Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Cur faciem tuam abscondis et arbitraris me inimicum tuum? [7]


su1724007pict

Back to top ↑
VII.
Job. XIII. 24.
Waerom verbergt Gy uw Aengezicht, en houdt my
voor uwen vyant?

O Eeuwigstralendt zonnelicht,
Waerom bedekt ge uw Aengezicht?
Wat wil dit zyn?
Ik ben niet meer uw vyandin.
Uw liefde straelt myn boezem in.
Geen grooter pyn
Kent myne ziel, dan deze smart,
Dat Gy u afkeert van myn hart.
'k Verbeeldde my
Van ver te zien den dageraet
Van mynen meer verlichtten staet,
Toen was ik bly.
Maer zoo Gy wykt, en laet me alleen,
Wat houde ik anders, dan geween
En droefenis?
Of magh ik nogh uw licht niet zien,
En onbelet u hulde biên?
Indien dit is,
Houd my dan in 't verborgen vast
(Een gunst die op myn zwakheit past)
Verlaet my niet.
Dan ga ik voort van kracht tot kracht,
En rake eens uit myn eige macht,
Vry van verdriet.



Job. 13.
Cur faciem tuam abscondis et arbitraris
me inimicum tuum?

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: