol ware ziel-genugten;
Langs heen met jeugdig groen, met rozen geschakeert,
Zeer net en dicht beplant: zo dat men, ongedeert,
In zoete lommering, beschut voor hitte en winden,
't Zy hoe de zonne brand, van 't weên der aardsch gezinden,
't Zy hoe 't er kluist en ruist, van bitt're smaad en spot,
Die veilig kan betreên, en nad'ren zo tot God.
Wel waarom dan gesuft, wanneer men wil beginnen?
Al is hy smal voor aan: wat verder en van binnen,
Daar word hy ruim en vlak, daar word by lief en groen.
Want God geeft meer en meer, ons kragten onder 't doen.
't ZAl altijd waarheid bevonden worden 't geen onzen
Heiland zeide, dat 'er weinige waren, die den smal-
len weg des levens vonden. Ende of de genen, die ze al
vinden, noch niet veeltijds te rug keren, of stil blijven
staan, is zeer te beduchten: want dewijl de afpaden zo
veel zijn, de listen der vyanden zo menigvuldig en sub-
tiel, en ons gemoed zeer lichtelijk uit sijn ernst min of
meer wat kan geraken, zo gebeurd het niet zelden, dat de
beginselen tot verslappinge in 't herte gezaait worden.
Heiland zeide, dat 'er weinige waren, die den smal-
len weg des levens vonden. Ende of de genen, die ze al
vinden, noch niet veeltijds te rug keren, of stil blijven
staan, is zeer te beduchten: want dewijl de afpaden zo
veel zijn, de listen der vyanden zo menigvuldig en sub-
tiel, en ons gemoed zeer lichtelijk uit sijn ernst min of
meer wat kan geraken, zo gebeurd het niet zelden, dat de
beginselen tot verslappinge in 't herte gezaait worden.
Ende onder alle de hinderpalen en grond-oorsaken,
waar door iemand, die wel begonnen heeft, wederom
afdwaalt, en is geen van de geringste, dat wy ons best niet
genoeg en doen om te volharden: wy willen dien schat al
te goeden koop hebben, en 't en lust ons niet op alle tijden
en plaatsen de zelfde te zijn.
waar door iemand, die wel begonnen heeft, wederom
afdwaalt, en is geen van de geringste, dat wy ons best niet
genoeg en doen om te volharden: wy willen dien schat al
te goeden koop hebben, en 't en lust ons niet op alle tijden
en plaatsen de zelfde te zijn.
Dit is een gemeen gebrek, en daarom komt 'er zo zel-
den iemand tot het rechte einde: want indien wy alle on-
ze naerstigheid aanwenden, en door klein verstand al wat
omgingen, wy zouden noch al eindelijk weder op den
rechten weg komen, en haar zalig einde bereiken.
den iemand tot het rechte einde: want indien wy alle on-
ze naerstigheid aanwenden, en door klein verstand al wat
omgingen, wy zouden noch al eindelijk weder op den
rechten weg komen, en haar zalig einde bereiken.
Want door dat kloek en vlijtig oppassen, t'allen tijden
en plaatsen, zou noodsakelijk onze quade en zondige na-
tuur onderdrukt worden, en ten laatsten versterven; en
over zulx, de geest met gemak over 't vleesch d'overhand
behouden: ook zou God ontwijffelijk, om die getrou-
heids wille, helpen en genade geven, om boven alle be-
letselen te komen.
en plaatsen, zou noodsakelijk onze quade en zondige na-
tuur onderdrukt worden, en ten laatsten versterven; en
over zulx, de geest met gemak over 't vleesch d'overhand
behouden: ook zou God ontwijffelijk, om die getrou-
heids wille, helpen en genade geven, om boven alle be-
letselen te komen.
Maar helaas! hier zijn wy byna alle gebrekkelijk, om
dat wy noch al te veel, met de verkeerde en dwaze liefde
onzes zelfs bezeten zijn, en daarom ons ontzien te doen,
't geen wy weten, dat voorgaan moet, om standvastig te
volharden; of ook, om dat wy, onkundig zijnde van de
dingen, niet en meinen, dat 'er zulk een naauwen waar-
nemen sijns zelfs verëischt word, eer men ten einde kan
komen
dat wy noch al te veel, met de verkeerde en dwaze liefde
onzes zelfs bezeten zijn, en daarom ons ontzien te doen,
't geen wy weten, dat voorgaan moet, om standvastig te
volharden; of ook, om dat wy, onkundig zijnde van de
dingen, niet en meinen, dat 'er zulk een naauwen waar-
nemen sijns zelfs verëischt word, eer men ten einde kan
komen
En voorwaar, 't is een mensch qualijk wijs te maken,
wat 'er al door te gaan en door te staan is, 't en zy hy zelve
den weg gegaan heeft: hy en kan niet begrijpen, dat 'er
zulk een geheelheid sijns zelfs, en zo groten gedurigheid
en gestadigheid, zonder eenig onderlaten, vereischt word.
Wy lezen het wel in 't Evangelium, en 't word ons daar
klaar genoeg gezeid, maar wy nemen den weg al korter
en gemakkelijker: want de gelijkenis van een koopman
die schone paerlen zocht; van de schat in den akker, en
't geen de Heere gezegt heeft, Die niet alles en verlaat, en
kan mijn discipel niet zijn, en by gevolg ook niet op den
goeden weg volharden: dat al te samen leerd zeer klaar
dat hier alles moet overgegeven worden.
wat 'er al door te gaan en door te staan is, 't en zy hy zelve
den weg gegaan heeft: hy en kan niet begrijpen, dat 'er
zulk een geheelheid sijns zelfs, en zo groten gedurigheid
en gestadigheid, zonder eenig onderlaten, vereischt word.
Wy lezen het wel in 't Evangelium, en 't word ons daar
klaar genoeg gezeid, maar wy nemen den weg al korter
en gemakkelijker: want de gelijkenis van een koopman
die schone paerlen zocht; van de schat in den akker, en
't geen de Heere gezegt heeft, Die niet alles en verlaat, en
kan mijn discipel niet zijn, en by gevolg ook niet op den
goeden weg volharden: dat al te samen leerd zeer klaar
dat hier alles moet overgegeven worden.
Hierom is 'er grote ernst, waken, vasten, bidden, strij-
den en kampen van noden, en voor al, de hulpe Gods,
zullen wy komen, daar wy garen waren.
den en kampen van noden, en voor al, de hulpe Gods,
zullen wy komen, daar wy garen waren.
En wat zal het ook doch anders met ons wezen? De
lusten, die ons de dwaalwegen deden wandelen, zullen
vergaan; de knaging en wroeging zal blijven. De vreugde
der zonden zal kort en gering zijn, de straffe langdurig en
zwaar. De vreze voor de dood zal ons gedurig op de hie-
len volgen, en wy zullen ze niet konnen ontvlieden. De
oordelen Gods zullen ons treffen, en menigmaal als het te
laat is.
lusten, die ons de dwaalwegen deden wandelen, zullen
vergaan; de knaging en wroeging zal blijven. De vreugde
der zonden zal kort en gering zijn, de straffe langdurig en
zwaar. De vreze voor de dood zal ons gedurig op de hie-
len volgen, en wy zullen ze niet konnen ontvlieden. De
oordelen Gods zullen ons treffen, en menigmaal als het te
laat is.
Deut. 32.29.
O dat wy wijs waren! wy zouden dit vernemen, wy zouden op ons einde merken,
O dat wy wijs waren! wy zouden dit vernemen, wy zouden op ons einde merken,
Deuteron. 11.26, 27, 28. en cap. 30.15.
