Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Crescit in immensum [62]


su1724062pict

Back to top ↑
XVII.
Zy groeit tot in het Oneindige.

DE Liefde gloeit van alle vuuren
Het sterkste, en stookt het ingewant
In eenen onuitbluschbren brant.
Haer brantstof kan de vlam verduuren:
Voor al, wanneer zy van om hoogh,
Gelyk een spiegel daer de stralen
Der zonne in 't punt zich samen halen,
Haer gloet ontleent van 't eeuwigh Oogh,
Dat haer geduurigh toe blyft lonken.
Zy groeit tot in 't oneindigh voort
Door geene nevelen gestoort
En blyft met vollen luister pronken.
Gelyk 't met Mozes braembosch was,
Weet zy zoo weinigh van verteren,
Ofschoon de hitte blyf vermeêren,
Als een geslepen spiegelglas.
Gelukkigh, die uit rein verlangen
En eenen Godgewyden aert,
Hun hartespiegels Hemelwaert
Gewendt, een strael van 't Licht ontfangen
Der ongeschape Heerlykheit.
Zy blyven eeuwige offeranden
Als alle weerelden verbranden
En 't licht zelfs van de zonne scheidt.



Crescit in immensum.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: