Jan Luyken, Duytse lier (1671)
Table of contents ↑Aan de juffrouws
Aan de Juffrouws.
Beleefde Zielen,
Beleefde Zielen : Lieve wezentjes
Vergeef het bidde ik
my, dat ik U E. zoo vryborstig derf toe spreken,
op verzekeringe dat het als op mijn
rechter knie voor het geweyde Altaar uwer
schoot zittende, met de grootste ootmoedigheyt
desweerelts geschiet.
my, dat ik U E. zoo vryborstig derf toe spreken,
op verzekeringe dat het als op mijn
rechter knie voor het geweyde Altaar uwer
schoot zittende, met de grootste ootmoedigheyt
desweerelts geschiet.
Toen ik, naar 't slissen des fellen Oorelogs,
van Brit en Batavier, den grooten Poët,
J. Antonides, de Vrede zoo loffelijk
hoorden trompetten, ontvonkten mijn hart
zoodanig, dat ik stoutmoedig voornam, eens te
onderstaan,of ik mede het helden-spoor zou
kunnen opdraven: Maar de achterdochttrok
my zachjes by demou, en zeyde: Wat waant gy
nu, dwaze? dat het zierelijker zy, Mars den
bepluymden helm op te zetten, als de schone
Venus, meteen geschakeerderoze-krans te
kronen? Acht gy dat het bloed op 'tgladde
harnas gespat aangenamer te beschouwen is,
als daar het opder Graatsienwangen, zoo
flaautjes door het blanke vel heenegloeit, niet
anders, als wanneer de Zon, door het roode
kerk-glasschijnende, de witte muur bepurpert?
Meent gy dat het uw gedachten vermaakelij-
ker zoude zijn, dat zy door krijg en moort
gingenweyden, als dat zy haar achter
de gordijnen der liefde verlustigen? Behalven
dit neemt gy zoo swaar een stuk voor, als den
vermeetelen Faëton, die van den allerhoogsten
geblixemt, zijn verwaantheydt te laat be-
klaagden. Laat het u genoeg zijn, de vrolike
Amstel-Nimphjes een Lier-dichttoe te zin-
gen: hachelijk wievan haar allen, door uw
klagende minne-zangen bewogen, u de bloem
haarer jeugt op-offert.
van Brit en Batavier, den grooten Poët,
J. Antonides, de Vrede zoo loffelijk
hoorden trompetten, ontvonkten mijn hart
zoodanig, dat ik stoutmoedig voornam, eens te
onderstaan,of ik mede het helden-spoor zou
kunnen opdraven: Maar de achterdochttrok
my zachjes by demou, en zeyde: Wat waant gy
nu, dwaze? dat het zierelijker zy, Mars den
bepluymden helm op te zetten, als de schone
Venus, meteen geschakeerderoze-krans te
kronen? Acht gy dat het bloed op 'tgladde
harnas gespat aangenamer te beschouwen is,
als daar het opder Graatsienwangen, zoo
flaautjes door het blanke vel heenegloeit, niet
anders, als wanneer de Zon, door het roode
kerk-glasschijnende, de witte muur bepurpert?
Meent gy dat het uw gedachten vermaakelij-
ker zoude zijn, dat zy door krijg en moort
gingenweyden, als dat zy haar achter
de gordijnen der liefde verlustigen? Behalven
dit neemt gy zoo swaar een stuk voor, als den
vermeetelen Faëton, die van den allerhoogsten
geblixemt, zijn verwaantheydt te laat be-
klaagden. Laat het u genoeg zijn, de vrolike
Amstel-Nimphjes een Lier-dichttoe te zin-
gen: hachelijk wievan haar allen, door uw
klagende minne-zangen bewogen, u de bloem
haarer jeugt op-offert.
Ik my gezeggen latende, stond af van mijn
al te groot voornemen; en bevlytigden my
voortaan, om U E. ô allerschoonste voorwerp-
zelsder aarden, mijne liefde en min-lovende
Zangen toe te zingen; smeekende, dat gyse my met
U E. geest-vleyende stemmen weder toe
kaatst: dit gebeurende, verzeker ik my van
een verleydende Echo; veel schoonder dan de
moeder stem;waar voor ik my altijd verplicht
zal achten, om te zijn
al te groot voornemen; en bevlytigden my
voortaan, om U E. ô allerschoonste voorwerp-
zelsder aarden, mijne liefde en min-lovende
Zangen toe te zingen; smeekende, dat gyse my met
U E. geest-vleyende stemmen weder toe
kaatst: dit gebeurende, verzeker ik my van
een verleydende Echo; veel schoonder dan de
moeder stem;waar voor ik my altijd verplicht
zal achten, om te zijn
Brave Juffrouws,
U E: allerminste Dienaar,
Joan Luykens.