Ons is heden voorgesteld het leven, ende het goede; ende de dood, en het quade. Den zegen en den vloek. Den zegen: wanneer my horen zullen na de geboden des Heeren onzes Gods: Maar den vloek, zo wy niet horen en zullen na de geboden des Heeren onzes Gods, en afwijken van de wegen, die Hy ons heeft geboden,
Ons is heden voorgesteld het leven, ende het goede; ende de dood, en het quade. Den zegen en den vloek. Den zegen: wanneer my horen zullen na de geboden des Heeren onzes Gods: Maar den vloek, zo wy niet horen en zullen na de geboden des Heeren onzes Gods, en afwijken van de wegen, die Hy ons heeft geboden,
Laat David dan en alle andere Heiligen ons opwekken
om in de wegen des Heeren te wandelen. Hoe vermaken
zy haar daar in! hoe prijzen zy die! en wat zoetigheid be-
tuigen zy niet daar in gevonden te hebben! zeggende:
om in de wegen des Heeren te wandelen. Hoe vermaken
zy haar daar in! hoe prijzen zy die! en wat zoetigheid be-
tuigen zy niet daar in gevonden te hebben! zeggende:
Psal. 119.14.
Ik ben vrolijker in den weg uwer getuigenissen, als over allen Rijkdom,
Ik ben vrolijker in den weg uwer getuigenissen, als over allen Rijkdom,
v. 35.
Doet my treden op het pad uwer geboden: want daar in heb ik lust,
Doet my treden op het pad uwer geboden: want daar in heb ik lust,
De barmhertige en milde Gever alles goeds, geve ons
alle door een ware vurigheid des geests, dat wy nooit ver-
slappen, of moede worden in sijn heiligen dienst; dat wy
nooit den weg sijner geboden verlaten; dat wy alle afpa-
den schuwen en vlieden, en alzo eindelijk Hem vinden,
Hem genieten, en ewiglijk behouden. Amen.
Een Weg die feileloos, den Reizer leid ten enden,
alle door een ware vurigheid des geests, dat wy nooit ver-
slappen, of moede worden in sijn heiligen dienst; dat wy
nooit den weg sijner geboden verlaten; dat wy alle afpa-
den schuwen en vlieden, en alzo eindelijk Hem vinden,
Hem genieten, en ewiglijk behouden. Amen.
In wenschelijken stand, was ooit all' wie hem kenden,
(Schoon anders hard en steil) een lieflijk wandel-pad.
Den Weg ten hemelwaard, is elk die 't recht bevat,
Voor 't vleesch, wel smal en scherp; maar, om de rijke vrugten
Die 't hert van verre ziet, vol ware ziel-genugten;
Langs heen met jeugdig groen, met rozen geschakeert,
Zeer net en dicht beplant: zo dat men, ongedeert,
In zoete lommering, beschut voor hitte en winden,
't Zy hoe de zonne brand, van 't weên der aardsch gezinden,
't Zy hoe 't er kluist en ruist, van bitt're smaad en spot,
Die veilig kan betreên, en nad'ren zo tot God.
Wel waarom dan gesuft, wanneer men wil beginnen?
Al is hy smal voor aan: wat verder en van binnen,
Daar word hy ruim en vlak, daar word by lief en groen.
Want God geeft meer en meer, ons kragten onder 't doen.
Niet om den zwaren weg, blijft onze reis ooit naar:
Maar wan-lust in de reis, maakt 's Heeren Wegen zwaar.
Maar wan-lust in de reis, maakt 's Heeren Wegen zwaar.
Sources and parallels
- Similar concept of leaving the world as a pilgrim, in: Whitney, Choice of Emblemes, p. 225
- Pilgrim climbing a mountain also in: Qaade Lust, nimmer rust [17] (in: Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)) [Compare]
- Pilgrim leaving his earthly possessions in search of the heavenly Jerusalem, in:Sed futuram inquirimus [12] (in: Georgette de Montenay/Anna Roemer Visscher, Cent emblemes chrestiens (c. 1615)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Sed futuram inquirimus [12] (in: Georgette de Montenay/Anna Roemer Visscher, Cent emblemes chrestiens (c. 1615))
- Qaade Lust, nimmer rust [17] (in: Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689))